Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880 (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880
Afbeelding van Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880Toon afbeelding van titelpagina van Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.87 MB)

Scans (15.54 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (0.90 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880

(1968)–H.J.M.F. Lodewick–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het toneel in de Middeleeuwen

Indeling en ontstaan
24

Het middeleeuws drama is, als wij uitgaan van de inhoud, te verdelen in geestelijk en wereldlijk toneel.

Het middeleeuws geestelijk toneel in West-Europa ontstond uit godsdienstige plechtigheden, en wel uit de vereniging van de troop en de liturgische handeling. Tropen zijn interpolaties, d.z. invoegingen, in de gregoriaanse misgezangen, waarin - al spoedig in dialoogvorm - het kerkelijke feest van die dag (b.v. Kerstmis, Pasen) herdacht werd. Zo zong b.v. op Paasdag een deel van het koor dat de engelen bij het graf voorstelde:

‘Wien zoekt gij in het graf, Christusvereersters!’ waarop een ander deel van het koor (de teleurgestelde vrouwen representerend) antwoordde:

‘Den gekruisigden Jezus van Nazareth, o hemelbewoners’. Dan de engelen weer: ‘Hij is niet hier; Hij is verrezen, gelijk Hij voorzeide. Gaat, boodschapt, dat de Heer uit het graf verrezen is’. Waarop dan het gezamenlijke koor inviel met het Introïtus (d.i. het begin van de mis):

‘Ik ben verrezen en nog ben Ik bij u...’ enz.

Naast deze Latijnse gezangen, die door hun dialoogvorm dus reeds een dramatische kern in zich hadden, was er ook een zekere handeling op bepaalde kerkelijke hoogtijdagen. Zo bracht b.v. de liturgie van de Avondmaalviering op Witte Donderdag mede, dat het geconsacreerde Brood in processie naar een symbolisch graf werd gedragen. En zo was er (zoals Jos Smits van Waesberghe in zijn ‘Muziek en Drama in de Middeleeuwen’ het uitdrukt) ‘slechts een inspiratievonk nodig, om beide factoren te verenigen en een Paaschdrama te doen ontstaan. Dat geschiedde omstreeks 950’. Het oudste te onzent bewaard gebleven specimen is het Maastrichts Paasspel (eind 12de eeuw).

Uit het liturgisch drama ontstond door uitbreiding en vermenging met wereldlijke elementen het geestelijk drama der Middeleeuwen, hetgeen natuurlijk gepaard ging met diverse wijzigingen:

de inhoud, die oorspronkelijk zuiver liturgisch was, verloor dit karakter hoe langer hoe meer;

[pagina 57]
[p. 57]

de taal: het gezongen Latijn maakte plaats voor de gesproken volkstaal;

de ‘spelers’: eerst uitsluitend geestelijken, later ook en vooral leken;

de plaats: eerst in de kerk zelf, later op het kerkplein of een ander stadsplein.

De wijze van ontstaan van het wereldlijk drama is niet met zekerheid te reconstrueren: zowel tegen de hypothese: verdere verwereldlijking van het geestelijk drama, als tegen de veronderstelling: een uitgroeien van de door enkele minstrelen voorgedragen verhalen, bestaan bezwaren. Wel kan men zeggen, dat het wereldlijk drama bij ons de invloed heeft ondergaan van het geestelijk.

Wat de opvoering van de stukken betreft: de enscenering van de geestelijke spelen was zeker minder primitief dan die der abele spelen en kluchten. Decorwisseling kende men over het algemeen nog niet, - als het stuk dus op verschillende plaatsen speelde, werd het toneel onderverdeeld. Zo vertoonde de scène bij de opvoering van mysteriespelen vaak een drie deling: hemel, aarde en hel, soms in verdiepingen boven, maar gewoonlijk naast elkaar. De abele spelen, waarin de handeling zich steeds op twee plaatsen voltrekt, konden dus volstaan met een indeling van de speelruimte in tweeën; de aanduiding van de plaats van handeling was, evenals de aangebrachte scheiding, primitief.

Het woord ‘toneel’ hangt niet samen met ‘vertonen’ (zoals Vondel dacht), maar is uit het Frans afkomstig. ‘Tenir son tinel’ betekende: een hofdag of plechtige bijeenkomst houden; in het Nederlands werd deze uitdrukking overgenomen als ‘syn teneel (of tanneel) houden’. Langzamerhand vatte men ‘tanneel’ op als benaming voor het versierde getimmerte bij zulke plechtigheden gebruikt, en tenslotte ging de naam over op de stellage bij het opvoeren van spelen gebruikt en op de spelen zelf.

Daar de Middelnederlandse spelen uitsluitend bedoeld waren om inderdaad gespeeld te worden (het zgn. leesdrama kwam bij ons nog niet voor), ligt het voor de hand, dat er niet veel kopieën van de diverse stukken bestaan hebben, - enkele spelen komen b.v. slechts voor in één enkel handschrift. Ongetwijfeld heeft er dan ook in de Middeleeuwen een veelvoud bestaan van het aantal stukken dat wij thans nog bezitten. Hoewel deze bewaard gebleven toneelstukken niet verder terug gaan dan tot ± 1400, en gedeeltelijk al kenmerken van de Rederijkerskunst vertonen, wordt toch het Middelnederlands drama ter wille van de overzichtelijkheid hier als een geheel behandeld.

Het geestelijk toneel
25

Het geestelijk drama in de Middeleeuwen kan onderverdeeld worden in:

a.mysteriespelen. De stof hiervan bestaat uit een of ander geloofsmysterie. Het meest bekend zijn de Bliscappen van Maria (15de eeuw), waarvan er tussen 1448 en 1566 telkenjare een te Brussel werd opgevoerd. Het eerste van de zeven stukken die er oorspronkelijk geweest zijn, - helaas bleven slechts het eerste en het laatste bewaard -, heeft tot hoogtepunt de aankondiging van Christus' geboorte aan Maria; van de Sevenste Bliscap vormen Maria's dood en tenhemelopneming de inhoud.
b.mirakel- en heiligenspelen. Deze spelen geven een dramatisering van het leven van een heilige of van het geschieden van een wonder. Het mooiste voorbeeld, dat
[pagina 58]
[p. 58]
ook moderne toeschouwers nog weet te boeien en te ontroeren, is wel Mariken van Nieumeghen (± 1500). Niet alleen is het gegeven belangwekkend, maar ook de karaktertekening der personen is overtuigend en de schrijver toont herhaaldelijk, dat hij gevoel heeft voor de dramatische mogelijkheden die er in de stof scholen.

Een scoon spel van Mariken van Nieumeghen die meer dan seven iaren metten duvel woende ende verkeerde

Mariken wordt door haar oom, een priester, naar Nijmegen gezonden om inkopen te doen, en bij het vertrek geeft hij haar de raad mee om, indien het te laat zou worden, onderdak voor de nacht te vragen bij haar in Nijmegen wonende tante. Als Mariken dit inderdaad gedwongen is te doen, wijst deze haar op de meest grove wijze de deur. In haar wanhoop is Mariken geneigd de hulp te aanvaarden van iedereen: ‘God of die duvel, tes mi alleleens’. Het is de duivel die dit aanbod dankbaar aanvaardt en in de gestalte van de eenogige Moenen verschijnt:

 
Mariken
196][regelnummer]
Wie sidi, vrient?
 
Die duvel
 
Een meester vol consten,
 
Nieuwers af falende wes ic bestaGa naar voetnoot1.
 
Mariken
 
Tcomt mi alleleens met wien dat ick ga,
 
Also lief gae ic metten quaetsten als metten besten.
 
Die duvel
200][regelnummer]
Wildi u liefde te miwerts vesten,
 
Ick sal u consten leeren sonder ghelijcke,
 
Die seven vrie consten: rethorijcke, musijcke,
 
Logica, gramatica ende geometrie,
 
Arithmetica ende alchimisterie,
205][regelnummer]
Dwelc al consten sijn seer curableGa naar voetnoot2.
 
Noyt vrouwe en leefde op eerde so ableGa naar voetnoot3
 
Als ic u maken sal.
 
Mariken
 
So moetti wel zijn een constich man;
 
Wie sidi dan?
[pagina 59]
[p. 59]
 
Die duvel
 
Wat leyt u daeran?
 
Wie ick ben en soudi met rechte vraghen niet.
210][regelnummer]
Ick en ben die beste van mijnen maghen niet,
 
Maer u dat ic emmermeer niet dan ionste en toge.
 
Mariken
 
Hoe heeti, vrient?
 
Die duvel
 
Moenen metter eender ooghe,
 
Die wel bekent es met veel goede ghesellenGa naar voetnoot1.
 
Mariken
 
Ghi sijt die viant vanderGa naar voetnoot2 hellen.
 
Die duvel
215][regelnummer]
Wie ick ben, ic ben emmerGa naar voetnoot3 gheionstich tot u.
 
Mariken
 
Ick en hebbe oeck van u anxt, vrese noch gruGa naar voetnoot4;
 
Al quame Luycefer selve uuter helscher gheweltGa naar voetnoot5,
 
Ick en souder niet af vervaert sijn, so ben ic gestelt;
 
Ick ben onghequelt van allen anxte.
 
Die duvel
220][regelnummer]
Ia schoen kint, dits tcorste ende dlancxsteGa naar voetnoot6:
 
Wildi met my gaen ende mijnen raet doen sonder veysenGa naar voetnoot7,
 
Al dat ghi dincken moecht oft peysen,
 
Sal ick u leeren, soe ick u eerst vertelde;
 
Van goede, van iuwelen, noch van ghelde
225][regelnummer]
En suldi ooc nemmermeer hebben ghebrec.
 
Mariken
 
Tes wel gheseyt; maer nae deerste bespreckGa naar voetnoot8,
 
Eer ghi met mi sult versamen in ionsten,
 
Suldi mi leeren die seven vrie consten,
 
Want in alle dinghen te leeren verfray ickGa naar voetnoot9.
230][regelnummer]
Ghi sullet mi al leeren, suldi?
 
Die duvel
 
Wat trouwenGa naar voetnoot10, ia ick.
 
Ick sal u leeren al dat wel voechlijck is.
[pagina 60]
[p. 60]
 
Mariken
 
NigremansieGa naar voetnoot1 dats een const, die ghenoechlijck is.
 
Mijn oom es daer af fraey ende cloeckGa naar voetnoot2;
 
Hy maect wonder somtijts; hi heefter af eenen boeck,
235][regelnummer]
Ick wane hi hem in node noyt en faelde.
 
Hi soude door die ooghe van eender naelde
 
Den viantGa naar voetnoot3 wel doen cruypen teghen sinen danckGa naar voetnoot4.
 
Die conste moetti mi oock leeren.
 
Die duvel
 
O aenschijn blanck,
 
Al wesGa naar voetnoot5 ick can, u selven verfroytGa naar voetnoot6,
240][regelnummer]
Es al om u, maer ick en leerde noyt
 
Niegermansie, daer veele aen cleeft.
 
Tes een conste, die veel moyten heeft,
 
Ende daer oock vele sorghen inne steeckt.
 
Als ghi nigermansie begint ende u ontbreeckt
245][regelnummer]
Een woort ofte een letter, schoon rode mondt,
 
Ende ghi den gheest, die ghi roept, ter stont
 
Niet en cont bevelen of te passe sprekenGa naar voetnoot7,
 
Hi soude u ter stont den necke breken.
 
Dus leiter groot griefGa naar voetnoot8 inne, scoon edel blomme.
 
Mariken
250][regelnummer]
Eest so, soe en gheef icker dan niet omme;
 
Ick en wil niet leeren, daer ic bi sou moghen sneven.
 
Die duvel
 
Ha, ha, dat heb ic haer ontghevenGa naar voetnoot9.
 
Wat, sou si nighermancie begheeren te leerne?
 
Cost si nighermancie, twaer om te verseerneGa naar voetnoot10,
255][regelnummer]
Tharen accoort te keerneGa naar voetnoot11 ende te brengen in laste
 
Die gheheel helle ende te dwinghen, alst haer paste,
 
Oft mi te legghen vaste, daer ic en mochte wech noch van.
 
Haer nighermancie te leeren? daer en come ic niet an.
 
So ick best can, sal ick haer dat houden uuten sinne. -
260][regelnummer]
Hoort, wat ic u noch leeren sal, mijn schoone minne,
 
Om datGa naar voetnoot12 gi die nighermancie sout laten varen.
 
Mariken
 
Wat suldi mi noch leeren?
[pagina 61]
[p. 61]
 
Die duvel
 
Dat sal ick u verclaren:
 
Alle die talen der werelt sal ick u leeren,
 
So sal u alle die werelt verheffen ende eeren,
265][regelnummer]
Want alle die talen te connen, ghi en weet niet wat si.
 
Ende dan die seven vri consten daer bi!
 
Tes om van elken verheven te sijn seer excellentelijc.
 
Mariken
 
Daenhoren versacht minen druck tormentelijcGa naar voetnoot1;
 
Gheheel obedientelijck touwen wille, ende ghijt so doet,
270][regelnummer]
Stel ick mi.

Tezamen met Moenen gaat Mariken (die haar naam heeft moeten verruilen voor die van Emmeken, zo toch nog de eerste letter van haar naam - en zo als het ware het contact met het geloof - handhavend) naar Den Bosch en daarna naar Antwerpen, waar zij een zeer zondig leven leidt en menigeen in het verderf stort. Na een zestal jaren ‘wert Emmeken verlangende om haeren oom ende haer andere vriendekens in den lande van Ghelre te besoeken’, en met tegenzin willigt Moenen haar verzoek in. In Nijmegen is het juist kermis, en na de processie ziet Emmeken een wagenspel, waarin getoond wordt hoe de zondige mens op voorspraak van Maria vergiffenis krijgt bij God. Zij komt tot inkeer en Moenen, ziend dat het spel voor hem verloren is, poogt haar te doden. Zij blijft echter in leven en met haar oom trekt zij naar Rome om van de paus vergiffenis van haar zonden te verkrijgen. Deze sluit dan drie ringen om haar hals en armen: als deze vanzelf zullen afvallen, zal dit een teken zijn dat God haar haar zonden vergeven heeft.

Mariken trekt naar een klooster te Maastricht en doet zo vurig boete, dat dit wonder inderdaad geschiedt.

Naeprologhe
1127][regelnummer]
In deser manieren, Gods vrienden vercoren,
 
So es dit ghebuert hier te voren,
 
Sonder faute, al eest dat den menigen luegelijc dinct.
1130][regelnummer]
Ende ghi noch te Maestricht in stede ghinct
 
Ten bekeerden sonderssen, daer soudi sien
 
Emmekens graf, ende boven dien
 
Die drie ringhen hanghen boven haren grave,
 
Ende onder die ringhen ghescreven, met letteren gave,
1135][regelnummer]
Haer regnacieGa naar voetnoot2 ende penitencieGa naar voetnoot3, die si besuerdeGa naar voetnoot4,
 
Hoe ende wanneer dit ghebuerde.
 
Doer die teekenen houdic te bat voer waer.
 
Si leefde noch ontrent twee iaer,
[pagina 62]
[p. 62]
 
Na dat haer banden afspronghen, was mi geseyt,
1140][regelnummer]
Altoos penitencie doende ende neersticheyt,
 
Om den oppersten coninck te behaghene.
 
Neemt alle danckelick, sonder clagene
 
Dit slecht bewijsGa naar voetnoot1; ionste deet bestaenGa naar voetnoot2,
 
Op dat wi die hemelsce glorie moghen ontfaen.
 
 
 
Amen.

26

Tot het geestelijk drama in de Middeleeuwen behoort tenslotte ook nog: c. de moraliteit. De moraliteit kenmerkt zich door de eigenaardigheid, dat in plaats van of naast de werkelijke personen ook nog zinnebeeldige figuren handelend optreden zoals Ghelove, Duecht, Gheselscap. De strekking is steeds moraliserend, en het woord speelt er een grotere rol dan de actie. Het mooiste (en voor ons bijna het enig genietbare) voorbeeld is het eind-vijftiende-eeuwse spel Spieghel der Salicheyt van Elckerlyc.

Het is een tijdlang een twistpunt van de geleerden geweest of onze Elckerlyc aan het Engelse Everyman ten voorbeeld had gediend, of omgekeerd; tegenwoordig wordt de prioriteit van Elckerlyc wel algemeen aangenomen. In het Duits bestaat er een moderne versie, Jedermann, van de hand van de Oostenrijkse schrijver Hugo von Hofmannsthal. Tegenwoordig begint het traditie te worden om telkenjare tijdens het Holland Festival een openlucht-uitvoering te geven van dit ontroerende spel, en inderdaad, het stuk is ook voor de moderne toeschouwer nog aantrekkelijk, omdat het probleem (de mens die rekenschap moet afleggen van zijn leven) van alle tijden is; en omdat de niet met zekerheid aan te wijzen dichter dit op een manier behandeld heeft, die zonder onnodige uitweidingen recht op zijn doel af gaat. Het grote bezwaar van zovele moraliteiten: eindeloos getheoretiseer en een zich verliezen in een subtiel doch weinig interessant woordenspel, is hier vermeden.

Den spyeghel der salicheyt van Elckerlijc

In opdracht van God kondigt Die Doot aan Elckerlijc (d.i. iedereen) zijn dood aan. Als deze verneemt dat hij sterven en voor God rekenschap van zijn leven afleggen moet, antwoordt hij:

 
Elckerlijc
95][regelnummer]
Daer op ben ic nu al qualic versienGa naar voetnoot3,
 
Rekeninghe te doen voer Gode blootGa naar voetnoot4.
 
Wie bistu, bode?
 
Die Doot
 
Ick ben die Doot,
 
Die niemant en spaert, daer Elckerlijc sal bi
 
Gods beveele rekeninghe doen.
[pagina 63]
[p. 63]
 
Elckerlijc
 
Och, Doot, sidi mi soe biGa naar voetnoot1,
100][regelnummer]
Als icker alder minst op moedeGa naar voetnoot2!
 
Doot, wildi van mi hebben goede?
 
Duysent pont sal ic u gheven,
 
Opdat ic behouden mach mijn leven.
 
Ende doet mij een verdrachGa naar voetnoot3 van desen.
 
Die Doot
105][regelnummer]
Elckerlijc, dat en mach niet wesen.
 
Ick en aensie goet, schat noch have.
 
Paeus, hertoghe, coninc noch grave
 
En spare ic niet nae Gods ghebieden.
 
Waer ic met schatte te verleeden
110][regelnummer]
Ick creghe wel alder werelt goet.
 
Nu houtet al met mi den voetGa naar voetnoot4.
 
Oec en gheve ic uutstel noch verdrach.
 
Elckerlijc
 
Allendich, arm katijf, o wach!
 
Nu en weet ick mijns selfs ghenen raet
115][regelnummer]
Van rekeninghe te doen: mijn staet
 
Es so verwerret ende so besletGa naar voetnoot5,
 
Ic en sier gheen mouwen toe ghesetGa naar voetnoot6,
 
So is mijn herte om desen in vaerGa naar voetnoot7.
 
Och, mocht ic noch leven .XII. jaer,
120][regelnummer]
So soudic mijn ghescrifte exponerenGa naar voetnoot8,
 
Ende oversien. Wilt doch cesserenGa naar voetnoot9
 
Als nu, lieve Doot, van wraken,
 
Totdat ic versien bin op die saken.
 
Dat bid ic u doerGa naar voetnoot10 Gods ontfermen.
 
Die Doot
125][regelnummer]
U en mach baten smeken oft kermen,
 
Dus siet, wat u staet te beghinnen.
 
Elckerlijc
 
Lieve Doot, een sake doet mi bekinnenGa naar voetnoot11
 
Al yst, dat ic dese vaert moet aengaen,
 
Soudic niet moghen wederkeeren saen,
130][regelnummer]
Als ic mijn rekeninghe hadde ghesteltGa naar voetnoot12?
[pagina 64]
[p. 64]
 
Die Doot
 
Neen ghi, nemmermeer!
 
Elckerlijc
 
Almogende Gods ghewelt!
 
Wilt mijns ontfermen in deser noot!
 
En soudic niemant, cleyn noch groot,
 
Daer moghen leydenGa naar voetnoot1, had ict te doene?
 
Die Doot
135][regelnummer]
Jae ghi, waer yemant so koene,
 
Dat hi die vaert met u bestondeGa naar voetnoot2.
 
Spoet u, want God, die alle gronde
 
Doersiet met sinen godliken oghen,
 
Begheert, dat ghi voer hem coemt toghen
140][regelnummer]
U rekeninghe van dat ghi hebt bedreven.
 
Wat! meendi, dat u hier is gheghevenGa naar voetnoot3
 
Tleven op daerde ende tijtlijc goet?
 
Elckerlijc
 
Aylazen, dat waendick!
 
Die Doot
 
Hoe sidi aldus onvroet,
 
Elckerlijc, daer ghi hebt vijf sinnenGa naar voetnoot4,
145][regelnummer]
Dat ghi soe onsuver sijt van binnen,
 
Ende ic so haestlijc come onversien.
 
Elckerlijc
 
Allendich katijf! waer sal ic vlien,
 
Dat ic afquame deser groter sorghen?
 
Lieve Doot, verdraghet mi tot morghen,
150][regelnummer]
Dat ic mi bespreken machGa naar voetnoot5 van desen.
 
Die Doot
 
Dat ic dat soude consenterende wesenGa naar voetnoot6,
 
En doe ic niet tot gheender tijt.
 
Ic slae den sulcken terstont int crijt,
 
Sonder voerraetGa naar voetnoot7, met eenen slach.
155][regelnummer]
Aldus bereyt u in desen dach.
 
Ick wil uut uwen oghen vertrecken.
 
Siet, dat ghi u naerstelic gaet betreckenGa naar voetnoot8
[pagina 65]
[p. 65]
 
Te segghen: nu coemt den dach,
 
Die Elckerlijc niet voerbi en mach.
 
Elckerlijc
160][regelnummer]
Ay, Elckerlijc, wat dede ic yeGa naar voetnoot1 gheboren!
 
Ick sie mijn leven al verloren,
 
Nu ic doen moet dese langhe vaert,
 
Daer ic so qualic teghen ben bewaertGa naar voetnoot2:
 
Ic en hebbe noyt goet bedreven,
165][regelnummer]
Aldus heb ic seer luttel ghescrevenGa naar voetnoot3.
 
Hoe sal ic mi excuseren int claerGa naar voetnoot4?
 
Eylacen, ic woude dat ic nu niet en waerGa naar voetnoot5!
 
Dat waer mijnder sielen groot toeverlaet.
 
Waer mach ic nu soecken troost of raet?
170][regelnummer]
God die Heere, die alle dinc voersiet,
 
Dat ic veel claghe, ten helpt niet.
 
Den tijt gaet verre, tes nae noene,
 
Ay lasen, wat staet mi nu te doene?
 
Wien mocht ic claghen dese sake?
175][regelnummer]
Laet sien, oft ic mijn Gheselscap sprake
 
Ende leyde hem te vorenGa naar voetnoot6 om mede te gane.
 
Soudt hijt mi ontseggen? Neen hi, ick wane,
 
Wi hebben ter werelt in onsen daghen
 
So groten vrientscap tsamen gedraghen;
180][regelnummer]
Want ic betrou hem aider duechtGa naar voetnoot7.
 
Ic sienGa naar voetnoot8, des bin ic rechtsGa naar voetnoot9 verhuecht.

Doch noch Gheselscap (= zijn vrienden), noch Maghe ende Neve (zijn verwanten), noch Tgoet (aardse bezittingen) willen Elckerlijc vergezellen. Duecht zou wel willen, maar daar Elckerlijc zich nooit zeer om zijn deugd bekommerd heeft, ligt deze nu verwaarloosd - zij ‘en kan gheroeren niet een let’ - in een hoek. Zij verwijst hem echter naar Kennisse (zelfinzicht), deze brengt hem naar Biechte, en als Elckerlijc bij de laatste zijn zonden rouwmoedig heeft beleden en boete heeft gedaan, is Duecht in zoverre hersteld, dat zij Elckerlijc kan begeleiden. Tijdens zijn laatste gang verlaten Elckerlijc dan nog achtereenvolgens: Schoonheyt, Cracht, Vroetscap en de Vijf Sinnen; Kennisse gaat mee tot de grafkuil, alleen Duecht daalt met Elckerlijc hierin af, waarop de Ynghel hem ontvangt met de woorden:

845][regelnummer]
Coemt, uutvercoren bruyt,
 
Hierboven ende hoort dat suete gheluyt,
 
Der engelen mitsGa naar voetnoot10 uwe goede virtuytGa naar voetnoot11.
 
Die siele neem ick den lichaem uut.
 
Haer rekeninghe is puer ende reyne.
[pagina 66]
[p. 66]
850][regelnummer]
Nu voer icse in des hemels pleyne,
 
Daer wi alle moeten ghemeine
 
In comen, groot ende cleyne. Amen.

Het wereldlijk toneel. Abele spelen
27

Het wereldlijk toneel is in onze Middelnederlandse letterkunde vooral vertegenwoordigd door een tiental spelen, die in één handschrift bewaard bleven. Vijf zijn er van grotere omvang, de andere vijf zijn kort en van komische aard, en deze zullen wel als na-stukje gediend hebben. Van de vijf langere spelen is de klucht Drie daghe here slechts gedeeltelijk tot ons gekomen. Verder behoren hiertoe het spel Vanden winter ende vanden somer, waarin deze beide, gepersonifieerd, hun voortreffelijkheid boven de ander proclameren. Het belangrijkst zijn echter de drie abele spelen Esmoreit, Lanseloet van Denemerken en Gloriant. De stof van abele spelen (abel = schoon, verheven) herinnert aan die van de ridderromans.

Een abel spel van Esmoreit, sconincx sone van Ceciliën daterend van omstreeks 1400, begint zoals de meeste dezer spelen met een proloog, waarin al iets van de inhoud wordt meegedeeld:

6][regelnummer]
Nu biddic u, heren ende vrouwen,
 
Dat ghi wilt swighen ende hoeren:
 
Het was een coninc hier te voren,
 
In Ceciliën was hi gheseten,
10][regelnummer]
- Verstaet, soe moghdi wonder weten, -
 
Ende ghecreech een kint bi sijn wijf.
 
Maer bi hem hielt hi enen keitijfGa naar voetnoot1,
 
Sijns broeder sone, hiet Robrecht,
 
Die dat conincrike na recht
15][regelnummer]
Alte male soude hebben verworven,
 
Hadde die coninc sonder oerGa naar voetnoot2 ghestorven.
 
Maer nu wert daer een knechtGa naar voetnoot3 geboren,
 
Dies Robbrecht hadde grote toren
 
Ende int herte groten nijt.
20][regelnummer]
Nu seldi hier sien in corter tijt,
 
Wat dat den jonghelinc es gesciet,
 
Ende hoe dat hem Robrecht bracht in swer verdriet,
 
Ende enen SarrasijnGa naar voetnoot4 heft vercocht.
 
Ende in groten elende brocht.
25][regelnummer]
Ende oec die moeder, diene droech,
 
Dat si daer na noit en loech
 
In .XX. jaren daer si lach,
 
Ende noit sonne noch mane en sach:
 
Dat berietGa naar voetnoot5 haer Robrecht al.
30][regelnummer]
Nu swijt, ende merct hoet begennen sal.
[pagina 67]
[p. 67]

De schurk Robbrecht uit dan zijn misnoegen, dat de koning van Sicilië nog een zoon geboren werd, daarmee de mogelijkheid teniet doende, dat hij, 's konings neef, hem zou opvolgen. Hij besluit het kind te doden:

45][regelnummer]
Ic sal daer omme pinenGa naar voetnoot1 nacht ende dach,
 
Hoe ic dat wecht verderven mach;
 
Ic saelt versmoren oft verdrincken;
 
Daer salic nacht ende dach omme dincken,
 
Al soudic daer omme liden pijn.
50][regelnummer]
Ic sal noch selve de coninc sijn
 
Van Ceciliën, den hoghen lande.

Dan verplaatst het toneel van de handeling zich naar Damascus: de sterrenwichelaar, Meester Platus, heeft in de sterren gelezen

68][regelnummer]
Dat in kerstenrijc een kint
 
Gheboren es van hogher weerde,
70][regelnummer]
Dat u sal dooden metten sweerde,
 
Her coninc here, ende nemen dlijf,
 
Ende u dochter sal sijn sin wijf,
 
Ende kerstenheit sal si ontfaen.

Om dit te voorkomen koopt Meester Platus ‘dat jonghelinc’ voor een grote som gelds en brengt het naar Damascus, waar de dochter van de Sultan, Damiet, de opdracht krijgt het op te voeden: ‘Ghi moet syn suster ende moeder’. Ondertussen heeft Robbrecht de koningin ervan beschuldigd, dat zij haar kind gedood zou hebben, en de koning laat haar in de kerker werpen.

Als Esmoreit volwassen is, verneemt hij door een toeval dat hij niet Damiets broeder is, doch een vondeling.

 
De jonghelinc
 
Ay, soe benic van cleinder gheboertGa naar voetnoot2,
 
Dat duchtic, ofte uut verren lande.
510][regelnummer]
MametGa naar voetnoot3 laete mi noch die scande
 
Verwinnen, dat ic weten moet,
 
Wie mi desen lachterGa naar voetnoot4 doet,
 
Dat ic te vondelinghe was bracht.
 
Nu en willic nemmermeer den enen nacht
515][regelnummer]
Den anderen verbeidenGa naar voetnoot5, ic en hebbe vernomen,
 
Van wat gheslachte dat ic ben comen
 
Ende wie dat mijn vader si.
 
De jonge joncfrouwe Damiet
 
O Esmoreit, nu blijft bi mi!
 
Ic bids u inGa naar voetnoot6 die ere van allen vrouwen.
[pagina 68]
[p. 68]
520][regelnummer]
Storve mijn vader, ic soude u trouwen,
 
Edel wigantGa naar voetnoot1, tot enen man.
 
Esmoreit, soe moghdi dan
 
Sijn van Damast gheweldich here.
 
De jonghelinc
 
O edel vrouwe, die onnereGa naar voetnoot2
525][regelnummer]
En sal u nemmermeer ghescien;
 
Dien lachter moet verre van u vlien,
 
Dat ghi sout nemen enen vondelinc.
 
U vader es een hoghe coninc
 
Ende daer toeGa naar voetnoot3 sidi soe scoene;
530][regelnummer]
Ghi mocht met rechten draghen croene
 
Voer elken man die nu leeft.
 
Mijn herte van groten scaemde beeft,
 
Dat ic al dus hebbe ghevarenGa naar voetnoot4.
 
De jonge joncfrouwe Damiet
 
O Esmoreit, laet u mesbaren!
535][regelnummer]
Dies biddic u, edel wigant.
 
Al waest dat u mijn vader vant,
 
Dan wert u nemmermeer verweten.
 
Met groten vrouden onghemeten
 
Selen wi leven, ic ende ghi.
 
De jonghelinc
540][regelnummer]
O edel wijf, dies moet ic miGa naar voetnoot5
 
Ewelijc van u belovenGa naar voetnoot6.
 
Maer nemmermee en willic hovenGa naar voetnoot7
 
Met eneghe wive, die nu leeft,
 
Ofte die de werelt binnen heeft,
545][regelnummer]
Ic en sal tierstGa naar voetnoot8, bi Tervogan,
 
Den vader kinnen, die mi wan,
 
Ende oec die moeder, die mi droech.
 
O roede mont, ic hebbe ghenoech
 
Hier gheletGa naar voetnoot9, ic wille gaen varenGa naar voetnoot10.

Esmoreit vindt zijn moeder terug in de kerker, de herkenning volgt dank zij de geborduurde doek, waarin Esmoreit gewikkeld was toen hij verkocht werd.

De joncfrou Damiet heeft het lange wachten niet kunnen volhouden en is met Meester Platus eveneens naar Sicilië gekomen; als de laatste Robbrecht herkent en het hele verhaal doet, krijgt de schurk zijn gerechte straf en wordt opgehangen.

[pagina 69]
[p. 69]

Het stuk eindigt, zoals altijd, met een vermaning:

 
De jonghelinc noch
996][regelnummer]
Al dus eest menechwerf gesciet:
 
Quade werken comen te quaden loene,
 
Maer reine herten spannen croene,
 
Die vol doeghden sijn ende vol trouwen.
1000][regelnummer]
Daer omme radic, heren ende vrouwen,
 
Dat ghi u herte in doeghden stelt,
 
Soe werdi in dindeGa naar voetnoot1 met gode verseltGa naar voetnoot2
 
Daer boven inden hoghen troeneGa naar voetnoot3,
 
Daer die ingelen singhen scoene.
1005][regelnummer]
Dies onneGa naar voetnoot4 ons die hemelsche vader!
 
Nu segt Amen alle gader.
 
Amen.
 
De meester
 
God, die neme ons allen in hoeden.
 
Nu hoert, ghi wise ende ghi vroede:
 
Hier soe moghdi merken ende verstaen,
1010][regelnummer]
Hoe Esmoreit ene wrake heeft gedaen
 
Over Robberecht sinen neve al hier ter stede.
 
Elc blive sittene in sinen vredeGa naar voetnoot5,
 
Niemen en wille thuus weert gaen;
 
Ene sotheitGa naar voetnoot6 sal men u spelen gaen,
1015][regelnummer]
Die cort sal sijn, doe ic u weten.
 
Wie hongher heeft, hi mach gaen eten;
 
Ende gaet alle dien graetGa naar voetnoot7 neder.
 
Ghenoeghet u, soe comt alle mergen weder.

Sotterniën, Cluyten of Esbatementen
28

Zoals de abele spelen vaak de stof van ridderromans dramatiseren, zo zijn de esbatementen gedramatiseerde boerden (grappige anekdoten). De toon van deze kluchten is gewoonlijk nogal ruw, plat-realistisch; vechtpartijen tussen man en vrouw vormen een gewild motief. Toch kunnen ze ook voor ons nog wel aantrekkelijk zijn door de raak weergegeven volkstoneeltjes en de sappige taal waarin men elkaar te lijf gaat.

De Ghenouchlicke clute van nu noch heeft tot onderwerp de geschiedenis van een man die, om onder de echtelijke pantoffel uit te komen, zich krankzinnig houdt en op alles slechts ‘nu noch’ (d.i. toe maar?) antwoordt.

[pagina 70]
[p. 70]

Een andere bekende sotternie is Die Buskenblaser; hier zien wij hoe een onnozele boer en een gewiekste kermisklant tegen elkaar opbieden in sterke verhalen - tot de laatste zegt:

 
Die ander man
36][regelnummer]
Waendi dat ic noch niet meer en can?
 
Ja woudix mi onderwindenGa naar voetnoot1
 
Ende minen sac van consten ontbinden,
 
Ic soude van u maken een peert,
40][regelnummer]
Het soude schinen tien pont weert,
 
Swert van hare ende daer toe ruGa naar voetnoot2.
 
Die ierste man
 
God brachte mi ane u,
 
Ic hore wel, ghi sijt een constenare.
 
Soudi mi connen verdriven mijn graweGa naar voetnoot3 hare
45][regelnummer]
Ende tien jaer jongher maken van dagen,
 
Dat ic minen wive mocht wel behagen,
 
Ic soude u gheven goeden loen.
 
Die ander man
 
Jaic, ic sal u maken alsoe scoen,
 
Uw wijf sal duncken om u rasenGa naar voetnoot4.
50][regelnummer]
Lietic u in dit busken blasen,
 
Ghi sout al ene ander varruweGa naar voetnoot5 ontfaen,
 
Ghi sout werden alsoe ghedaen,
 
U wijf en soude u niet connen gekinnenGa naar voetnoot6.

Daar voelt de boer wel voor, immers: zijn vrouw ‘pleeght mi alte dicke mijn lelicheit te verwiten’, en gaarne heeft hij de hele opbrengst van de koe die hij juist verkocht heeft ervoor over om eens in het wonderbusje te mogen blazen, temeer daar ook nog zijn ‘stemme sal worden claer’. Opgetogen roept hij uit:

 
Die ierste man
86][regelnummer]
Nu wouts god ende goet ghevalGa naar voetnoot7,
 
Hoe ic sal varen met minen wive.
 
Des es leden vier daghe ende vive,
 
Dat si mi mijn lelicheit verweet.
90][regelnummer]
Nu willic thuusweert gaen gereetGa naar voetnoot8,
 
Ende laten haer sien hoe ic haer behage.
 
Si heeft ghedaen soe grote claghe,
 
Dat ic lelic was ende out;
[pagina 71]
[p. 71]
 
Dies en hebbic nu nemmermeer scoutGa naar voetnoot1,
95][regelnummer]
Want mijn anschijn heeft nu een ander huut.
 
Die ander man
 
Dat doeghet, ende tghelt vander coe es in de muutGa naar voetnoot2.

Dan gaat de boer op weg naar huis, zeggend:

 
Die ierste man
 
En trouwen, ic ben ghebetert an mijn springen.
 
Hulp god, hoe claer salic nu singen!
 
Nu hebbe god lof ende danc,
100][regelnummer]
Ic ben ghebetert ane minen sanc
 
Alsoe wel als ic ane mijn schoenheit bin.
 
O wijf, mijn minnekijn, laet mi in,
 
Ende comt, besiet mi nu!
 
Sijn wijf
 
KerenGa naar voetnoot3, siet mi desen scuGa naar voetnoot4!
105][regelnummer]
Wat duvel, wie heeft u soe begaetGa naar voetnoot5?
 
Die ierste man, haer man
 
Ic hebbe in enen joeghtborrenGa naar voetnoot6 ghebaet.
 
Hebdi mijns nu eneghen lostGa naar voetnoot7?
 
Dese scoenheit heeft mi ghecost
 
Tgheelt van onser coe algheel.
 
Sijn wijf
110][regelnummer]
En trouwen, dies hebbe die duvel deel,
 
Hebdi tgheelt hier omme ghegheven?
 
Die ierste man, haer man
 
Jaic, ende mi en es nietGa naar voetnoot8 bleven,
 
Die borse ic gafse oec met,
 
Ende hi heeft mi een busken an minen mont geset,
115][regelnummer]
Daer bliesic in al mijn macht,
 
Ende daer quam uut soe groten cracht,
 
Dat ic ben worden aldus scoene.
 
Sijn wijf
 
Keren, hoert, dat u god loene,
 
Een wijf vare wel met desen man!
[pagina 72]
[p. 72]
120][regelnummer]
En trouwen, die duvel brachter mi an.
 
Ghi sijt recht swert als een moriaen.
 
Die ierste man, haer man
 
Wat duvel! benic alsoe ghedaen?
 
En benic niet scoene, wit ende claer?
 
Sijn wijf
 
Jaghi, ghi sijt een quaet jaerGa naar voetnoot1;
125][regelnummer]
Ic en sach noit leliker creature.

Nadat ook Gheert, sijn ghebuer, zich overtuigd heeft van de gevolgen van het blazen in een roetbusje, volgt natuurlijk weer tot slot de gebruikelijke vechtpartij tussen man en vrouw:

 
Sijn wijf
202][regelnummer]
Swijt! hets jammer dat ghi leeft,
 
Vul ondier plavantGa naar voetnoot2!
 
Ic sal u smitenGa naar voetnoot3 op uwen tant!

voetnoot1
wat ik ook onderneem
voetnoot2
achtbaar
voetnoot3
bekwaam
voetnoot1
bij veel handige jongens
voetnoot2
uit de
voetnoot3
in elk geval
voetnoot4
afgrijzen
voetnoot5
rijk
voetnoot6
kort en goed
voetnoot7
oprecht
voetnoot8
afspraak
voetnoot9
verheug ik mij
voetnoot10
waarachtig
voetnoot1
toverij
voetnoot2
bekwaam en sterk
voetnoot3
duivel
voetnoot4
zin
voetnoot5
wat
voetnoot6
verheug
voetnoot7
de juiste woorden zeggen
voetnoot8
gevaar
voetnoot9
uit het hoofd gepraat
voetnoot10
zich verontrusten
voetnoot11
aan haar wil te onderwerpen
voetnoot12
opdat
voetnoot1
kwellende druk
voetnoot2
levenswijze
voetnoot3
boete
voetnoot4
in smarten volbracht
voetnoot1
eenvoudige leerzame vertoning
voetnoot2
liefde deed het ondernemen

voetnoot3
voorbereid
voetnoot4
zo zonder meer
voetnoot1
nabij
voetnoot2
verdacht ben
voetnoot3
uitstel
voetnoot4
moet iedereen mij volgen
voetnoot5
bevuild
voetnoot6
geen uitkomst
voetnoot7
vrees
voetnoot8
uiteenzetten
voetnoot9
uitstellen
voetnoot10
om wille van
voetnoot11
weten
voetnoot12
geregeld
voetnoot1
meenemen
voetnoot2
zou wagen
voetnoot3
blijvend gegeven
voetnoot4
‘alle vijf’
voetnoot5
overleggen kan
voetnoot6
zou toestaan
voetnoot7
waarschuwing
voetnoot8
besluiten
voetnoot1
ooit
voetnoot2
voor toegerust
voetnoot3
t.w. op mijn credit
voetnoot4
schoon wassen
voetnoot5
bestond
voetnoot6
voorstelde
voetnoot7
verwacht van hem alle goeds
voetnoot8
zie hem
voetnoot9
zeer
voetnoot10
wegens
voetnoot11
deugd

voetnoot1
ellendeling
voetnoot2
erfgenaam
voetnoot3
jongetje
voetnoot4
oosterling
voetnoot5
berokkende
voetnoot1
mij inspannen
voetnoot2
geringe afkomst
voetnoot3
Mohammed
voetnoot4
schande
voetnoot5
geen nacht meer wachten
voetnoot6
bij
voetnoot1
held
voetnoot2
oneer, schande
voetnoot3
daarenboven
voetnoot4
het mij zo vergaan is
voetnoot5
hiervoor moet ik
voetnoot6
u eeuwig dankbaar zijn
voetnoot7
samenwonen
voetnoot8
of ik zal eerst
voetnoot9
getalmd
voetnoot10
reizen
voetnoot1
tenslotte
voetnoot2
verenigd
voetnoot3
hemel
voetnoot4
gunne
voetnoot5
op zijn gemak
voetnoot6
klucht
voetnoot7
trap

voetnoot1
het ondernemen
voetnoot2
ruig
voetnoot3
grijze
voetnoot4
dol op u worden
voetnoot5
kleur
voetnoot6
herkennen
voetnoot7
geluk
voetnoot8
direct
voetnoot1
schuld
voetnoot2
binnen
voetnoot3
uitroep: eigenl. Christus!
voetnoot4
vogelverschrikker
voetnoot5
toegetakeld
voetnoot6
verjongingsbron
voetnoot7
lust, behagen
voetnoot8
niets
voetnoot1
een stuk ongeluk
voetnoot2
gemeen
voetnoot3
slaan

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De spyeghel der salicheyt van Elckerlijc

  • over Esmoreit

  • over De Buskenblaser

  • over Mariken van Nieumeghen