Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880 (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880
Afbeelding van Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880Toon afbeelding van titelpagina van Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.87 MB)

Scans (15.54 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (0.90 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 1. Aanvang tot omstreeks 1880

(1968)–H.J.M.F. Lodewick–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

De humoristen

80

Humor moet niet verward worden met grappigheid en geestigheid. Onder grappigheid verstaan wij alles wat op de lachspieren werkt; geestigheid heeft een zekere verfijning: om geest te vatten moet men geest bezitten. Humor echter richt zich niet tot de geest maar tot het gevoel. De humor kenmerkt zich door zijn twee-poligheid: het tragische en het komische, beter nog: bij humor schuilt in het tragische een komisch element (of omgekeerd). Beide gevoelens houden elkaar in evenwicht: overheerst het tragische dan ontstaat gemakkelijk sentimentaliteit, maar ook het overheersen van het komische doet de humor zijn karakter verliezen. Als in de film Miraculo a Milano (Het wonder in Milaan) de twee uitgestotenen, een neger en een dienstmeisje, op elkaar verliefd raken, is er het verschil in huidskleur dat het toegeven aan deze liefde in de weg staat, - tot de hoofdpersoon de beschikking krijgt over een wonderduif die alle wensen realiseert. Wij zien de neger gretig naar voren dringen als het zijn beurt is een wens te mogen doen en voor onze ogen wordt hij tot blanke; vol vreugdevolle verwachting gaat hij op zoek naar het meisje, - om tenslotte te ervaren dat zij, eveneens alles over hebbend voor haar liefde, negerin geworden is! Zodat het nog steeds dezelfde ‘barrière’ is die hen scheidt. Deze scène is een prachtig voorbeeld van humor: de eerste reactie van de toeschouwer is een neiging tot lachen, maar nog vóór de lach werkelijkheid geworden is ziet hij de diepe tragiek. Behalve het tragische kan ook het lugubere of het angstaanjagende de tegenpool zijn van het lachwekkende: als in een zijner films b.v. de geblinddoekte Chaplin op de hoogste verdieping van een warenhuis zijn kunsten als rolschaatser aan een bewonderend meisje vertoont, niet wetend dat de balustrade weggebroken is, zodat hij telkens sierlijk maar gevaarlijk dicht langs de afgrond zwiert.

Ook de humor is een van de facetten van de Romantiek: de romanticus ziet het tragische, het gevaarvolle, het onharmonische van het leven; wetend dat hij er toch niets aan veranderen kan poogt hij er om te lachen: ‘humour est le sourire de la révolte’ (André Miguel).

In het buitenland vinden wij de humor vooral in Engeland: een figuur als Dickens'

[pagina 291]
[p. 291]

Mr. Pickwick ontroert ons en doet ons lachen, maar ook in de andere werken van deze schrijver en in die van een Laurence Sterne b.v. vinden we de humor in zijn gelukkigste vorm; in Duitsland moeten vooral genoemd worden Heinrich Heine en Jean Paul, - bij Heine evenwel is de humor vaak vermengd met bitterheid, hij staat daar op de grens van de opstandigheid en soms overschrijdt hij die.

Het karakter van de Nederlandse humoristen komt niet in al hun werken even duidelijk tot uitdrukking; soms gaat het karakter ervan meer in de richting van het alleen maar grappige (Justus van Maurik), van het satirische (Kneppelhout), van het kolderieke (Gerrit van de Linde) of van het sentimentele (Hasebroek), doch bij dezelfde auteurs zijn ook staaltjes aan te wijzen van zuivere, ofschoon nooit grote, humor.

 

Gerrit van de Linde Jansz. (1808-1858) moest zijn theologische studie afbreken om financiële redenen; hij vertrok daarop naar Londen, waar hij directeur van een kostschool werd, overging tot de anglicaanse Kerk en een zeer gezien man werd. Jacob van Lennep beschrijft hem ons als een man van smaak, fijngevoelig en beschaafd; en het was door zijn toedoen dat Gerrit van de Linde ertoe kwam zijn Gedichten van den Schoolmeester (1860) uit te geven. In zijn inleiding tot deze bundel ziet Van Lennep de dichtkunst van de Schoolmeester echter te uitsluitend van de vermakelijke kant; C.J. Kelk oordeelt terecht dat de schrijver meer is dan enkel maar een grappenmaker: hij ziet in hem de grote parodist van het leven in Holland omstreeks 1840. ‘Het werk van den Schoolmeester vormt tenslotte één en al spot met alles wat hij om zich heen ziet, een spot echter, die door zijn geamuseerdheid om den eigen tijd getemperd wordt, nooit cynisch is en altijd goedmoedig blijft.’ Gerrit van de Linde Jansz. bereikt zijn effect vaak door een ongerijmde samenvoeging van onverenigbare voorstellingen; zijn dwaze beelden zijn een parodie op de dichterlijke cliché-taal van zijn tijd. Het kolderieke van zijn gedichten is verwant aan dat van Barhams Ingoldsby Legends, waarvan zijn gedichten tot op zekere hoogte een navolging zijn, alleen ging Richard Harris Barham (1788-1845) uit van oude legenden die hij op groteske wijze navertelde. Het meest bekend uit de Gedichten van den Schoolmeester zijn: De schipbreuk (geestig op muziek gezet door Johan Wagenaar) en Natuurlijke Historie voor de jeugd; de echte humor komt evenwel het zuiverst naar voren in het lange gedicht De boterham en de goudzoeker. Het hier geciteerde versje is een duidelijke parodie op Van Alphens De kinderliefde (zie blz. 246).

De dankbare zoon
 
Ik ben een zeer gelukkig kind,
 
Wanneer men dit bedenkt:
 
Mijn vader is mijn beste vrind,
 
Die my schier alles schenkt:
5][regelnummer]
Zijn afgedragen zomervest,
 
Zijn oude broeken, en de rest;
 
Maar dat weet Moeders naaister best.
 
 
 
Hoe lekker smaakt die boterham,
 
Met dat Sint Nikolaas,
[pagina 292]
[p. 292]
10][regelnummer]
Dat mijn mama mij brengen kwam
 
In plaats van Leidsche kaas.
 
En och? hoe menig arme man
 
Zijn zoontjen proeft daar nimmer van;
 
Daar de ouwe 't niet betalen kan!
 
 
15][regelnummer]
En daarom noopt my dankbaarheid,
 
Reeds op het pad der deugd
 
(Gelijk mijn vader dikwerf zeit)
 
Te wand'len in mijn jeugd:
 
Altijd den rechten weg te gaan,
20][regelnummer]
En, met mijn Zondags buisjen aan,
 
Nooit ergens tegen aan te staan.
 
 
 
Wanneer Papa uit wand'len gaat,
 
Neemt hy ons dikwijls meê
 
En reciteert soms over straat
25][regelnummer]
't Sanscritiesch a, b, c.
 
En als ik 't hem dan nazeg, ik,
 
Dan lees ik in zijn vadersblik:
 
‘Ik ben ontzachlijk in mijn schik.’
 
 
 
En daarom is mijn vast besluit,
30][regelnummer]
O dierbaar ouderpaar -
 
Dat ik, ofschoon uw jongste guit,
 
Uw meekrapkleurig hair
 
Nooit grijs doe worden voor den tijd,
 
Noch dat ik door gebrek aan vlijt
35][regelnummer]
Het vaderhart u openrijt.
 
 
 
Integendeel door mijn gedrag
 
Hoop ik al meer en meer,
 
- Als ik het zoo 'reis noemen mag, -
 
Te strekken tot uw eer.
40][regelnummer]
Zoo moogt gij eenmaal, ouwe liên!
 
Nog in uw jongsten telg misschien
 
Uw evenbeeld gespiegeld zien.
 
 
 
Verleden week zag ik een zoon,
 
Die zijne grootmama
45][regelnummer]
Behand'len dorst met smaad en hoon,
 
De moeder van zijn pa!
 
Hij zeî: haar man, die ouwe paai,
 
Sprak naamlijk als een schorre kraai...
 
- Dat stond dien jongen heer niet fraai.
[pagina 293]
[p. 293]

Nicolaas Beets (1814-1903) is wel de belangrijkste figuur geweest onder de humoristen. Zeker, hij heeft ook wel ander werk geschreven, en naar den omvang gerekend vormt zijn jeugdwerk Camera Obscura slechts een klein onderdeel van het totale oeuvre, dat verder bestaat uit gedichten en een hele reeks letterkundige beschouwingen. Als dichter debuteerde Beets met uitermate sombere epische gedichten in de stijl van Lord Byron (hij sprak later zelf ironisch over zijn ‘zwarte tijd’), daarna verschijnen tot op zijn oude dag ontelbare godsdienstige, huiselijke, natuur- en gelegenheidsversjes. Een enkele maal is er een simpel en zuiver gedichtje bij als De moerbeitoppen ruischten (zie blz. 297), doch verder behoort zijn poëzie tot het genre door Busken Huet zo juist gekarakteriseerd in de volzin: ‘Zij vangt aan met een vedeldeuntje bij de wieg, bezingt vervolgens gade en kroost, en lost zich op in bespiegelingen over het wederzien aan gene zijde van het graf’.

Zijn letterkundige roem zal Beets echter blijven danken aan het werk dat hij in zijn studententijd publiceerde, de Camera Obscura (1839), en eigenlijk nog maar aan een beperkt aantal schetsen daaruit: Een onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout, De familie Stastok en Een oude kennis zijn wel de beste. Beets, of, om hem met het pseudoniem te noemen waaronder hij om ‘recensentenhatelijkheden’ te ontgaan dit boek publiceerde, Hildebrand, heeft zelf aangegeven wat hij in dit werk nastreefde:

De schaduwen en schimmen van Nadenken, Herinnering en Verbeelding vallen in de ziel als in eene Camera Obscura, en sommige zoo treffend en aardig dat men lust gevoelt ze na te teekenen en, met ze wat bij te werken, op te kleuren, en te groepeeren, er kleine schilderijen van te maken, die dan ook al naar de groote Tentoonstellingen kunnen gezonden worden, waar een klein hoekje goed genoeg voor hen is. Men moet er evenwel geen portretten op zoeken: want niet alleen staat er honderdmaal een neus van Herinnering op een gezicht van Verbeelding, maar ook is de uitdrukking des gelaats zoo weinig bepaald, dat een zelfde tronie dikwijls op wel vijftig onderscheiden menschen gelijkt.

Al zijn de schetsen uit de Camera Obscura dus inderdaad ingegeven door de ‘kopieerlust des dagelijkschen levens’ (zoals Potgieter het ietwat smalend noemde), in feite geven zij toch meer. Hildebrands levenshouding in dit boek is wel geheel die van de humorist, die het lelijke en burgerlijke draaglijk maakt door er de grappige kant van te laten zien. Behalve de juistheid van typering bewonderen wij in deze schetsen de zuiverheid en losheid van stijl en de geestige woordkeuze. Het mag dan waar zijn wat Huet zegt: dat de Camera Obscura is ‘de geestige wraakoefening van iemand, die zich misplaatst voelde in den kring zijner geboorte’; het mag dan waar zijn wat Johan de Meester zegt als hij het boek noemt ‘een superieure uiting van middelmatigheid’; even zeker is het waar wat Israël Querido opmerkt die de Camera noemt: ‘een onsterfelijk boek, wijl het leven erin vastgegrepen is’. Toch kent het talent van Hildebrand beperkingen: hij slaagt in zijn typeringen alleen als hij gewone mensen schetst; de edelman, de lichtmis e.d. worden tot karikaturen, en een enkele maal stapt hij over de grens naar het

[pagina 294]
[p. 294]

sentimentele (de geschiedenis van het diakenhuismannetje, Keesje, die maar één wens heeft: begraven te worden in zijn eigen doodshemd). Een figuur echter als die van de heer Bruis (uit Een oude kennis) staat heus niet zo ver af van Dickens' beroemde Mr. Samuel Pickwick.

 

Mr. Hendrik Johannes Bruis wil een oude studiemakker, Dr. Deluw, gaan opzoeken, die hij sinds lang uit het oog verloren heeft. Op het buiten van de heer Deluw gearriveerd laat Bruis zich met opzet niet aandienen om zo zijn vriend te kunnen verrassen:

 

1]In de vreugd, die hem deze gedachte verwekte, bemerkte hij de luide kreten 2]niet, die in den koepel opgingen.

3]Hij sloop de trappen op en opende de deur met den allervriendelijksten lach, 4]die ooit op het geblakerde gelaat van een afgemat dik man gerust heeft.

5]Welk een tafereel!

6]Het was een kwade jongen van een jaar of zes, die geweldig schreeuwde en 7]stampvoette; het was een vader, rood van gramschap, die was opgestaan, 8]zich aan de tafel vasthield met de eene hand, en met de andere geweldig 9]dreigde; het was een moeder, wit van angst, die den jongen tot bedaren 10]zocht te brengen; het was een groote knaap van dertien jaar met een bleek 11]gezicht en blauwe kringen onder de oogen, die met de ellebogen op de tafel 12]en een boek vóór zich, om het tafereel zat te lachen; het was een klein meisje 13]van vijf jaar, dat zich aan mama's japon schreiende vastklemde. Het was Dr. 14]Deluw, zijne beminnelijke gade, en zijn bloeiend kroost.

15]‘Ik wil niet,’ gilde de jongen, den stoel omschoppende, die het dichtst bij 16]stond.

17]‘Oogenblikkelijk!’ schreeuwde de vader, schor van woede, ‘of ik bega een 18]ongeluk!’

19]‘Bedaar, Deluw!’ smeekte de moeder: ‘hij zal wel gaan.’

20]‘Neem me niet kwalijk, mijnheer!’ zei de dokter, moeite doende om zich 21]redelijk in te houden; ‘die jongen maakt het me lastig. Ik zal u zoo terstond 22]te woord staan’; en hij pakte den nietwiller bij den kraag.

23]‘Och gut; scheur zijn goed niet, Deluw!’ vleide de moeder; ‘hij gaat immers 24]al.’

25]‘Laat mij maar begaan,’ zei de dokter, en hij sleepte den snooden zoon, die, 26]ondanks het gunstig gevoelen door zijne moeder omtrent zijn gehoorzaam-27]heid geuit, geen voet verzette, den koepel uit, in het bijvertrekje, waar hij hem 28]in het turfhok opsloot.

29]‘Neem me niet kwalijk, mijnheer,’ zei mevrouw Deluw middelerwijl op hare 30]beurt tot den binnengekomene, ‘ik ben zoo van me streek; ik ben mezelve 31]niet.’ En om het te bewijzen viel zij op een stoel neder. ‘Ik geloof dat het goed 32]zal wezen dat ik eens in de lucht ga,’ ging zij voort.

33]‘Gêneer u niet, mevrouw!’ zei de uit de koets gevallen academie-vriend van

[pagina 295]
[p. 295]

34]haar echtgenoot. En zij ging naar buiten; met het snikkende kind nog altijd 35]hangende aan haar japon.

36]De jonge heer Deluw, met de bleeke wangen en de blauwe kringen, bleef 37]alleen met den heer Bruis, en keek hem met onbeschaamde blikken aan.

38]‘Ik zal die burenplagers wel krijgen,’ zei Dr. Deluw weer binnenkomende, 39]daar hij het noodig achtte voor den vreemdeling de misdaad te noemen van 40]zijn zoon, opdat deze hem niet voor een onrechtvaardig en hardvochtig vader 41]houden zou. ‘Mag ik vragen?’...

42]‘Buikje!’ riep de goedhartige dikkerd, met een gullen lach op zijn purperen 43]wan gen.

44]Nu, het woord buikje, diminutief van buik, is een zeer bekend woord; althans 45]voor een geneesheer. Echter kwam het dezen geneesheer, uit den mond van 46]een vreemdeling, in dit oogenblik vrij ongepast voor. Daarom zette de heer 47]Dr. Deluw groote oogen op.

48]‘Buikje!’ herhaalde de heer Mr. Bruis.

49]De heer Dr. Deluw dacht dat hij een krankzinnige voor zich zag, en daar hij 50]pas zeer boos was geweest, stond hij op het punt om het andermaal te worden, 51]vermits het toch in ééne moeite door kon gaan, en hij het waarlijk anders zeer 52]zeldzaam en niet dan met veel moeite werd.

53]‘Wat belieft u, mijnheer?’

54]‘Wel, hebje dan niet met Buikje gegeten?’

55]De heer Dr. Deluw herinnerde zich geen ander eten dan met zijn mond. 56]Hij trok de schouders op.

57]‘Hij is zeker in dien tijd nog vrij wat gezetter geworden, Zwarte Daan!’ zei 58]de dikke man opstaande van den stoel, waarop hij gezeten was.

59]‘Bruis!’ riep eensklaps Dr. Daniël Deluw uit. ‘Dat's waar ook, ik heette 60]Zwarte Daan, en jij heette Buikje; ik zou je niet gekend hebben, man! Wat 61]benje veranderd! Samen gegeten. Welzeker, welzeker. In de Plezierige Saus-62]kom.’ Maar den toon van vroegere gemeenzaamheid even spoedig latende 63]varen: ‘Wat mag ik u aanbieden, heer Bruis?’

64]De uitdrukking ‘heer Bruis’ was ongetwijfeld een middending tusschen kort-65]weg ‘Bruis’ als vroeger, en ‘mijnheer’ als nooit.

66]‘Waar is me vrouw, weet u dat ook?’ vroeg de dokter.

67]‘Ze is een weinig van haar streek,’ zei Bruis, ‘en daarom is ze eens in de lucht 68]gegaan.’

69]‘Willem, ga mama opzoeken!’ zei Dr. Deluw.

70]Willem stond vadsig op, rekte zich uit, ging aan de deur van den koepel staan, 71]en schreeuwde zoo luid hij kon: ‘Mama!’

72]Daarop ging Willem weer zitten, en keek over zijn boek heen.

73]‘Ik wil er uit,’ gilde de jongen in het turfhok, en trapte tegen de deur.

74]‘Wat zal ik je zeggen,’ zei Dr. Deluw, ‘die knapen tergen je geduld wat! - 75]U heeft geen kinderen, meen ik.’

[pagina 296]
[p. 296]

76]‘Geen een,’ zei de dikke man, die intusschen van dorst versmachtte; ‘tot mijn 77]spijt,’ voegde hij er met een zucht bij, ofschoon het tafereel, dat hij voor oogen 78]had gehad, die spijt juist niet had verzwaard.

 

Anton Bergmann (1835-1874) wordt om zijn Ernest Staas, advocaat (1874) wel de Vlaamse Hildebrand genoemd (zie § 87).

In hun tijd welhaast even bekend als Hildebrand waren J.P. Hasebroek (1812-1896) met Waarheid en droomen, door Jonathan (1840); C.E. van Koetsveld (1807-1893) met Schetsen uit de Pastorij te Mastland (1843) en Johannes Kneppelhout (1814-1885) met Studenten-typen, door Klikspaan (1841), en al werd de laatste om zijn duidelijk moraliserende bedoeling door Potgieter boven Hildebrand gesteld, voor de moderne lezer biedt geen der drie nog veel attractiefs.

Ook van voorbijgaande aard was het succes van Lodewijk Mulder (1822-1907), die samen met zijn vriend, de Oude Heer Smits (pseudoniem voor Mark Prager Lindo, 1819-1877) humoristische schetsen uitgaf onder de titel Afdrukken van indrukken (1854).

Veel waardering daarentegen verdient François Haverschmidt (1835-1894), al berust ook diens roem in hoofdzaak op één bundeltje verzen, nl. Snikken en grimlachjes, door Piet Paaltjens (1867). François Haverschmidt was het slachtoffer van een erfelijke melancholie, die hij probeerde te ontkennen in spottende versjes; hij lijkt in dit opzicht op Heinrich Heine, zonder de felheid echter die deze soms had. Bekend werden verzen als Des zangers min en De zelfmoordenaar. Tekenend voor zijn mentaliteit is ook:

Aan Betsy
 
Het heugt mij als de dag van gistren. Op het mos
 
In hartverovrend achtelooze houding lag
 
Uw rijzige figuur, wijl de andren het bosch
 
Langzaam doordwaalden. 't Was een vreeslijk heete dag.
 
 
5][regelnummer]
Gij hieldt mijn vedlflesch aan uw rozenlipjes, droog
 
Van 't lachen. Diep-gemoedelijk, als wen de avondklok
 
Door 't dal luidt, klonk het in uw keel. En zacht bewoog
 
Uw zoete strot zich op en neer bij elke slok.
 
 
 
Intusschen leunde ik schilderachtig op den tronk
10][regelnummer]
Eens duizendjaargen eiks en vroeg mij heimlijk, wat
 
Voor smaak wel 't lot had, dat het aan een veldflesch schonk,
 
Wat droomend slechts mijn dichtermond genoten had.
 
 
 
O, ware 't noodlot niet alleen behept met koud
 
Verstand maar ook met warm gevoel, - uw poezle hand
15][regelnummer]
Had plots de flesch, zoodra ze leeg was, door het woud
 
Gekeild, en op mijn lippen had uw mond gebrand.
 
 
[pagina 297]
[p. 297]
 
Nu echter dronkt ge alleen de flesch leeg, onbewust
 
Dat de inhoud nog al koppig was, - 't was witte port, -
 
En sloot uw loddrige oogjes dicht en sliept gerust. -
20][regelnummer]
Nooit heb ik zóóveel tranen op één dag gestort.

Tenslotte verdient nog even genoemd te worden Justus van Maurik (1846-1904), die, al kon hij in de uitersten zowel van de sentimentaliteit als van de gein vervallen, toch ook het vermogen bezat om het humoristisch geziene volksleven van het 19de-eeuwse Amsterdam in talrijke schetsen vast te leggen. Hij bleef genietbaarder dan Jacob Jan Cremer (1827-1880), - ‘een auteur met banketbakkersgaven’ oordeelt Huet, - met zijn eenzijdige, sentimentele, onware verhalen in Betuwsche novellen (1852-'55). Van de andere kant verdient deze destijds populaire schrijver waardering voor zijn strijd tegen sociale misstanden (Fabriekskinderen, 1863).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Camera Obscura


auteurs

  • over Nicolaas Beets

  • over Anton Bergmann

  • over J.P. Hasebroek

  • over C.E. van Koetsveld

  • over Johannes Kneppelhout

  • over Lodewijk Mulder

  • over François Haverschmidt

  • over Justus van Maurik

  • over J.J. Cremer

  • over Mark Prager Lindo