Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een dure eed (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een dure eed
Afbeelding van Een dure eedToon afbeelding van titelpagina van Een dure eed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een dure eed

(1892)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 119]
[p. 119]

II.

Die terugkeer van Marcellien geschiedde onverwachts; de vreugd bleek des te grooter bij Peetje en Meetje. Reine was verrast, ontsteld, bewogen: het scheen als keerde er iets van Filip zelf terug, nu zijn broeder, de getuige van zijn laatste oogenblikken, dáár vertoefde; en zij zocht de trekken van den verlorene weder op het aangezicht van den soldaat. Deze was een man geworden, de zon van Afrika had zijne wangen gebronsd en zijn blonde haren nog verbleekt en als met een valen goudglans overgoten. Tranen schoten in haar oog, toen hij haar de hand reikte. Zij onderging nochtans aldra eene teleurstelling: van Filip werd niet gesproken, naar het verledene niet gevraagd. Peetje en Meetje schenen den éénen kleinzoon bij het terugzien van den anderen vergeten te hebben; zij verblijdden zich zóó zeer, zij lachten en schreiden tevens van zulke zalige aandoening, dat Reine het niet waagde hen aan verlies en dood en graf te herinneren. Zij ook vermeed van Filip te spreken.

Het was zulk een geluk, dat Marcellien dáár was: de knecht had hen juist verlaten uit hoofde van ongesteldheid: een anderdaagsche koorts, vertelde Meetje na de eerste vreugdekreten, als ware dat het belangrijkste, wat zij den zoo even binnengekomen kleinzoon mededeelen kon. En deze sprak van zijne laatste reis, van het missen van een trein, van de warmte, van de vermoeienis, van het vele stof, dat er lag.

Het is zonderling, niet waar, hoe de mensch van het oogenblik leeft, hoe alle groote gebeurtenissen van hunne beduidenis verliezen, wanneer zij verre van ons liggen, om aan de nietigste bijzonderheden de plaats in te ruimen?

Meetje zorgde voor het welzijn van haren Marcellien met eene bekommernis en eene angstvalligheid, als ware hij nooit uit het huis noch aan zich zelven overgelaten geweest. Hij

[pagina 120]
[p. 120]

moest, nu hij het zoo warm had, een voetbad nemen: ‘Gauw, Reine, een emmer met lauw water!’ hij moest den tocht der deuren mijden; en zij vertelde weder eene geschiedenis: de paardenknecht der Schapenhoeve was aan eene verhitheid gestorven - hij had in 't hooi gewerkt, denk eens, hij was gaan zwemmen, toen hij heel in 't zweet stond! hij had het met zijn leven betaald ook, en zij nam Peetje tot getuige, dat hij dienzelfden morgen begraven was, en Peetje knikte gewichtig ter bevestiging.

En het was merkwaardig ook, hoe het midden, waarin de lang afwezige zwerver terug was gekeerd, zijne tooverkracht op hem uitoefende, hem dadelijk gansch in bedwang had. Marcellien trok zijne schoenen uit en wierp ze naar de kast toe, juist waar hij ze vóór jaren gooide, wanneer hij van de gaaischieting of eene bolpartij terugkwam; werktuiglijk legde hij de hand op het doosje lucifertjes en had eene pijp van het schoorsteenblad genomen; hij zat op zijne oude plaats aan de tafel, zonder dat hij het zelf wist; het Vlaamsen, dat hij sinds jaren niet meer gesproken had, klonk met dezelfde boersche betoning zonder aarzelen of haperen uit zijn mond. Hij hield zijn mes en zijne vork, zooals hij ze vroeger gehouden had, en steunde met een soort van vernieuwd welgevallen zijne ellebogen op de lage tafel.

‘Onze lieve fleer heeft uit zijn vensterken gekeken,’ zei Peetje weder bewogen, zooals hij gezegd had, toen de twee kleinzonen in hunne kindsheid tot hem gebracht waren. Deze aankomst was zelfs roerender dan de eerste, omdat er zoovele gemeenschappelijke herinneringen aan verbonden waren, omdat men reeds een groot deel van het leven te zamen gesleten had, en het terugkeeren elkanders liefde wedervinden was.

‘En zijt ge zoo recht van de statienaar hier door de korens gekomen, jongen, zonder te pleisteren onderweg?’ vroeg hem Meetje, die zich dicht bij hem had gezet, streelend de hand op zijn schouder leggend.

[pagina 121]
[p. 121]

Er was een oogenblik van bedenking bij hem, als had hij haar eerst niet goed begrepen, dan zei hij: ‘Ja, recht naar hier.’

Reine herinnerde zich die aarzeling slechts later.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken