Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De oertijd voor het venster (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De oertijd voor het venster
Afbeelding van De oertijd voor het vensterToon afbeelding van titelpagina van De oertijd voor het venster

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.71 MB)

Scans (24.96 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De oertijd voor het venster

(1966)–Manuel van Loggem–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 18]
[p. 18]

De oertijd voor het venster

Zo nu en dan moet de ziel een opfrisser hebben en dan ga ik naar mijn psychiatrice. Zij is wel duur, maar ik ken niemand die zo lang en met zoveel meelevende belangstelling bereid is te luisteren naar zaken die alleen mijzelf betreffen en die ik bij anderen lachwekkend zou hebben gevonden. Maar de deskundigen van de ziel blijven er ernstig bij, want het is hun vak.

Ik voedde haar een paar dromen met duidelijke symbolen, want ik wist dat ze die verzamelde zoals een ander postzegels. Ze had me wel eens verteld dat ze bezig was een boek te schrijven over de betekenis van de opklapbrug in het onbewuste en ik liet dan ook nooit na haar enige fraaie staaltjes van deze wegverbinders aan te bieden.

‘Ik had u dat nooit moeten vertellen,’ zei ze dan. ‘Misschien beïnvloedt het uw dromen.’

Van de divan, waarop ik lag, kon ik door het raam naar buiten kijken. Ik vertelde met welbehagen wat ik anders aan niemand kwijt kan, keek intussen naar de wolken en de bomen en luisterde dromerig naar mijn eigen stem, met de onpersoonlijke goedkeuring van iemand die er niets mee te maken heeft.

Mijn zielzorgster zat naast het raam aan het hoofdeinde van de divan en soms vroeg ze iets, om het verhaal op gang te houden of om te tonen dat ze er nog bij zat en me maar niet liet doorreutelen als een kraan die men heeft vergeten af te zetten.

[pagina 19]
[p. 19]

We waren beiden tevreden, mijn psychiatrice en ik. We wisten wat we van elkaar verwachten konden en er was een mooie verstandhouding tussen ons gegroeid die alleen vaag verstoord werd bij het aanbieden van de rekening.

Ik keek tersluiks op mijn horloge en zag dat het uur bijna was afgelopen en ik dacht eraan dat ieder mens eens in de week deze was- en strijkinrichting van het zieleleven moest bezoeken. Ik zweeg, nog nagenietend van mijn eigen verhaal, tevreden met het zachte herfstweer en mijn makkelijke houding op de divan. Ik had alle zwarte stipjes uit mijn innerlijk weggepraat.

‘Heeft u me vandaag verder niets te zeggen?’ vroeg mijn weldoenster.

‘Ja, nog één ding,’ zei ik. ‘Er staat een brontosaurus voor het raam.’

Ik hoorde dat ze schrok en ik begreep waarom. De milde afwijkingen die ze tot nu toe bij me had aangetroffen gaven geen reden te veronderstellen dat ik eens de symptomen van een zwaar geval zou gaan vertonen.

‘Heeft u de laatste tijd iets over brontosaurussen gelezen?’ vroeg ze aarzelend.

‘Ja, gisteravond nog, in een boek over de oertijd. Ik interesseer mij voor de oertijd.’

‘Dat is te begrijpen,’ zei ze haastig. ‘En bent u er heel zeker van dat u deze brontosaurus werkelijk ziet?’

‘Ja,’ antwoordde ik. ‘Ik ben er heel zeker van.’

‘Heeft u ooit wel eens last gehad van hallucinaties?’

‘Nooit.’

‘Het is ook niet erg,’ zei ze, met die nadrukkelijke

[pagina 20]
[p. 20]

geruststelling die me ongerust zou maken, als ik me niet zo behaaglijk had gevoeld.

‘Ziet u hem nog?’

‘Ja, hij staat voor het raam en kijkt naar binnen.’

‘Hoe ziet hij er uit?’

‘Precies zoals in de boekjes. Een kleine, slimme kop met priemende oogjes. En een enorm lange hals, erg slank, net als een palmboom. Dat beest moet wel een verdieping hoog zijn om door het raam te kunnen kijken. Ik dacht dat ze waren uitgestorven.’

Ze zweeg lange tijd. Blijkbaar moest ze haar houding bepalen.

‘We zullen nog maar even doorgaan,’ zei ze ten slotte argeloos. ‘Ook al is het uur om. We zijn nu juist zo prettig bezig. We moeten die brontosaurus even uit de weg helpen. Het is de oertijd in uzelf die door de ramen gluurt. Het is alles heel eenvoudig.’

‘Hij knipoogt,’ zei ik. ‘Ik heb nog nooit zo iets gezien.’

‘Als u denkt aan iemand die knipoogt, wat is dan het eerste beeld dat bij u opkomt?’ vroeg ze haastig.

‘Mijn moeder,’ antwoordde ik prompt. Ik wist wat er van mij werd verwacht en het was trouwens de waarheid.

‘Juist, mooi.’ Haar stem klonk opgewekt. We waren op vertrouwd terrein. ‘Uw moeder. Als ik nu het woord brontosaurus zeg, wat moet u daar dan bij denken, wat doet zich dan direct aan u voor?’

‘De oertijd,’ antwoordde ik zonder aarzelen. Ik was getraind op deze vragen. ‘Mannen in beestevellen die hun vrouwen bij de haren achter zich aan slepen. En

[pagina 21]
[p. 21]

de grote vrijheid van zeden die in deze tijden moet hebben geheerst.’

‘Juist,’ zei ze. ‘We zijn gelukkig spoedig tot een oplossing gekomen. U zult zelf wel begrijpen wat dat visioen te betekenen heeft gehad. Uw eigen primitieve verlangen, de overblijfselen uit de oertijd die nog in u leven, hebben u aangekeken. Het is niets om u ongerust over te maken. Denk er maar niet meer aan. Beschouw het als een droom met open ogen. Dromen vergeet je ook gauw.’

Ik stond op en gaf haar de hand.

‘Dank u wel, dokter,’ zei ik. ‘Het was erg prettig. Ik voel me heel opgelucht. Maar wat de brontosaurus betreft, hij is er echt. Hij staat er trouwens nog.’

Ze zuchtte en streek met haar hand over de ogen.

‘Komt u morgen maar terug, dan maken we dat wel in orde.’

‘Kijkt u zelf dan maar,’ zei ik. ‘Hij knipoogt weer.’

Ze keek naar het raam. Haar ogen werden dubbel groot. Ze gilde met een snerpend, zaagachtig geluid. Het deed me onaangenaam aan. De brontosaurus schrok en dook weg. Mijn dokter viel flauw. Ik legde haar op de divan en toen ze weer bij kwam zei ik zachtjes: ‘Maakt u zich maar niet ongerust. Deze beesten zijn onschadelijk. Het zijn planteneters.’

Ze sloot de ogen weer. Ik streelde haar hand en ging naar beneden. De brontosaurus stond nog op de stoep. Ik nam het beest bij de halsband, die op manshoogte aan zijn nek vastzat en trok hem mee naar het politiebureau.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken