Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bruid des Heeren (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bruid des Heeren
Afbeelding van De bruid des HeerenToon afbeelding van titelpagina van De bruid des Heeren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (168.31 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bruid des Heeren

(1895)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 54]
[p. 54]

XIV.

Sedert het zoo heet geworden was, had oom Stant op den zolder een tot dusverre altijd gesloten venster in den gevel geopend, laag genoeg, opdat Pia er door kon kijken. Nu zat ze daar een geheelen namiddag soms, terwijl hij, sprakeloos of zijn afgewisselden vogelzang fluitend, aan de schaaf- of draaibank stond. Dat natuurtafereel, van uit de hoogte gezien, was als eene veropenbaring voor haar geweest. Zij kon de oogen niet afwenden van dien helderen of halfbewolkten hemel, waarvan de ontzaglijk zware, veranderende massa's nog meer de onmeetbaarheid deden uitkomen. Haar geest werd er door geboeid, haar gevleugeld hartje stoof de ruimten in; doch haar bewustzijn van gevangenschap en hindering, het verkeerde in haar kinderbestaan was er misschien te sterker door geworden.

De eerste aanblik had enkel verrassing en opgewekt genot teweeggebracht:

‘Maar kijk toch eens, onkel Stant, onze

[pagina 55]
[p. 55]

toren! Ik zie de klokgaten veel beter dan van beneden en de kauwen, die er rondvliegen. Het is een haantje, wat boven 't hoogste van 't kruis uitsteekt!’

En hij, achter haar rug staande, zei: ‘Ja, het is een koperen haantje, op eene spil, die draait; het wijst den wind aan; zijn staart staat altijd in de tegenovergestelde richting van den kant, waaruit hij blaast.’

Toen waarde haar blik over de akkers met groen en groote, gelende vlakten overdekt.

‘Koren,’ zei hij. Het was te ver om de streeling van den adem der lucht er in zachte golvingen over te zien loopen.

‘Wat is dat ginder, onkel Stant?’

‘Die donkere vlek?

De tuinen van 't kasteel.’

‘Die boomenrij?’

‘De dreve, die er naar toe leidt: men kan het gebouw van hier niet ontwaren,’ voegde hij er bij.

Dit bekommerde haar ook geenszins, aan de kim wees zij eene zwarte, rechte lijn aan, en keek vragend naar hem om.

‘Dat zijn de sparrenbosschen tusschen Crocke

[pagina 56]
[p. 56]

en Zompelgem. Ziet gij de twee torens aan de twee uiteinden der lijn?’

Neen, eerst niet, zij waren ook zoo klein op dien afstand; toen was het een gejubel: ‘O ja, ja!’ Zij had in den zilverigen hittewalm van den grond de spitse naald van Crocke en ginder verre, heel, heel verre, den plomperen toren van Zompelgem ontdekt.

Naderbij de daken, gansch rood, de zwartgerookte schoorsteenen - hun woning stond op 't hoogste punt van heel het dorp. Waarom het Diependale heette, had oom Stant of niemand kunnen verklaren; want de streek en heel het omliggende, bij enkele onbeduidende zwellingen na, mochten volkomen plat genoemd worden. Hier en daar blonk 't water van eene gracht; de vier roode wieken van een afgelegen molen draaiden zacht, soms nauw bewogen of, half ontzeild, vrij snel en rukkend in den fellen wind.

Maar met het verbreeden van Pia's gezichteinder en het ontwikkelen harer verbeelding, werd haar geheugen verlevendigd: en nu dacht zij aan hare ouders, die zij aanvankelijk schier

[pagina 57]
[p. 57]

vergeten had in het lijdensgevoel zelf van haar kinderbestaan. Het huis, de omgeving, de levenswijze, de berooving van elke vreugd, het karakter der menschen om haar heen, alles was hier als iets, dat noodlottig aldus wezen moest en niet anders wezen kon.

En nu ontwaakten nawee en verlangen.

Een dieper gevoel van verlaten zijn, een sterkere behoefte aan steunsel overheerschte alles: wat zij vermiste was de schoot harer moeder, de streelende hand haars vaders in den nek, de teedere bezorgdheid, de vindingrijke bescherming, die in de achterplaats eene boterham, met siroop of appelmoes besmeerd, had gereed gelegd, en die Pia op voorhand zeker was te vinden, wanneer zij van de school komend, door 't gelagkamertje ging, waar moeder de luidruchtige drinkers diende of achter de buffetbank zat.

Al de liefde, die ze ontbeerde, stortte zij op haar pop uit: zij drukte ze aan haar hartje met troetelwoorden, die in een klaagtoon veranderden: ‘O gij zoete, zoete, zoete! wat zouden ze wel met u doen? - wat hebben ze

[pagina 58]
[p. 58]

met u gedaan?’ en allengs kwamen de tranen; de snikken volgden, gedempt, in 't bewustzijn dat het aan haar, de indringelinge, niet geoorloofd was hare smart luidruchtig en storend te vieren, als een kind in de ouderlijke woning.

Oom Stant moest wel eens een zucht gehoord of eene uitbarsting van lijden vermoed hebben. Hij had zijn gereedschap neergelegd en trok, in het hoekje gekomen, hare handjes van voor hare oogen weg:

‘Hoog water! wel, wel, zult gij nu ook een stout kind beginnen te worden?’ vroeg hij.

Nu vloeiden hare tranen nog heviger. Zij had sinds zoo lang alles opgekropt en op hare jaren is schreien eene noodwendigheid. Nu de dijk doorboord, en de zwijgende bekentenis van haar ongeluk was afgelegd, vierde Pia den teugel aan hare smart, verheimelijkt nog immer, bescheiden in de uiting er van, maar uitbundig en met overdaad.

De schavelingen kenden een lijdenshistorie ginder boven, meest gedurende de afwezigheid van oom Stant in heete droppelen over hunne krollen gesproeid.

[pagina 59]
[p. 59]

De sporen der tranen blijven niet lang in verklikkend gezwel rondom de oogleden van een kind, maar het gebeurde toch dat eene der tantes er iets van ontdekte.

‘Foei!’ zei Monica, ‘ondankbaar jong, dat blaat, wanneer het niets te kort heeft.’

‘De erkentelijkheid is dun gezaaid in de wereld?’ meende tante Dorthee.

Het was weer Juliane, die Pia's partij nam:

‘Och Heere, wij moeten toch denken, dat het verstand vóór de jaren niet komt, en dat zulk een jong hartje hier toch maar weinig pleizier heeft bij al die oude menschen. Laat ons peinzen, dat wij ook klein zijn geweest.’

Die tijd lag zoo ver in 't verleden voor Monica, dat zij er alles omtrent scheen vergeten te hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken