Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen
Afbeelding van Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingenToon afbeelding van titelpagina van Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen

(1997)–F.J. Lodder–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 74]
[p. 74]

4 Erotiek

De relatie tussen man en vrouw is het thema in tien van de achttien versvertellingen. In vijf ervan, Van Lacarise den katijf, Tgoede wijf maect den goeden man, Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, Ic prijs een wijf en Van der vrouwen die boven haren man minde, is overspel het hoofdmotief. In Van den cnape van Dordrecht houdt de vrouw er geen minnaar op na, zij maakt gebruik van de diensten van een prostitué.Ga naar voetnoot1 In drie andere vertellingen (Dits van den man die gherne dranc, De eo qui duas volebat uxores en Dits van den vesscher van Parijs) is het conflict van andere aard, maar seksualiteit blijft een rol spelen. De verhouding tussen man en vrouw komt eveneens aan bod in Een bispel van II clerken.

Een aantal literatuurhistorici kon weinig waardering voor de komische versvertellingen opbrengen, terwijl anderen meenden de verhalen te moeten verdedigen. In hoofdzaak is dat aan het erotische element ervan toe te schrijven. Serrure wenste een aantal teksten ‘om den onzedelyken of onkieschen inhoud’ niet te publiceren en Willems liet ‘om den wulpschen inhoud’ de laatste negen verzen van Wisen raet van vrouwen weg. Verwijs rechtvaardigde zijn uitgave van de ‘verstootelingen’ met een beroep op de wetenschap; de teksten, waarvan vele ‘aanstootelijk’ zijn, kwamen in een wetenschappelijke editie immers niet ‘in ieders handen, zoowel van jong en oud, van jongeling en jonkvrouwe.’ Prinsen zat er ‘een beetje mee verlegen’ om iets mee te delen over deze schuine verhalen, maar hij meende op de dankbaarheid van ‘de kuische vaderlander’ te mogen rekenen vanwege zijn onthulling dat Van den cnape van Dordrecht gelukkig niet werkelijk hier te lande is geschied, maar ‘een echo is van verhalen, misschien uit het diep verdorven middeleeuwsch Italië.’ Mak zag in de ‘boerden’ een ‘allegaartje’ zonder literaire waarde ‘dat alleen sexuele brutaliteit (“dorperlicheit”) gemeen heeft’, ‘zelfkant-literatuur, die ons binnenleidt in een lugubere wereld, waar geen zedelijke normen bestaan’; de teksten hebben volgens hem ‘voornamelijk betekenis als filologische kluifjes.’Ga naar voetnoot2 Kruyskamp achtte voor zijn editie ‘een beroep op de wetenschappelijke waarde nauwelijks meer nodig’, te meer daar moderne auteurs heel wat verder gaan in de uitwerking van erotische motieven dan de boerdendichters. De term ‘pornografie’ kwam volgens hem niet in aanmerking, maar dat bestreed Mak: ‘Let wel, volgens de definities van het Wetboek van Strafrecht én het Woordenboek der Nederlandsche Taal zouden de boerden - althans de werkelijk “goede” - nog wel degelijk tot de pornografie gerekend moeten worden.’Ga naar voetnoot3

[pagina 75]
[p. 75]

Moeten de komische versvertellingen werkelijk als pornografie beschouwd worden? Men zou in eerste instantie geneigd kunnen zijn deze opvatting als preuts, gedateerd en achterhaald af te doen en de kwestie tegenwoordig als irrelevant te beschouwen. Bij het huidige fabliaux- en Märenonderzoek is de erotiek evenwel nog altijd één van de hoofdthema's en daarbij domineren de kwalificaties ‘obsceen’ en ‘pornografisch’;Ga naar voetnoot4 daarmee is de problematiek ook voor de Middelnederlandse komische versvertellingen nog steeds actueel. Veel wezenlijker echter is dat onze opvattingen er in feite niets toedoen. Het hoge ‘seksgehalte’ op zich rechtvaardigt een onderzoek rond de vraag naar de functie ervan en daarbij is pornografie dan voorshands één van de opties.

Hoewel seksueel verlangen, erotiek en de weergave van geslachtsorganen en geslachtsverkeer van alle tijden zijn, vormde pornografie geen apart genre voor het eind van de achttiende eeuw. Tussen 1500 en 1800 was pornografie voornamelijk verbonden met het doel geestelijke en wereldlijke autoriteiten te kritiseren en filosofische opvattingen te verkondigen. Pornografische geschriften werden als subversief opgevat en om godsdienstige en politieke redenen bestreden; reglementering met een beroep op de welvoeglijkheid kwam niet voor. Pas vanaf het begin van de negentiende eeuw hadden pornografische teksten uitsluitend het veroorzaken van seksuele opwinding tot doel èn werden ze om die reden als een aparte categorie beschouwd.Ga naar voetnoot5 Wanneer we ‘pornografie’ echter in minder strikte zin nemen en afzien van elementen als de drukpers, de bestrijding en het besef van een aparte categorie, dan kunnen we ons afvragen of de Middelnederlandse komische versvertellingen pornografisch waren, anders gezegd of ze met moderne pornografie het functionele aspect - het beogen van seksuele opwinding, van een zinnenprikkelende werking - gemeen hebben. We dienen dan wel van middeleeuwse normen uit te gaan en daarmee rijst de vraag wanneer en waardoor een middeleeuwer seksueel opgewonden raakte.

Volgens sociologen en cultuurhistorici werden in de Middeleeuwen seksuele impulsen bij de mens minder onderdrukt door zelfbeheersing; seksueel gedrag van vrouwen werd gereguleerd door toezicht van de eigen familie, die anderzijds door haar bescherming mannen kon weerhouden van ongewenste intimiteiten jegens hen; daarnaast reguleerden de Kerk en de wereldlijke overheid seksueel gedrag door voorschriften en dreiging met sancties in geval van overtreding. Het schaamtegevoel was minder sterk dan in latere fasen van het beschavingsproces; seksuele handelingen hoorden nog niet volledig thuis in de privésfeer; met grotere onbevangenheid dan tegenwoordig (of tot voor kort?) kon, zeker met betrekking tot mannen, over seksuele aangelegenheden gesproken worden. Bepaalde verschijnselen of handelingen, zoals naaktheid, ontbloting en het bed delen met elkaar, waren nog niet in de sfeer van de seksualiteit getrokken. De seksuele verbeelding is pas op het eind van de achttiende eeuw in die mate uit de openbaarheid verdrongen dat het genre van de pornografie kon ontstaan.Ga naar voetnoot6 Niettemin

[pagina 76]
[p. 76]

komen we in de literatuur wel degelijk uitingen van terughoudendheid op dit gebied tegen. Zo acht de dichter van De borchgravinne van Vergi het niet passend over het liefdesspel van de ridder en de burggravin te vertellen. In de versie in het handschrift-Van Hulthem staat:

 
Ic weet wel, dat elc anderen nam
 
Vriendelijc in die aerme sijn,
 
Want in hem beeden was minne fijn.
 
Haer feeste en dochte niet vertoghen [verteld].Ga naar voetnoot7

en het West-Vlaamse fragment heeft:

 
Entie gelieve, wel bedacht,
 
Alde nacht te gader lagen,
 
Sonder slapen, tote het ghinc dagen,
 
Met sulker merechte [genot], met sulken spele,
 
Dat redene geift dat ict heile.Ga naar voetnoot8

In Dmeisken metten sconen vlechtken beschrijft de dichter het uiterlijk van zijn geliefde. Hij wijkt daarbij af van de stereotiepe schoonheidsbeschrijving, want zij heeft geen blond maar bruin haar. Hij somt de behaarde plaatsen van haar lichaam op; wanneer hij bij het plekje onder de gordel belandt, zinspeelt hij op haar geslachtsorgaan:

 
Het hevet een puttekijn aen den lichame,
 
Dorstict noemen sonder blame
 
Ende sonder hare enech verwet
 
Te hebbene, ic soude noemen dlet.
 
Bruun is des kindekens ghemechtken.Ga naar voetnoot9

De dichter geeft aan dat er een taboe rust op het noemen van het geslachtsorgaan, maar hoewel hij met (gespeelde) schroom verklaart dat hij het wil respecteren, snijdt hij het onderwerp toch aan.

[pagina 77]
[p. 77]

Dat in de Middeleeuwen openheid en onbevangenheid bij de liefdeshandeling niet algemeen en vanzelfsprekend zijn, heeft Zemel aan de hand van een aantal voorbeelden uit de hoofse epiek laten zien. Het hoofse decorum vereist een afgesloten locatie, waarin de gelieven zich terugtrekken; alleen de onhoofse, enkel op lustbevrediging gerichte liefdesdaad kan ook in het open veld plaatsvinden, en is daarmee in beginsel voor anderen zichtbaar.Ga naar voetnoot10

Een aanwijzing voor het bestaan van een terminologisch taboe, waarbij het niet om het onderwerp zelf gaat, maar om de woorden waarmee het ter sprake wordt gebracht, zou het gesprek tussen Redene en de minnaar in Die Rose kunnen zijn. Redene stelt zich kritisch ten opzichte van de minnaar op, want hij jaagt enkel de wellust na, die zij veroordeelt. In haar onderricht gebruikt zij het mythologisch exemplum van de castratie van Saturnus. Jupiter sneed bij zijn vader sine gegaen (vs. 5331) af. Maar de minnaar weigert Redene te dienen. Hij had al eerder aangegeven dat hij haar om haar taalgebruik ter verantwoording had kunnen roepen (vs. 5481-5486), maar nu valt hij haar direct aan en kapittelt haar:

 
Want gi dunct mi dorper sere,
 
Dat gi cullenGa naar voetnoot11 dorstet nomen;
 
Want selke wort es selden comen
 
Ute monde van hovesscer maegt.
 
Ic segge u dat mi sere wanhaegt,
 
Dat gise nomet so overgrof.Ga naar voetnoot12

Redene verdedigt een taboe-vrij taalgebruik en vecht de op schijnheiligheid gebaseerde fatsoensnormen aan die de minnaar aanhangt. Zij kaatst terug dat het vooral gaat om de juiste wijze waarop de geslachtsdelen gebruikt worden: voor het voortbestaan van de mens (de minnaar is enkel uit op bevrediging van zijn lichamelijke verlangens) en verklaart dat zij, met toestemming van God, haar vader, de dingen bij hun naam mag noemen:

 
Bi naturen maecte onse Here
 
Ende bi sinen wille sere,
 
Inden vede ende in gegaden
 
Dingen die nu staen te staeden [in aanzien]. (vs. 6505-6508)

Is dit taboe op het gebruik van bepaalde woorden beperkt tot hoofse kringen, die zich in hun taalgebruik wensen te onderscheiden van de dorpers? De God

[pagina 78]
[p. 78]

van Minnen verbood eerder in Die Rose alle dorperheide (vs. 2016) en hield de minnaar in dat kader voor:

 
Ende ontpluct oec sonderlinge
 
Uwen mont engene wile
 
Om te seggene loddre gile,
 
Noch loddre worde, die sere mestaen,
 
Dien laet uten monde niet gaen;
 
Want hovesch sone hilt ickene nie
 
Die gerne noemde dorpernie. (vs. 2054-2060)

Of is het taboe sekse-gebonden? De minnaar verwijt Redene dat het woord kwam ute monde van hovesscer maegt (vs. 6468-6471). En zij merkt tijdens haar verdediging onder andere op datse die vrouwen anders heten in Vrankerike (vs. 6660-6661). Dat het taboe sekse-gebonden is, wordt verdedigd door Maso, die het echter over Frankrijk heeft.Ga naar voetnoot13 Men kan zich op grond van in Vrankerike afvragen of Heinric van Aken zo vertaalde omdat de seksegebondenheid hier niet voorkwam en enkel in Frankrijk bestond. Of bestond deze gebondenheid hier ook, maar hield hij zich enkel aan zijn voorbeeld: Se fames nes nomment en France, / Ce n'est fors de acoustumance?Ga naar voetnoot14

Een grens tussen fatsoenlijk en onbetamelijk bestond in de Middeleeuwen wel, maar ze werd waarschijnlijk anders getrokken dan nu.Ga naar voetnoot15 De moeilijkheid is echter vast te stellen in welke mate die grens realiteit dan wel idealiteit was, wanneer en waar precies ze getrokken werd, of ze het onderwerp zelf of alleen bepaalde woorden betrof, of ze alleen voor een bepaalde groep in de samenleving gold of dat ze enkel een stijlvoorschrift was, gebonden aan een literair genre.

 

Volgens Nykrog overschreden vertellers van fabliaux bewust de welvoeglijkheidsgrens om hun publiek te choqueren. In de Oudfranse vertellingen overheersen eufemismen en beeldspraak, maar in een aantal gevallen gebruiken de vertellers een obsceen woord (foutre, con, couille en vit) of geven zij gedetailleerde beschrijvingen. De opzet om te schokken zou ook blijken uit de neiging bijzonderheden toe te voegen, waardoor de schunnigheid versterkt wordt die het woord op zich al heeft: bij de geslachtsdaad het aantal malen (doorgaans drie) dat deze voltrokken wordt en bij de penis details over de omvang.Ga naar voetnoot16 Obscene passages in de fabliaux beschouwt Nykrog als ‘directe en naïeve pornografie’. Het oogmerk van deze ‘pornografie’ is echter niet erotische opwinding - daarover rept Nykrog met geen woord - maar komisch effect; in twee fabliaux wordt

[pagina 79]
[p. 79]

namelijk expliciet aangegeven dat het gebruik van schunnige woorden de lach opwekt.Ga naar voetnoot17 Ménard is eveneens van mening dat de vertellers scabreuze woorden gebruiken om de toehoorders aan het lachen te maken en Stempel en Beyer zien in het komische effect een esthetische rechtvaardiging voor het gebruik van obsceniteiten: door het uitlokken van een lach wordt verhinderd dat een gevoel van misnoegen of weerzin opkomt.Ga naar voetnoot18 Beyer betwijfelt daarom of de door Nykrog veronderstelde schokwerking werkelijk beoogd werd: het publiek van de fabliaux was immers op lachen ingesteld.Ga naar voetnoot19 Cooke vergeleek de fabliaux met de algemene theorie die S. Marcus ontwikkelde op basis van zijn onderzoek naar negentiende-eeuwse pornografie in Engeland. Naast enkele verschillen ziet hij veel overeenkomsten, zoals de aandacht voor het lid, de afwezigheid van een persoonlijke relatie, het verzelfstandigen en verpersoonlijken van geslachtsorganen en het gebruik van clichés en obscene woorden. De fabliaux zijn volgens Cooke desondanks niet pornografisch en dat komt door hun komische karakter. Zij relativeren met hun komische intrige het pornografische ideaal. Pearcy ziet een relatie tussen de intrige en de personages enerzijds en het gebruik van obsceniteiten, beeldspraak en eufemismen anderzijds. De tegenstelling tussen, wat hij noemt, de (aristotelische) materialistisch-analytische en de (neoplatonische) speculatief-idealistische geesteshouding ligt daaraan ten grondslag. De bedrieger, die greep heeft op de realiteit, gebruikt obsceniteiten; de gedupeerde, die blind is voor de werkelijkheid, gebruikt eufemismen of beeldspraak. De overgang van illusie naar werkelijkheid, het doorbreken van het besef bedrogen te zijn, wordt gemarkeerd door het gebruik van een obsceniteit.Ga naar voetnoot20 Strasser vat de fabliaux op als een ‘literaire antiwereld’ en beschouwt de beschrijvingen en het woordgebruik op het gebied van de seksualiteit als een vorm van ‘literaire oppositie’: wat in de hoofse literatuur niet mag, wordt in de fabliaux daarom juist wel gedaan.Ga naar voetnoot21

Nykrog gaat ervan uit dat wat nu als onwelvoeglijk beschouwd wordt dat ook in de dertiende eeuw was, en omgekeerd, maar Muscatine acht deze ahistorische benadering van het probleem onjuist. De als obsceen beschouwde woorden waren zijns inziens aanvankelijk in het geheel niet beladen en de vertellers gebruiken ze alleen om het seksuele op een directe manier aan te duiden. In de loop van de periode dat de fabliaux gedicht worden, ontstaan verbale taboes als gevolg van een hoofse beschavingsgolf. Een aantal dichters reageert daarop: zij laten de invloed van de nieuwe taboes zien, de gemengde gevoelens waarmee deze ontvangen worden en zij wijzen het ijveren voor een zogenaamd fatsoenlijk taalgebruik af. Door de later ontwikkelde hoofse kiesheid zijn de fabliaux achteraf obsceen geworden. Beyer meent dat het terminologisch taboe toentertijd niet algemeen gevoeld werd en dat het pleidooi voor verhullend taalgebruik

[pagina 80]
[p. 80]

slechts één van de mogelijke standpunten is; hij acht het dan ook niet verwonderlijk dat in de fabliaux naast eufemismen onverholen termen voorkomen.Ga naar voetnoot22

Hoewel niet of nauwelijks met zekerheid uit valt te maken wanneer en waarmee de vertellers van de Middelnederlandse komische versvertellingen hun publiek seksueel konden opwinden, zijn er toch enkele elementen die erop lijken te wijzen dat zij niet of nauwelijks een stimulerende werking op erotisch gebied nastreefden. Allereerst zijn komische werking en erotische opgewondenheid moeilijk te verenigen; of men is seksueel opgewonden, of men lacht.Ga naar voetnoot23 Dat realiseert Mak zich ook en hij acht de vertellingen om die reden mislukt: ‘verhalen, waarvan de weerzinwekkende thema's en motieven of de satirische boventoon elke erotische werking verijdelt [sic] en die dus als zodanig mislukt of bedorven zijn.’Ga naar voetnoot24 Het lijkt evenwel juister de verhalen niet te beoordelen op hun erotische werking maar op hun komische kracht.

Daarnaast is het zo dat het de vertellers niet gaat om de geslachtsdaad zelf, want daar staan ze niet al te lang bij stil; de hoofdrol is weggelegd voor de verwikkelingen eromheen. Bij de relatie tussen man en vrouw speelt de seksualiteit een (overheersende) rol, maar dat betekent niet noodzakelijk dat seksuele prikkeling het wezen van het verhaal vormt. In de komische versvertellingen komen slechts enkele bedscènes voor. De uitvoerigst vertelde samenkomsten zijn de volgende:

 
Die clerc nu bider vrouwen es,
 
Die hem dede goet ghetes [genoegen].
 
Hem dochte hi hadde wel ghevaren,
 
Hi vertemperde [tokkelde op] III werf haer snaren.
 
(Een bispel van II clerken, vs. 137-140)
 
Ver Machtelt hadde die been
 
Op gheleit ende al in een
 
Lach die pape ende sloech
 
Daer op ende Machtelt loech.
 
(Van Lacarise den katijf, vs. 65-68)
 
Hi wiste beyde quaet ende goet
 
Ende gaf der vrouwen hoghemoet
 
Dat vander minnen comt ende groyt
 
Ende si is die ghene dies niet en vernoyt.
 
Haer bequam soe wel syn voer,
 
Want hi leerde haer sulke toer
 
Van minnen die haer dochte goet.
 
(Sint dat wi vrouwen garen, vs. 243-249)
[pagina 81]
[p. 81]
 
Hi namse ende warpse neder
 
Hine was te voren no seder
 
Noyt soe vriendelike met hare.
 
(Dits van den vesscher van Parijs, vs. 261-263)

De beschrijving van de coïtus is weinig gedetailleerd en het taalgebruik is verhullend. Nu hecht Mak weinig waarde aan dit argument, dat hij te modern acht.Ga naar voetnoot25 De implicatie van zijn opstelling is dat een middeleeuwer zwakkere prikkels nodig had om seksueel opgewonden te raken. Er zijn mij echter geen redenen bekend waarom we voor de Middelnederlandse leken uit dienen te gaan van een van nature ‘lichtere ontvlambaarheid’ of van een grotere, Victoriaans aandoende, gevoeligheid als gevolg van een verregaande, niet alleen nagestreefde maar ook verwezenlijkte onderdrukking. Evenmin zijn er aanwijzingen dat we voor de komische versvertellingen uit moeten gaan van een specifieke doelgroep voor wie de gelegenheid om uiting te geven aan seksuele gevoelens in belangrijke mate beperkt was.Ga naar voetnoot26 Een uitvoerige beschrijving lijkt toch ook in de Middeleeuwen het aangewezen middel om de aandacht te richten op het erotische en om de fantasie te prikkelen.

Seksuele fantasieën zijn geen hoofdzaak, maar spelen wel een rol. Een enkele maal prikkelt de verteller inderdaad de fantasie van zijn publiek, maar dat duurt nooit lang. In Van der weldaet die de duvele dede beschrijft de verteller niet wat de non en de monnik in bed deden, maar met vers 45 roept hij de geslachtsdaad wel op in het bewustzijn van zijn publiek:

 
Heymelike hi ter nonnen ghinc,
 
Diene in haren arem ontfinc.
 
Wat hi haer dede moeden wi wel.
 
Ende als si in haer beste spel
 
Laghen, so es die duvele comen. (vs. 43-47)

Hetzelfde doet de verteller van Een bispel van II clerken. Wanneer een student erin geslaagd is de dochter van de gastheer te veroveren en zich bij haar in bed begeeft, houdt de verteller zich op het moment van het liefdesspel zelf quasi-discreet op de vlakte. Hij wil niet nader op de geslachtsdaad ingaan:

 
Mettien hi hare bat nare [dichterbij] leeght
 
Ende spelde met hare een spel,
 
Seidict u, soe wistijt wel. (vs. 92-94)

Maar even later krijgt het publiek bij monde van de student te horen dat hij gemeenschap met het meisje gehad heeft (vs. 170, 176-177). De verteller speelt

[pagina 82]
[p. 82]

hier met de conventie van de hoofse stijl dat de verteller terugtreedt wanneer de gelieven zich overgeven aan het liefdesspel. De eerste liefkozingen kan hij nog wel verhalen, maar op het meest intieme moment breekt hij af, overigens vaak met een formule die de fantasie van het publiek stimuleert,Ga naar voetnoot27 maar dat is slechts voor een kortstondig moment, want hij vertelt door en eist de aandacht weer op voor het vervolg van zijn verhaal. Een soortgelijke schijnbeweging maakt de verteller van Wisen raet van vrouwen: op het moment dat de vrouw en de jongeman elkaar kussen, doet hij alsof hij terugtreedt (vs. 214) om vervolgens alsnog op hun liefdesspel in te gaan (vs. 215-218).

De enige bedscène met wat meer details komt voor in Tgoede wijf maect den goeden man, wanneer de vrouw te kooi gaat met haar man, die zij voor de Hanze-koopman houdt op wie ze een oogje heeft: maar juist hier ontbreekt elke lichamelijke toenadering, er wordt alleen verteld hoe de man winden laat en de kleding van de vrouw bevuilt (vs. 38-48).

Een pornografisch effect kan mede bereikt worden door het gebruik van obscene woorden, die seksueel verkeer en geslachtsorganen op directe wijze benoemen.Ga naar voetnoot28 De geslachtsgemeenschap wordt evenwel in de komische versvertellingen doorgaans verhuld aangeduid. Er zijn tal van variaties. Spelen of spel komen alleen voor en in combinatie met elkaar of met andere toevoegingen: speelkijn van solaes, onnosel spel spelen, der minnen spel volbringen of spelen, spelen als men te Brusele pliet, siccansen spelen, in haer beste spel ligghen, met groten spele ligghen en op ende neder spelen.Ga naar voetnoot29 Nog duidelijker komt de vreugde die de geslachtsgemeenschap geeft tot uitdrukking in omschrijvingen als bliscap hebben ende jolijt, joyen of delite hebben, in jolijt ligghen en feeste.Ga naar voetnoot30 De jongeman in Van den cnape van Dordrecht heeft er zijn beroep van gemaakt om vrouwen te baenken, en zijn inspanningen worden dienovereenkomstig aangeduid als ambacht werken of doen, werc doen of bestaen en werken. Ook bij zijn vrouwelijke collega, Heile van Beersele, wordt de gemeenschap in de ambachtelijke sfeer, als een technische vaardigheid getypeerd: zij toende hare conste en conste dat ambacht wel. Als werken duidt ook een student in Een bispel van II clerken de bijslaap aan. Juist het fysieke aspect van de geslachtsgemeenschap wordt in Dits van den vesscher van Parijs sterk benadrukt door de herhaalde toevoeging van met [...] live: genoechte hadde hi met haren live, dat ghi noit met

[pagina 83]
[p. 83]

minen live hadt te doene alse man met wive en wat joyen of wat delite salic hebben met uwen live? De behoefte aan seks brengt de baljuwsvrouw tot uitdrukking: doen die bederve.Ga naar voetnoot31

De komische versvertellingen bieden verder nog een keur van omschrijvingen voor de geslachtsgemeenschap: hi nam dat hijs mi niet en vraghede, een minnen leven leren, bruden, slaen, ghebaeren, rabat, in den scoet driven, mit half sesse dienen, drincken heimelic ghelach, op yen draghen, in syn ghewelde hebben, te doene hebben, comen bi, ligghen bi, ding, haren brief overlesen, hare lede lenen, te wille crighen, wille doen, die wiekewake slaen, slapen, minnen, [j]oyen, ene bonne in haer vat boeren, minne pleghen en lost peinsen.Ga naar voetnoot32

Op de verhouding tussen beeld en object is de komiek van een aantal fabliaux en Schwankmären (mede) gebaseerd, in sommige gevallen zelfs de intrige. Zo maakt in L'Esquiriel een jongeman een meisje wijs dat zijn lid een eekhoorn is. Zij streelt het en ontdekt dat het diertje twee eieren in zijn nest heeft. Op haar vraag wat het eet, krijgt zij te horen dat het zich voedt met noten. Helaas kan zij de eekhoorn niet voeren, want zij heeft 's ochtends alle noten opgegeten. Maar de jongeman weet raad en laat de eekhoorn in haar buik naar voedsel zoeken, waar het beest misselijk wordt en overgeven moet. In Der Barbier van Hans Rosenplüt wendt de hoofdpersoon voor geneeskundige te zijn en zijn patiënte is een vrouw die lijdt aan een tekort aan seks. De therapie voor de kwaal is geslachtsgemeenschap, waarvan de voltrekking geheel beschreven wordt als een medische handeling.Ga naar voetnoot33 Deze taalspelletjes in de vorm van consequent doorgevoerde beeldspraak rond de seksualiteit ontbreken in de Middelnederlandse komische versvertellingen.Ga naar voetnoot34 In Een bispel van II clerken zijn slechts enkele metaforen ontleend aan de muziek: snaren vertemperen (vs. 140) voor de geslachtsgemeenschap, fluntse [fluit] (vs. 148) voor de penis en scallen [bel, klok] (vs. 200) voor de testikels; in de agrarische sfeer liggen derscher (vs. 142) voor het lid en wannen (vs. 143) voor de coïtus. Dubbelzinnig gebruik van religieuze terminologie komt ook voor. In Ic prijs een wijf wordt de geslachtsdaad omschreven als siccansen [sequentie] spelen (vs. 47). In Van den monick maakt een dominicaan met tpater noster entie crede (vs. 61) en de ghetijden (vs. 64) een jonge vrouw zwanger. Heile omschrijft in Dits van Heilen van Beersele de klandizie van de pastoor met over thoeft lesen (vs. 64). De aan de Bijbel ont-

[pagina 84]
[p. 84]

leende omschrijving voor de bijslaap, een lijf sijn (vs. 4), komt voor in Tgoede wijf maect den goeden man. Het dubbelzinnige gebruik van religieuze terminologie zou beschouwd kunnen worden als een provocatie, als een vorm van spot met de strenge seksuele moraal die de Kerk verkondigde.Ga naar voetnoot35 Het is verleidelijk om er een pendant in te zien van het gebruik van de taal van de wereldlijke liefde voor de verwoording van de religieuze liefde, maar nader onderzoek is nodig om hierover gefundeerde uitspraken te kunnen doen.Ga naar voetnoot36

Een bispel van II clerken is één van de twee teksten waarin het vrouwelijk geslachtsorgaan metaforisch genoemd wordt: snaren (vs. 140) en vat (vs. 177). De andere tekst is Van der vrouwen die boven haren man minde, waarin het geslachtsorgaan van de vrouw als brief wordt aangeduid (vs. 102).Ga naar voetnoot37

Behalve in Een bispel van II clerken wordt het mannelijk geslachtsorgaan enkel nog in Van den monick en Dits van den vesscher van Parijs genoemd, maar dan wel veelvuldig: half sesse, touwe, voerghestel, ghestelle, even oude, saken, vrient, quaet, let, vede, ding en een ding dat men heet den vede.Ga naar voetnoot38 Eveneens wordt enkel in deze teksten de erectie genoemd: stiver ende harder mede [...] men sacht streven ende raghen, sien saken porden en raghen.Ga naar voetnoot39

Het merendeel van de door de vertellers gebruikte aanduidingen is eufemistisch; de meeste zijn zo neutraal en abstract dat ze nauwelijks of geen suggestieve (noch komische) kracht hebben. Een aantal ervan, zoals spelen, spel, liggen, werken, feeste, jolijt en wille doen of vercrighen, komt ook voor in teksten die geenszins een dubieuze reputatie hebben.Ga naar voetnoot40 Bruden, dat letterlijk ‘tot bruid maken’ betekent, komt voor in de voortzetting van de Spiegel Historiael, in Die Rose en in juridische en medische teksten.Ga naar voetnoot41 In een keurboek van de stad Delft

[pagina 85]
[p. 85]

dat, volgens Fruin, uit de eerste jaren van de vijftiende eeuw dateert, komt bruden nog voor, maar in een keurboek dat aldaar waarschijnlijk vijftig jaar later ingevoerd is, is in het betreffende artikel bruden vervangen door minnen, wat erop zou kunnen wijzen dat het woord in de tweede helft van de vijftiende eeuw als minder fatsoenlijk ervaren werd. Misschien zijn we hier getuige van het begin van de ontwikkeling van bruden tot een wel vulgair woord.Ga naar voetnoot42 Vede, waarmee enkel in Dits van den vesscher van Parijs de penis wordt aangeduid, komt voor in medische geschriften, vooral in het werk van Jan Yperman, en eenmaal in Die Rose (vs. 6507).Ga naar voetnoot43 Uit het gebruik in medische teksten blijkt overigens alleen dat het woord niet vulgair is; het kan obsceen worden als het gebruik beperkt is tot dergelijke teksten en het buiten die context fatsoenshalve vermeden dient te worden.Ga naar voetnoot44

Andere omschrijvingen lijken (vooral) komisch bedoeld, bijvoorbeeld te speelne alsmen te Brusele pliet en die doe overlas haren brief, alsi die wiekewake driewerf hadden gheslaghen,Ga naar voetnoot45 ic boerde ene bonne in haer vatGa naar voetnoot46 en de volgende passage uit Van den monick:

 
Entie broeder diende hoir mit half sesse.
 
Ende si verstont van sijnre lesse
 
Tpater noster entie crede,
 
Soe dattet twide van haren clede
 
Begonde te vollen in die zijden,
 
Als doorde hout van dien ghetijden
 
Datmen soe bij naturen scrijft.Ga naar voetnoot47 (vs. 59-65)

Daarnaast bevat Van den monick nog een uitvoerige (komisch geformuleerde) uiteenzetting over de zwangerschap van de vrouw en het risico van bevruchting (vs. 62-69) en een dubbelzinnige uiteenzetting over de verleidelijkheid van de vrouwen: de meyskijns slap ghegort vallen nu eenmaal liever achter- dan voorover (vs. 219-234).

Een bispel van II clerken, Van den monick en Dits van den vesscher van Parijs springen er vergeleken met de overige teksten in kwantitatief opzicht uit:

[pagina 86]
[p. 86]

in deze teksten gaan de vertellers uitvoerig op het erotische in. Zij spreken veelvuldig over het seksuele, gebruiken tal van varianten, laten aanduidingen kort op elkaar volgen of voegen extra, voor het begrip overbodige omschrijvingen toe aan een aanduiding:

 
Dander, die bider dochter lach
 
Ende hare minne goetlijc plach,
 
Als hi gespelt hadde op ende neder,
 
Keerde hi te sinen bedde weder.
 
(Een bispel van II clerken, vs. 153-156)
 
Doe hijt [de monnik] den luden toghen soude,
 
Doe sette hi [de duivel] hem an sijn even oude
 
Weder op die selve stede,
 
Stiver ende harder mede
 
Dant ye wert tot sinen daghen.
 
Men sacht streven ende raghen,
 
Eer hijt voelde of vernam
 
Dat sijn ghestelle weder quam.
 
(Van den monick, vs. 171-178)
 
minen vrient,
 
Die u dicke heeft gedient
 
Die tuschen mine bene staet.
 
(Dits van den vesscher van Parijs, vs. 59-61)
 
dat let
 
Daer hi der vrouwen diende met,
 
Dat men heet sijn even oude.
 
(Dits van den vesscher van Parijs, vs. 117-119)

De uitvoerigheid van de passage in Van den monick benadrukt het burleske van de situatie. De dominicaan staat op het preekgestoelte, tilt zijn pij op om te tonen dat hij geslachtloos is en blijkt dan een niet eerder vertoonde erectie te hebben; hij wordt er des te belachelijker door. In Dits van den vesscher van Parijs heeft de aanduiding voor het mannelijk geslachtsdeel een relatie met de intrige. De uitbreidingen lijken, gezien tegen de achtergrond van het protest dat hier geuit wordt tegen de kerkelijke opvattingen over seksualiteit, eerder uitdagend, provocerend dan erotisch stimulerend bedoeld.Ga naar voetnoot48 In de overige komische versvertellingen ontbreken gedetailleerde beschrijvingen van de geslachtsorganen of van de geslachtsdaad.

[pagina 87]
[p. 87]

Wie voor de Middeleeuwen op seksueel gebied uit wenst te gaan van (een grotere) onbevangenheid en vrijmoedigheid, moet constateren dat de vertellers de vrijheid waarover zij dan beschikt zouden hebben geenszins gebruiken: de beschrijvingen van seksuele handelingen, als ze er al zijn, zijn daar te vaag voor en de gebruikte terminologie is vaak verhullend. Maar aangezien enkele vertellers nadrukkelijk aangeven dat zij af wensen te zien van een beschrijving van de coïtus, lijkt het erop dat we uit moeten gaan van het bestaan van een norm. Nu breekt in enkele gevallen de verteller zijn weergave van het samenzijn niet af vóór de geslachtsdaad en noemt hij het soreplus, hoe beknopt ook, wèl. Het lijkt dan evenwel eerder om een afwijking van of zelfs een spel met een hoofs stijlvoorschrift te gaan dan om de overtreding van een maatschappelijke norm. Het onderwerp van de meeste komische versvertellingen is zeker pikant en de vertellers spelen met het erotische. Maar de teksten zijn niet als pornografie bedoeld. Ondanks de vele onzekerheden rond de taboes, de sterkte en de reikwijdte ervan, kunnen we toch wel concluderen dat het de vertellers - naast het aankaarten van de erotische thematiek zelfGa naar voetnoot49 - voornamelijk om het komische effect gaat. Zij willen niet choqueren, zij willen geen lusten opwekken, zij willen een lach uitlokken.Ga naar voetnoot50

voetnoot1
Een aanzienlijk deel van de fabliaux en de Mären wordt eveneens gevormd door vertellingen waarin de verhouding tussen man en vrouw het hoofdthema vormt; een substantieel onderdeel ervan vormen de driehoeksvertellingen: een vrouw heeft naast haar man een minnaar, hun samenzijn wordt verstoord en de vrouw tracht de situatie te redden (Nykrog 1973, p. 54 vlg.; Ménard 1983, p. 14 vlg.; Fischer 1983, p. 94 vlg.; Schirmer 1969, p. 141 vlg.).
voetnoot2
Serrure 1859-1860, p. 143; BM III, p. 114; Verwijs 1860, p. V en XI; Prinsen 1906, p. 251-252; Mak 1957, p. 277-278; Mak 1958, p. 419. Zie verder nog Jonckbloet 1889, p. 204-206; Prinsen 1916, p. 87; Te Winkel 1922, p. 80; De Bruin 1948, p. 44.
voetnoot3
Kruyskamp 1957, p. 9; Mak 1957, p. 278.
voetnoot4
O.a. Cooke 1974; Muscatine 1986, hoofdstuk V; Hines 1993, p. 35-37, 83, 104.
voetnoot5
Hunt 1993.
voetnoot6
Schröter 1981-1982; Elias 1987, p. 233-258, 285-286; Van Ussel 1978, hoofdstuk 3, 4 en 5; Spierenburg 1990, p. 296. De onderzoekers van de geschiedenis van de seksualiteit verschillen (natuurlijk eveneens) van mening. De theorie van de repressie van in de mens biologisch verankerde driften werd door Foucault aangevochten; zijn opvattingen betreffen evenwel direct de periode van de achttiende eeuw en later. Zie voor een bespreking van de controverse en de consequenties van de verschillende meningen: Eder 1994. - Doorgaans speelt de Roman de la Rose een sleutelrol in besprekingen van de houding tegenover seksualiteit in de Middeleeuwen. Uitgangspunt èn norm voor Elias en Van Ussel zijn daarentegen de Colloquia (1522) van Erasmus. Buiten beschouwing blijven steeds de teksten die informatie geven over bevruchting, zwangerschap, bevalling, menstruatie, enzovoort. Deze hebben vaak heimelijkheid in de titel. ‘Secreta mulierum oder De secretis mulierum [...] ist lediglich als eine Wortfindung zu deuten, [...], einerseits, um den Tabu-Charakter des Inhaltes hervorzuheben, andererseits wohl auch, um die Neugier des Lesers anzustacheln’ (Kusche 1975, p. 116). Daarnaast komen in deze geschriften blijken van schroom en terughoudendheid voor. Zie bijvoorbeeld Der mannen ende vrouwen heimelijcheit (De Pauw 1893-1897), vs. 25-34, 969-979, 2329-2335; Der vrouwen heimelijcheit (Blommaert z.j.), vs. 21-25, 946-952; Van smeinscen lede (Elaut 1956), vs. 1578-79, 1689, vgl. ook vs. 1695-1700 en 1715-1719; het Brugse Liber Trotula (Delva 1983), incipit, § 1 en § 11.
voetnoot7
Jansen-Sieben 1985, p. 44, vs. 536-539.
voetnoot8
Jansen-Sieben 1985, p. 73, vs. 227-231.
voetnoot9
Kruyskamp 1957, p. 22-24, vs. 44-48. De verzwegen benaming is mogelijk poerte, dat is althans in medische geschriften de gebruikelijke aanduiding voor het vrouwelijk geslachtsorgaan. Zie voor een vergelijkbaar geval Maso 1983-1984, p. 425; daar wordt de vagina tot slot wel expliciet genoemd.
voetnoot10
Zemel 1982-1983, p. 349-354; zie ook Dinzelbacher 1994, p. 85-87. Vgl. de sotternie Lippijn, waarin de echtgenoot op afstand kan zien hoe zijn vrouw en haar minnaar openlijk de liefde bedrijven (Van Kammen 1968, p. 85, vs. 48-52). Deze tegenstelling tussen de hoofse en de dorperse gedragswijze bij de liefdeshandeling is afgebeeld door de Hausbuch-meester (Filedt Kok 1985, p. 223).
voetnoot11
Redene zei gegaen en niet cullen. Betreft het dan toch de zaak zelf en niet het woord? In een ander handschrift staat op deze plaats echter ghe[g]aen, terwijl uit de context blijkt dat het toch om een terminologisch taboe gaat (vs. 6475-6476).
voetnoot12
Verwijs 1976, p. 108, vs. 6468-6473.
voetnoot13
Maso 1983-1984, p. 438-441, 449.
voetnoot14
Poirion 1974, p. 214, vs. 7131-7132.
voetnoot15
Zie voor een uitvoeriger behandeling van de vraag naar het bestaan van obsceniteit in de Middeleeuwen: Stempel 1968 en Maso 1983-1984.
voetnoot16
De vermelding van het aantal malen dat de geslachtsdaad voltrokken wordt (wederom overwegend drie keer), komt ook in de Mären herhaalde malen voor (Hoven 1978, p. 318-320); in de Middelnederlandse komische versvertellingen verrichten alleen de student in Een bispel van II clerken (vs. 140) en de priester in Dits van Heilen van Beersele (vs. 78-79) deze prestatie.
voetnoot17
Nykrog 1973, hoofdstuk VIII, speciaal p. 216 en 218-219. Vgl. Curtius: ‘Zu den ridicula zählt Walter von Châtillon auch die Veneris copula [...]. Das erinnert an die antike Auffassung [...], wonach das Gebiet der Erotik Reservat der Komödie war. Die Unterordnung der Erotik unter die Komik ließe sich aus zahlreichen mittelalterlichen Texten belegen’ (1984, p. 434 n. 3). Zie over taboeverbreking als komisch procédé: Van den Bergh 1972, hoofdstuk V.
voetnoot18
Ménard 1983, p. 214-215; Stempel 1968, p. 199-200; Beyer 1969, hoofdstuk V.
voetnoot19
Beyer 1969, p. 103.
voetnoot20
Cooke 1974; Pearcy 1974 (zie ook Lodder 1994, p. 425-426 n. 5 [hier: p. 135 n. 5]).
voetnoot21
Strasser 1989, p. 260-261.
voetnoot22
Muscatine 1986, hoofdstuk V, speciaal p. 109-110, 133-138, 141, 143 en 151; Beyer 1969, p. 102. Volgens Bloch gaan de fabliaux in wezen niet over seksualiteit; de dichters schrijven over de taal, over de relatie tussen taal en werkelijkheid en over hun teksten zelf. Het verlangen naar seks (con) is dan eigenlijk een metafoor voor het verlangen naar een verhaal (conte) (1986, speciaal p. 34-35, 90-91 en 109).
voetnoot23
Stempel 1968, p. 198 en 199-200; Beyer 1969, p. 109; Coigneau 1982, p. 274; Trumbach 1993, p. 260 en 262. Vgl. Hines 1993, p. 36-37.
voetnoot24
Mak 1957, p. 277.
voetnoot25
Mak 1957, p. 278.
voetnoot26
Catholy verklaart het overheersende karakter van de seksualiteit in het Fastnachtspiel mede uit het publiek waarvoor de stukken opgevoerd werden: de Neurenbergse handwerksgezellen, die pas relatief laat konden trouwen en aan wie voor het huwelijk nauwelijks of geen contact met het vrouwelijk geslacht toegestaan was (1966, p. 41-42).
voetnoot27
Vgl. Stempel 1968, p. 191-192; zie ook Hoven 1978, p. 343-347. Voorbeelden van Middelnederlandse teksten waarin de verteller bij het soreplus, ‘het overige’, afbreekt: De borchgravinne van Vergi, vs. H 539 en G 230-231 (Jansen-Sieben 1985, p. 44 en 73); Der minnen loep I, vs. 1512-1515 en II, vs. 3137-3138 (Leendertz 1845-1847, p. 57 en 238). Zie verder nog: Barth 1910, p. 133; Nykrog 1973, p. 209; Green 1979, p. 235; Ménard 1969, p. 268 en 492; Hanning 1981, p. 20; Ménard 1983, p. 145; Hines 1993, p. 226; Dinzelbacher 1994, p. 83-84.
voetnoot28
Zie voor een uitwerking hiervan Frappier-Mazur 1993; vgl. Beyer 1969, p. 102.
voetnoot29
Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, vs. 23 en 70; Van der weldaet die de duvele dede, vs. 51; Ic prijs een wijf, vs. 31; Een bispel van II clerken, vs. 93 en 111; Van den monick, vs. 67, 215; Van der vrouwen die boven haren man minde, vs. 14-15; Dits van Heilen van Beersele, vs. 53; Van der vrouwen die boven haren man minde, vs. 47; Ic prijs een wijf, vs. 47; Van der weldaet die de duvele dede, vs. 46-47; Een bispel van II clerken, vs. 95, 155. De omschrijving met een geografische toevoeging (spelen als men te Brusele pliet) komt ook in de Schwankmären voor: wat ‘man jenhalb des wassers [of: jenseit Reins] tut’ (geciteerd uit Blamires 1976, p. 111; zie ook Fischer 1983, p. 193).
voetnoot30
Sint dat wi vrouwen garen, vs. 295; Dits van den vesscher van Parijs, vs. 216-217; Dits van Heilen van Beersele, vs. 55; Van der weldaet die de duvele dede, vs. 34 en 40.
voetnoot31
Van den cnape van Dordrecht, vs. 42, 94, 136, 103, 151 en 115; Dits van Heilen van Beersele, vs. 22 en 54; Een bispel van II clerken, vs. 79; Dits van den vesscher van Parijs, vs. 26, 71-72 en 216-217; Van den cnape van Dordrecht, vs. 89.
voetnoot32
Wisen raet van vrouwen, vs. 152, 217; Van Lacarise den katijf, titel; Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, vs. 16 en 48; Van Lacarise den katijf, vs. 67, 72, 75, 88; Van den monick, vs. 59,206, 211; Sint dat wi vrouwen garen, vs. 238; Dits van den vesscher van Parijs, vs. 67, 165; Een bispel van II clerken, vs. 153; Dits van den vesscher van Parijs, vs. 103; Van der vrouwen die boven haren man minde, vs. 50, 102; Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, vs. 13, 46, 52; Een bispel van II clerken, vs. 81; Dits van Heilen van Beersele, vs. 78-79; Van der weldaet die de duvele dede, vs. 31; De eo qui duas volebat uxores, vs. 63; Ic prijs een wijf, vs. 30; Een bispel van II clerken, vs. 229, 170, 177 en 154; Dits van den man die gherne dranc, vs. 177. Zie voor een overzicht van de aanduidingen voor de coïtus in de Mären, waarvan die met wille het populairst zijn: Hoven 1978, p. 328-332; voor de fabliaux: Muscatine 1986, p. 110-112.
voetnoot33
NRCF VI, p. 33-49; Blamires 1976, p. 101-103. Zie ook La Damoisele qui ne pooit oïr parler de foutre (NRCF IV, p. 57-89) en La Saineresse (NRCF IV, p. 303-312), dat dezelfde stof verhaalt als Der Barbier.
voetnoot34
Ze komen wel voor in het lied, bijvoorbeeld in Het soude een scamel mersenier en De vedele es van so zoeter aert (Heeroma 1966, p. 288-290 en 496-498).
voetnoot35
Vgl. Huizinga: ‘In de toepassing van godsdienstige termen op de liefde [...] is een element van werkelijke onvroomheid en spot [...]. Van ernstiger betekenis nog is het, wanneer de verdediger van de Roman de la rose met heilige termen noemt “partes corporis inhonestas et peccata immunda atque turpia”. Hier is wel degelijk iets van die gevaarlijke toenadering tussen het godsdienstige en het erotische voelen, die de Kerk in deze vorm hevig vreesde’ (1973, p. 156).
voetnoot36
De combinatie van het religieuze en het erotische komt in veel bredere omvang voor, bijvoorbeeld obscene afbeeldingen in handschriften met gebeden en religieuze traktaten (Janssens 1992, p. 12-13) - een methode om de tekst in het geheugen te prenten (Gerritsen 1995), of de afbeelding van de tegenwereld, die in tegenspraak is met de door God bedoelde wereld (Pleij 1994, p. 92)? - en dito beeldhouwwerken in kerken, waarvan verondersteld is dat ze een bezwerend-beschermende functie hebben of relicten van oude vruchtbaarheidsgodsdiensten zijn, maar waarvan Weir en Jerman aannemen dat ze een onderdeel vormden van de anti-luxuria-campagne van de Kerk (1986, p. 10). Zie voor het gebruik van religieuze taal voor seksualiteit in de Schwankmären: Schirmer 1969, p. 247, 255-256, 293-295.
voetnoot37
Vgl. voor de Mären: Hoven 1978, p. 335; voor de fabliaux: Muscatine 1986, p. 113-114. In Der Pfaffe mit der Schnur, een Schwankmäre die tot hetzelfde stofcomplex behoort als Van der vrouwen die boven haren man minde, omschrijft de verteller de coïtus als ein brieff schreyben (Keller 1855, p. 317, vs. 7; zie ook vs. 11; vgl. Schirmer 1969, p. 329).
voetnoot38
Respectievelijk Van den monick, vs. 59, 115, 125, 178, 172 en Dits van den vesscher van Parijs, vs. 119, 55, 59, 62, 79 en 199, 117, 207 en 284, 245 en 255, 289. Vgl. voor de Mären: Hoven 1978, p. 333-335; voor de fabliaux: Muscatine 1986, p. 112-113.
voetnoot39
Van den monick, vs. 173-175; Dits van den vesscher van Parijs, vs. 55, 245 en 249.
voetnoot40
spelen: MNW VII, 1688; spel: MNW VII, 1676-1677; liggen: het Brugse Liber Trotula, § 19 (Delva 1983, p. 189); MNW IV, 582-583; werken: Jans Teestye, vs. 2786 (Snellaert 1869, p. 231); MNW IX, 2261; feeste: MNW II, 787; jolijt: MNW III, 1058; wille: MNW IX, 2571-2572.
voetnoot41
Vander Linden & De Vreese 1906, p. 82-83, vs. 1322; Verwijs 1976, vs. 9968, vgl. vs. 12977 en 12979; MNW I, 1463; Nowé 1929, p. 411 n. 9 (een Vlaamse baljuwsrekening); Hermesdorf 1957, p. 259 (een Maastrichtse raadsresolutie van 1375); Hermesdorf 1980, p. 308 (een keur van Kortrijk). Zie ook MNW V, 1005, s.v. ontbruden.
voetnoot42
Fruin z.j., p. 2, 6 en 26; Soutendam 1876, p. 483. Bruien behoorde in ‘de 17de eeuw kennelijk reeds [...] tot de platte volkstaal’ (WNT III, 1640-1641).
voetnoot43
Vgl. MNW VIII, 1329.
voetnoot44
Vgl. Frappier-Mazur 1993, p. 205-206.
voetnoot45
Wiekewake is geen hapax, zoals Kruyskamp opmerkt (1957, p. 127), het woord komt ook voor in Van den testament van Willem van Hildegaersberch (Bisschop & Verwijs 1981, p. 3, vs. 183). Het betekent ‘het heen en weer gaan, waggelen’ (MNW IX, 2537), waarmee in de komische versvertelling de beweging tijdens de paring bedoeld wordt. Zie ook: Bisschop & Verwijs 1981, p. 324; The Oxford English Dictionary XII, 119, s.v. Wiggle-waggle: ‘Reduplicated form combining “Wiggle” v. and “Waggle” v. [...], emphasizing the alternation of movement’.
voetnoot46
Van der vrouwen die boven haren man minde, vs. 47 en 102; Dits van Heilen van Beersele, vs. 78-79; Een bispel van II clerken, vs. 177.
voetnoot47
Onduidelijk is de betekenis van de verzen 64-65. Het MNW geeft als verklaring: ‘gelijk de natuur de tijdruimte, den tijd daarvoor heeft bepaald’ (II, 1741-1742); Kruyskamp volstaat met de annotatie ‘hout houten stift’ en ‘bij naturen door de inspraak der natuur’ (1957, p. 74); Jongen geeft de verzen weer met: ‘En dat was natuurlijk allemaal te danken aan het potlood, waarmee men schrijft’ (1994, p. 38), terwijl de vertaling in de bloemlezing van Komrij luidt: ‘zo nijver oefende zij de getijden die bij het natuurlijk leven voorgeschreven zijn’ (1994, p. 295).
voetnoot48
De bewerker laat de visser enkel de penis van de verdronken monnik afsnijden, terwijl deze in het fabliau het lid ook nog eens zeer grondig boent (NRCF IV, p. 126, vs. 102) - was dit detail hem toch te grof?
voetnoot49
Zie hiervoor de tiende studie, de derde paragraaf (p. 168 vlg.).
voetnoot50
In het handschrift-Van Hulthem greep een censor enkel in wanneer het om geestelijken ging, erotische passages konden blijkbaar wel door de beugel, want die bleven ongemoeid.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken