Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pit-tah de grijze wolf (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pit-tah de grijze wolf
Afbeelding van Pit-tah de grijze wolfToon afbeelding van titelpagina van Pit-tah de grijze wolf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (9.16 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Vertaler

S.J. Barentz-Schönberg



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pit-tah de grijze wolf

(1923)–Jack London–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Derde hoofdstuk
De hongerkreet.

De dag begon goed. Zij hadden gedurende den nacht geen honden verloren en zij gingen op weg in de stilte, de duisternis en de koude met vrij opgeruimden geest. Bill scheen zijn voorgevoelens van den vorigen avond vergeten te zijn. Hij maakte zelfs pret met de honden tot zij op den middag op een leelijk gedeelte van den weg de slede omwierpen.

Alles was in verwarring. De slede lag ondersteboven, geklemd tusschen een boomstam en een groot rotsblok en zij waren genoodzaakt de honden uit te spannen om de verwarde riemen los te maken. De twee mannen waren over de slede gebogen en trachtten den boel in orde te brengen, toen Henri Eénoor zag wegsluipen.

- Hier, Eénoor! riep hij overeind komend en zich naar den hond keerend.

Maar Eénoor rende over de sneeuw, terwijl zijn teugels achter hem aan sleepten. En daar in de sneeuw achter hen wachtte hem de wolvin. Toen hij dichter bij haar kwam, veranderde hij zijn draf in een waakzamen, voorzichtigen stap en bleef toen stilstaan. Hij keek haar wantrouwend, maar tegelijk begeerig aan. Zij scheen tegen hem te glimlachen en liet vriendelijk haar tanden zien, volstrekt niet

[pagina 19]
[p. 19]

dreigend. Ze deed een paar stappen naar hem toe, aanhalig, en bleef toen ook stilstaan. Eénoor kwam dichter bij, nog steeds op zijn hoede, met staart en ooren omhoog en opgeheven kop.

Hij trachtte haar te besnuffelen, maar spelend en schuw ging ze achteruit. Iedere stap voorwaarts zijnerzijds werd vergezeld door een gelijken achteruitgang van haar. Stap voor stap lokte zij hem weg uit de veilige nabijheid der menschen. Eens, alsof zijn verstand hem waarschuwde, keerde hij zijn kop om en keek naar de omgevallen slede, naar zijn vrienden en naar de twee mannen, die hem riepen.

Maar de wolvin kwam op hem toe, besnuffelde hem een seconde en trok zich toen weer terug voor zijn pogingen tot vriendelijkheid.

Intusschen dacht Bill aan zijn geweer, maar Eénoor was thans te dicht bij de wolvin en de afstand was te groot om een schot te wagen.

Te laat zag Eénoor zijn dwaasheid in. Vóór zij de oorzaak wisten, zagen de twee mannen hem omkeeren en naar hen terugrennen. Maar bij den kruisweg zagen zij een dozijn wolven, mager en grijs, over de sneeuw aansnellen. Oogenblikkelijk verdween de speelschheid en de aanhaligheid van de wolvin. Grommend sprong zij op Eénoor los. Hij duwde haar weg met zijn schouder en daar hem de terugweg was afgesneden en hij nog steeds weer bij de slede wilde komen, trachtte hij deze langs een cirkelweg te bereiken. Ieder oogenblik verschenen er meer wolven en namen deel aan de jacht. De wolvin was één sprong achter Eénoor en wist den hond bij te houden.

- Wat ga je doen? vroeg Henri plotseling zijn hand op den arm van zijn makker leggend.

Bill duwde de hand weg.

- Ik wil het niet langer verdragen, zei hij. Zij zullen niet meér honden van ons te pakken krijgen, als ik het kan beletten.

Met zijn geweer in de hand snelde hij naar het kreupel-

[pagina 20]
[p. 20]

hout dat langs de kanten van den weg stond. In het daglicht kon hij misschien de wolven raken en den hond redden.

- Bill! riep Henri hem na, pas op! Doe geen dwaze dingen!

Henri ging op de slede zitten en wachtte. Er bleef hem niets anders over. Bill was reeds uit het gezicht verdwenen, maar nu en dan verscheen en verdween Eénoor temidden van het kreupelhout. Henri begreep dat de hond reddeloos verloren was en dat scheen de hond zelf ook te begrijpen.

En toen gebeurde wat komen moest. Snel opeenvolgende schoten - en hij wist dat Bills ammunitie verbruikt was. Toen hoorde hij een razend gehuil en geblaf. Hij herkende Eénoors gillen van pijn en schrik, en hij hoorde een wolfskreet, die van een doodelijk gewond dier sprak.

En dat was alles. Het gehuil hield op, het blaffen zweeg.

Stilte daalde weer neer over het eenzame land.

Langen tijd bleef Henri op de slede zitten. Hij behoefde niet te gaan zien wat er was gebeurd. De twee overgebleven honden kropen bevend tegen zijn beenen.

Eindelijk stond hij lusteloos op, alsof alle veerkracht uit zijn lichaam was verdwenen. Hij spande de honden voor de slede, sloeg een touw over zijn schouder en hielp de honden trekken. Hij ging niet ver. Bij de eerste schemering sloeg hij haastig zijn kamp op en zorgde voor een grooten voorraad brandhout. Hij gaf den honden eten, maakte zijn eigen avondmaal gereed, at het op en legde zijn bed dicht bij het vuur.

Maar hij zou van dat bed niet genieten. Voor hij zijn oogen sloot, waren de wolven vlak bij gekomen. Hij kon ze thans duidelijk zien. Ze waren overal om hem en het vuur heen, in een nauwen kring en hij kon ze zien liggen, zitten, op hun buik voortsluipen of kruipen. Ze sliepen zelfs. Hier en daar zag hij er een als een hond ineengerold op de sneeuw liggen, genietend van den slaap, die hemzelf was ontstolen.

Hij zorgde dat het vuur flink bleef branden, want hij wist

[pagina 21]
[p. 21]

dat dit de eenige schutsmuur was tusschen hem en de knagende tanden. Zijn twee honden bleven dicht bij hem, tegen hem aanleunend om beschermd te worden, jankend en huilend en soms wanhopig grommend, wanneer een wolf al te dicht bij kwam. Dan sprong de heele kring der wolven tegelijk overeind, brommend en huilend, steeds verder naar voren dringend, tot zij bijna den sprong durfden wagen. Dan greep hij brandende houten uit het vuur en wierp ze naar de wolven. Deze trokken zich dan snel terug en een jankend gehuil vertelde, dat een al te vermetel dier door het brandende hout was getroffen en verschroeid.

Toen de ochtend aanbrak, was de man uitgeput en half dood door gebrek aan slaap. In het duister maakte hij zijn ontbijt gereed en toen om negen uur bij het licht van den dag de wolven zich terugtrokken, nam hij zijn bijl, hakte eenige jonge boomen om, legde ze dwars over de stammen van eenige hooge boomen, bond ze vast, klom erop en heesch met hulp van de honden, de doodkist boven op de aldus gevormde stellage.

- Ze hebben Bill gepakt, en zij krijgen mij misschien, maar jou zullen ze nooit verslinden, jongmensch, sprak hij tot den doode in zijn boomengraf.

Toen ging hij weer op weg met zijn slede, die thans zooveel lichter was geworden. De wolven vervolgden hem thans op kleinen afstand, aan weerszijden achter hem aanrennend met hun roode tongen uit den bek hangend, terwijl iedere beweging hun uitstekende ribben deed zien. Ze waren zoo mager, vel en been, dat het Henri verbaasde ze niet in de sneeuw te zien neervallen.

Hij durfde niet voortgaan tot het donker werd. Nauwelijks was het roode licht aan den zuiderhorizon verdwenen of hij sloeg zijn kamp op. Hij gebruikte de overgebleven uren van schemering om een enorme hoeveelheid brandhout te hakken.

En met den nacht kwam het vreeselijke. Niet alleen werden de uitgehongerde wolven stoutmoediger, maar Henri gevoelde het gemis aan slaap. Hij sluimerde telkens in, niettegen-

[pagina 22]
[p. 22]

staande zijn pogingen om wakker te blijven, neergehurkt bij het vuur, de dekens om zijn schouders, de bijl tusschen zijn knieën en aan iederen kant een hond. Eens werd hij wakker en zag op twaalf voet afstand een groote grijzen wolf, een der grootsten van den troep. Het dier rekte zich op de manier van een luien hond, gaapte hem in het gezicht en beschouwde hem met een blik van iemand, die weet dat de prooi nu binnen zijn bereik is.

En die zekerheid toonde de heele troep. Hij telde er meer dan twintig, die hem hongerig aanstaarden of sliepen in de sneeuw. Zij herinnerden hem aan kinderen om een gedekte tafel, wachtend op de toestemming om te beginnen. En hij was het voedsel waarop zij wachtten. Hij vroeg zichzelf af hoe en wanneer de maaltijd zou beginnen.

Hij dommelde weer in en ontwaakte uit een nachtmerrie en zag de roode wolvin voor hem zitten. Ze was niet meer dan zes voet verwijderd en zat in de sneeuw droefgeestig naar hem te kijken.

De twee honden huilden en jankten aan zijn voeten, maar zij lette niet op hen. Er was niets dreigends aan haar. Ze keek hem alleen droefgeestig aan. Hij was voedsel en uit haar open bek liep het speeksel en zij likte haar lippen bij het idee van het genot dat komen zou.

Een rilling van vrees ging door zijn lichaam. Snel greep hij een brandend hout om het naar haar toe te gooien. Maar zij sprong vlug opzij. Zij had gegromd terwijl zij sprong en had haar witte groote tanden laten zien; al haar droefgeestigheid verdween en werd vervangen door een woeste kwaadaardigheid, die hem deed rillen.

Den heelen nacht vocht hij met brandende takken tegen de hongerige wolven. Als hij niet meer kon en insliep, wekte hem het gejank der honden. De dag brak aan - maar de wolven gingen niet weg. Vergeefs wachtte de man. Zij bleven in een kring om hem en het vuur.

Hij deed één wanhopige poging om op weg te gaan. Maar op het oogenblik dat hij het beschermende vuur

[pagina 23]
[p. 23]

verliet, sprong de moedigste wolf op hem toe, doch Henri sprong achteruit en de gapende muil sloot zich op eenige centimeters afstand van zijn been. Hij gooide links en rechts met brandende takken, maar de wolven drongen op hem in.

Hij kòn niet meer - hij sliep weer in. Verschrikt werd hij weer wakker. Vlak bij hem zat de wolvin. Werktuiglijk greep hij een brandenden tak en stak dien in haar open, knorrenden muil. Zij sprong weg, gillend van pijn en hij genoot van den reuk van brandend vleesch en haar.

Hij sliep weer in. Hij droomde. Hij was in Fort M'Gurry. Het was er warm en lekker en hij speelde kaart met den sergeant. Het scheen hem ook toe, dat het Fort werd aangevallen door wolven. Zij luisterden en lachten om de pogingen der wolven om binnen te komen. Maar eensklaps sprong de deur open. De wolven sprongen onder luid gehuil op hen toe. Het gejank werd oorverdoovend.

Hij ontwaakte - het gehuil was werkelijkheid. Met luid gegil en gehuil stormden de wolven op hem in.

Toen ontstond een wanhopig gevecht. Hij greep de brandende takken met zijn dikke wanten, hij greep gloeiende kolen en wierp ze in de sneeuw in alle richtingen tot het vuur een vulkaan leek.

Eindelijk trokken de half verschroeide wolven zich terug - maar zijn twee honden waren weg - zij hadden slechts als proefje gediend voor het groote maal dat volgen zou.

- Jelui hebt mij nog niet! riep de man, woest zijn vuist schuddend naar de uitgehongerde dieren.

Bij het geluid van zijn stem rilden al de wolven en jankten. De wolvin sloop over de sneeuw naar hem toe. Zij keek hem hongerig en droefgeestig aan en ging vlak bij hem zitten. Zij stak haar kop omhoog en begon te huilen. Neergezeten vlak bij het vuur, begonnen achtereenvolgens al de wolven met opgeheven kop een vreeselijk gehuil aan te heffen - den hongerkreet van den uitgehongerden wolf!

Het vuur begon te smeulen - de man had geen brandstof meer. Rillend van afschuw en angst hurkte de man

[pagina 24]
[p. 24]

neer in de dekens. Zijn hoofd knikte heen en weer. Nu en dan keek hij op naar het wegstervend vuur. Er kwamen steeds grootere openingen in den vuurcirkel.

- Nu moogt ge komen en mij verslinden, mompelde hij. Ik moet slapen.

Een keer werd hij wakker en zag vlak voor zich de wolvin zitten, die hem aanstaarde.

Weer werd hij wakker, eenige minuten later, maar hem schenen het uren toe. Een geheimzinnige verandering had plaats gegrepen - zoo geheimzinnig, dat hij er verder wakker door werd. Er was iets gebeurd. Hij begreep het eerst niet. De wolven waren weg. De slaap greep hem weer aan, zijn hoofd zonk op zijn knieën, toen hij met een schok weer opsprong.

Hij hoorde mannenstemmen, het kraken van sleden en het janken van trekkende honden. Vier sleden kwamen van de bevroren rivier naar het kamp tusschen de boomen. Een half dozijn mannen stonden om den man, die neergehurkt zat bij het stervende vuur:

Zij schudden en duwden hem, tot hij geheel wakker was. Als een dronken man keek hij hen aan en hij stamelde slaperig en vreemd:

- Roode wolvin... op etenstijd bij de honden gekomen... at eerst hondenvoedsel... at toen de honden... at toen Bill...

- Waar is Lord Alfred? brulde een der mannen in zijn oor en schudde hem heen en weer.

- Neen, zij heeft hem niet opgegeten - is op een boom... laatste kamp.

- Dood? schreeuwde de man.

- En in een kist, antwoordde Henri, terwijl zijn hoofd voorover zonk... Zeg, laat mij slapen, ik kan... niet... meer.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken