Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Oom Jan leert zijn neefje schaken (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Oom Jan leert zijn neefje schaken
Afbeelding van Oom Jan leert zijn neefje schakenToon afbeelding van titelpagina van Oom Jan leert zijn neefje schaken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.78 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/pedagogiek
non-fictie/sport


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Oom Jan leert zijn neefje schaken

(1968)–Max Euwe, Albert Loon–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

9. Vierpaardenspel

Op een avond zegt Oom:

‘Vandaag moet ik weer een ernstig gezicht trekken.’

‘Zo,’ zegt Vader, ‘is er iets bijzonders gebeurd?’

‘Nee, maar ik wil jullie weer een beetje knapper zien te maken.’

‘Dat is prima,’ vindt Vader, ‘daar hebben wij ook juist een schaakmeester voor aangenomen, nietwaar, Jan?’

‘Mooi, dan beginnen we maar meteen. De partij, die we de vorige keer samen nagespeeld hebben, werd door zwart verloren. Dat kwam natuurlijk doordat zwart minder goed speelde dan wit. Door verschillende slechte zetten kwam hij in het nadeel en wit in het voordeel. Nu zijn er mensen, die, als zij een partij gewonnen hebben, denken, dat dit komt door hun eigen knappe spel. Maar zij winnen in werkelijkheid door het minder goede spel van de tegenstander. Die verliest, omdat hij fouten maakt en daardoor wint de ander. Als beide spelers goed spelen, dus geen fouten maken, dan wordt er nóóit een partij gewonnen. Dan blijft elke partij onbeslist. Schakers zeggen: zo'n partij is remise.’

‘Net als bij voetballen, Oom,’ zegt Jan.

‘Precies, maar bij voetbal komt nog wel wat anders kijken. De ene club kan geluk en de andere altijd maar pech hebben. Pech en geluk kunnen bij het schaakspel niet voorkomen. Daar is het zo, dat de ene speler betere zetten doet dan de ander, doordat hij beter denkt, beter uitkijkt en meer van het schaken weet.

En nu kom ik op de partij van de vorige keer terug.

Zwart verloor door eigen schuld. Hij begòn eigenlijk al te verliezen bij zijn tweede zet, toen hij zijn dame zo vroeg uitspeelde. Misschien wist die zwartspeler niet, dat dit gevaarlijk kan zijn, maar in ieder geval werd hij gestraft voor die slechte zet, doordat hij enige keren gedwongen werd, de dame in veiligheid te brengen. En als je gedwòngen wordt iets te doen bij het schaken, dan blijkt daaruit, dat je tegenstander de baas is en dat je dus grote kans loopt de partij te verliezen. Zwart leed in deze partij door die foutieve damezet een paar keer tempoverlies.’

[pagina 60]
[p. 60]

‘Dan heeft zwart dòm gespeeld,’ vindt Vader.

‘Dat heeft hij ook,’ zegt Oom, ‘maar dat mogen we hem toch niet al te erg kwalijk nemen, want er is een tijd geweest dat iedere schaker zo gauw zijn dame in het spel bracht. Gelukkig is dat tegenwoordig anders.’

‘Hoe is dat zo gekomen?’ vraagt de leergierige vader.

‘Wel, toen de mensen het schaakspel pas kenden, moesten zij alles nog proberen. En ze probéérden ook werkelijk van alles. Maar toen de tijd kwam, dat de schakers hun partijen gingen noteren, werd dat anders. Als iemand zijn partij verloren had, zei hij: “Ik ga toch eens zien, hoe het komt, dat ik verloren heb; ik ga zoeken of ik de fouten kan vinden.” En toen ontdekten die eerste schakers dit: “Veel partijen gaan verloren, doordat er in het begin van het spel verkeerde zetten worden gedaan.”

Toen ze dus zagen, hoe nodig het was, het spel goed te beginnen, waren er heel knappe schakers, schaakmeesters, die zeiden: “Wij willen nu eens uitzoeken, wat de beste beginzetten, wat de beste openingszetten zijn.”

Alle openingszetten samen noemen we de opening. En nu ben ik, waar ik wilde zijn,’ zegt Oom.

‘Zie je wel, dat ik bij zoveel geleerdheid wel een ernstig gezicht moest trekken?’

‘Nou, ik heb het best begrepen, Oom,’ zegt Jan.

‘Ja, maar nu komt het moeilijkste.’

‘Goed,’ zegt Vader, ‘dan zetten wij óók nog een ernstig gezicht. Als dàt niet helpt!’

‘Daar gaan wij dan,’ zegt Oom.

‘De eerste zet van wit en zwart weten we al, nietwaar, Jan?’

‘Ja, Oom, e2 - e4, e7 - e5,’ zegt Jan prompt.

‘Nu de tweede zet van wit.

Wit doet wat de paardjes zo graag doen, hij laat paard g1 springen naar f3.

Dat is een beste zet van wit. Het paard is al direct in het spel gebracht, het is ontwikkeld zoals dat heet en het valt meteen pion e5 aan. Zwart moet dus zijn pion verdedigen en doet dat heel best door zijn paard b8 te ontwikkelen. Hij zet dus Pb8 - c6.

Wit zegt: “Nu het andere paard ook in 't veld, dan is dat óók ontwikkeld.”

[pagina 61]
[p. 61]

Hij zet dus Pb1 - c3. Dat is óók een heel goede zet, al valt dit paard nog geen pion aan. Want kijk nu eens, wat zwart doet. Die ontwikkelt ook zijn tweede paard. Hij speelt nl. Pg8 - f6 en valt nu pion e4 aan, maar die is door wits handigheid al fijn verdedigd.

Maar let nu eens op. Alle vier paarden zijn ontwikkeld en daardoor is het zg. Vierpaardenspel ontstaan.’

‘Onthouden, Jan,’ zegt Vader.

‘Onthouden, Vader,’ lacht Jan.

‘Noteer dus even:

Vierpaardenspel

1. e2 - e4 e7 - e5
2. Pg1 - f3 Pb8 - c6
3. Pb1 - c3 Pg8 - f6

Juist, maar we kunnen nog verder openen. Welk stuk kan wit nog ontwikkelen, Jan?’

‘Zijn loper f1 staat vrij, Oom.’

‘Juist, die moet dus ontwikkeld worden en wit is lang niet mis, die zet loper f1 op b5, zodat hij nu het zwarte paard aanvalt.

“Goed,” zegt zwart, “maar dat kunstje ken ik ook”, en hij zet loper f8 op b4 en valt nu het witte paard aan. Wat moet wit verder doen?’

‘Dat is nogal glad,’ zegt Vader met een geleerd gezicht, ‘wit gaat rokeren.’

‘Kolossaal,’ zegt Oom. ‘Werkelijk, wit rokeert en zwart doet het ook, niet om na te apen, maar omdat het de beste zet is. Noteer dus onder de andere drie zetten:

4. Lf1 - b5 Lf8 - b4
5. o - o o - o

Goed. En nu doe ik een vraag aan Jan. Vader mag alleen kijken,’ zegt Oom.

‘Jan, welk stuk is bij wit nu nog niét ontwikkeld?’

‘De loper, Oom.’

‘Juist. Maar kán die zich ontwikkelen?’

‘Nee, Oom, de pionnen staan in de weg.’

‘Goed. Welke pionnen?’

‘b2 en d2, Oom.’

[pagina 62]
[p. 62]

‘Dus moet wit nu eerst een pion zetten, om zijn tweede loper vrij te maken. Wit zet dus d2 - d3 en let nu goed op. De pion màg twee plaatsen vooruit en kan dus op d4 komen, maar als de pion een plaats vooruitgaat, komt hij op d3 en kan pion e4 verdedigen.

Zwart wil nu ook zijn tweede loper vrij maken en speelt d7 - d6. Nu laat ik wit zijn loper nog ontwikkelen naar g5, waar hij heel goed staat en zwart moet dan maar zien, wat hij verder doet.

Noteer maar eens, wat we tot nu toe gedaan hebben:

1. e2 - e4 e7 - e5
2. Pg1 - f3 Pb8 - c6
3. Pb1 - c3 Pg8 - f6
4. Lf1 - b5 Lf8 - b4
5. o - o o - o
6. d2 - d3 d7 - d6
7. Lc1 - g5  

Dit is nu een variant van het Vierpaardenspel. Variant wil zeggen: één van de vele mogelijkheden. Speelt wit of zwart anders, dan krijgen we een andere variant, maar als de eerste drie zetten van wit en zwart hetzelfde blijven, houden we toch altijd het Vierpaardenspel. Wie een opening als het Vierpaardenspel goed wil kunnen spelen, moet heel wat varianten in zijn hoofd hebben. Of, nòg beter, hij moet de goede varianten zélf kunnen vinden.

Dat is niet eens zo èrg lastig, kijk maar eens. Wit en zwart hebben allebei hun stukken in het spel gebracht en wel zo, dat ze veel vrijheid van beweging hebben en elkaar niet in de weg staan. Dat zou je vanzelf óók doen.’

‘En als we die zetten gedaan hebben?’ vraagt Vader. ‘Wat komt er dan?’

‘Dan moet iedere schaker maar uitzoeken, wat hij de beste zetten vindt. Dan moet hij laten zien, of hij werkelijk iets van schaken begrijpt. De opening kun je leren. Ik bedoel: de openingszetten kun je uit je hoofd leren, maar als je door de opening heen bent, dan kom je in het middenspel en dan werk je voor eigen rekening. En als je dàt achter de rug hebt, dan komt het eind van het spel, dan moet je een eindspel spelen.’

[pagina 63]
[p. 63]

‘Tjonge, tjonge,’ zegt Vader, ‘daar is dus nog wel wat te leren!’

‘Nou en of,’ zegt Oom, ‘maar nu wil ik je nog even laten zien, waarom deze opening zo'n béste opening is. Ik zal de redenen opnoemen en jij wijst aan, Jan.’

‘Goed, Oom.’



illustratie




zwart









wit

‘Daar gaan we dan:

1.Wit en zwart hebben allebei een pion in 't centrum.
2.Die pion wordt verdedigd door een andere pion.
3.De vier paarden staan op een beste plaats.
4.De witte lopers staan prachtig ontwikkeld.
5.De zwarte loper is ontwikkeld en de andere staat vrij.
6.Wit en zwart hebben gerokeerd.
7.De stukken staan elkaar niet in de weg. Zij kunnen zich vrij bewegen.

Gezien?’

‘Ja, Oom.’

‘Zo, dan ga ik er tussen uit. Vergeet niet deze variant van het Vierpaardenspel zo dikwijls op het bord na te spelen, dat ze muurvast in je hoofd zit, Jan!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken