Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een dure eed (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een dure eed
Afbeelding van Een dure eedToon afbeelding van titelpagina van Een dure eed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een dure eed

(1892)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

XIX.

Toen Reine zoovele voorschotten deed tot het betalen van allerlei benoodigdheden, sprak het van zelfs in hare meening, dat Meetje haar alles zou wedergeven. Het vrouwtje gewaagde er echter niet van, Peetje evenmin. Om niets ter wereld zou het meisje zelve er op gezinspeeld hebben; maar 's avonds in haar bed; 's nachts, wanneer ze wakker werd, spookte haar dit soms door het hoofd en zij rekende uit hoeveel haar te goed kwam. Het beliep tot eenige franken.

Och, het had niet veel te beduiden, zei ze eindelijk inwendig, en naarmate zij meer en meer in dat huisje vastwortelde, verheugde het haar nu die kleine verfraaiingen als een geschenk aan de oude lieden te hebben gedaan. Kind zijnde had Reine het genadebrood, karig toebedeeld, gegeten; later had ze gewerkt voor haar onderhoud; altijd had ze gekregen, als aalmoes of loon, gegeven nooit. En nu smaakte zij de vreugd, zoo nieuw voor haar, de vreugd eener aan haar verschuldigde dankbaarheid, het zelfverheffend gevoel der weldoeners. Ja, zij was inderdaad de weldoenster dezer twee menschen, aan welke zij aldra onontbeerlijk werd, die haar liefhadden, als een eigen kind. In het eerst was ze volstrekt niet van plan geweest daar te blijven wonen; nu kwam dat als van zelf, Van huur werd niet gesproken en dit ook, wat haar in het begin bevreemd en eenigszins teleurgesteld had, scheen haar weldra een blijk van genegenheid te meer. Men beschouwde haar niet als eene dienstbode, zij maakte deel van de familie; zij werkte als een dochter des huizes doet; zij had evenveel meesterschap als eene zulke; en het besef harer eigenwaarde richtte zich op als eene lang vertrapte plant, bevrijd van alle hindernis, en die niet meer smartlijk neergedrukt wordt op den grond.

Peetje was de blijmoedigheid zelve, alles aan den besten kant opnemend, tevreden met zijn lot. ‘Wij moeten altijd con-

[pagina 66]
[p. 66]

tent zijn,’ was zijn geliefkoosde leus en met deze woorden troostte hij zich en anderen, wanneer er iets tegensloeg op 't land of met de beesten.

Meetje werd wel wat knitterachtig en reutelachtig, maakte in alles zwarigheid, vreesde immer te kort te komen, of niet bijtijds met iets vaardig te zijn, en joeg haar op voor hetgeen er moest verricht worden; maar dat doet eene eigen moeder ook met hare kinderen en Reine trachtte haar te bevredigen.

Het vrouwtje kon nog niet of weinig gaan en zat soms ongeduldig op haar stoel te wriggelen, als hetgeen ze zelve plag te doen, naar heur zin niet ras genoeg van de hand ging.

‘Wij zullen van den noen geen eten hebben,’ voorspelde zij, met al de teekenen eener buitengewone onrust, als gold het eene levensquaestie, wel wetend, dat ze overdreef; maar deels uit eene behoefte aan ongedurigheid, deels om Reine, de altijd kalm blijvende, aan te prikkelen: ‘voor mij geeft het niet maar voor Peetje,’ en met een soort van angst keek ze naar het uurwerk, dat traag en tergend voorttikte, terwijl de wijzer onmerkbaar en toch standvastig zijn ronde baan vervolgde, onverstoorbaar voor welke huiselijke bekommernissen of gebeurtenissen er komen mogen.

Reine stilde haar: ‘Meetje wees gerust, alles zal gereed zijn op tijd en stond.’

‘Het is al tien!.. het is al elf!.. al half twaalf!’ klaagde: het vrouwtje, ‘toe dan, toe dan, zet de aardappels op, snij het vleesch, mijn dochter!’

Dat woord deed Reine vliegen: het bezat eene door Meetj e niet vermoede tooverkracht, het was als een droppel dauw op haar van moederliefde beroofd hart; en zij zag het vrouwtje met een bewogen blik aan, zelfs dan als deze misnoegd en ontevreden over eenig ingebeeld verzuim haar half misprees met: ‘Kwaad gerij, kwaad gerij,’ mits zij er maar de

[pagina 67]
[p. 67]

verzachtende, liefdebehelzende uitdrukking ‘mijn dochter’ bijvoegde.

Het was zonderling, dat van de twee verloren zonen zoo weinig gesproken werd: bejaarde lieden vergeten lichter dan men denkt en vinden oorzaak tot troost daar, waar de jongen soms vertwijfelen. Zij hebben ook reeds zooveel gezien en ondervonden, zooveel geleden, en de eerste smart prent zich diep in het gemoed, zij verstaalt het om zoo te zeggen voor nieuwe indrukken.

Reine was nochtans gelast geweest door de grootouders aan Marcellien te schrijven, dat Veria getrouwd was en met wien. Zij had het ongaarne gedaan: het was eene beulstaak hem dat nieuws te melden, hem, hoewel schriftelijk, dien harden slag toe te brengen.

Zijn antwoord bevreemdde haar, het stelde haar in zekere mate onvrijwillig te leur: hij gewaagde niet van Veria en het kwam Reine voor, dat dit niet met opzet en uit een voornemen om zijn onheil waardig te dragen, voortsproot; want zijn brief was niet treurig, er sprak geen verholen ontroering uit de onbeduidende regelen. Hij was niet meer in Frankrijk, hij lag in garnizoen in Algiers; hij had op zee gevaren. Hij repte geen woord van naar huis komen. Hij was blij, dat grootvader en grootmoeder een engel-bewaarder - hiermede bedoelde hij Reine - gevonden hadden.

‘Welgesproken,’ zei Meetje met een liefdevollen blik op het meisje, dat den brief voorlas. ‘Indien hij toch haast kon weerkeeren!’ klaagde zij dra daarop.

‘Wij moeten altijd content zijn,’ meende Peetje.

Reine wenschte voor zich zelve, dat hij ginder nog wat blijven mocht, alles ging hier goed, noodig was hij er niet en wie weet, welke veranderingen zijn terugkeer medebrengen zou!

Wellicht lag er jaloezie van de genegenheid der grootouders in dit haar verlangen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken