Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een dure eed (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een dure eed
Afbeelding van Een dure eedToon afbeelding van titelpagina van Een dure eed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een dure eed

(1892)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 123]
[p. 123]

IV.

Peetje en Meetje waren te bed.

Reine zat op den neergevelden boomstronk aan de balie. Dáár vertoefde zij elken avond eene wijle, voordat ze slapen ging. Zij luisterde naar de suizelende bladeren, naar het gezang van het hoogopgeschoten riet in den put aan den overkant der straat; zij zag de eerste vledermuizen rondfladderen en de eerste starren verschijnen.

Zij meende, dat ze er van haar volbrachte dagtaak uitrusten, en de frissche lucht inademen kwam; maar zij leefde er in een nauwe gemeenschap met de haar omgevende natuur: zij hoorde stemmen, die anderen niet vernamen; zij kreeg er gedachten, die anderen van haar stand en geringe geestes-ontwikkeling niet hadden; het was als rezen er beelden, herinneringen, droomen, verlangens in haar op, die haar van verre, verre, geheimnisvol door de overlevering medegedeeld waren, duister, nevelig en onbestemd, doch die eene schakel vormden, welke haar aan vroegere geslachten verbond.

Wie was haar vader geweest?

Wie hare moeder?

Vanwaar kwam haar die standvastigheid, die getrouwheid des harten, die verzaking, die verachting van alle baatzucht in eene wereld van eigenbelang?

Vanwaar die stugheid in het volbrengen van haar plicht? Vanwaar had zij hare bruine oogen, haar langwerpig gelaat, haar blank voorhoofd en hare roode kleur?

Geheim der erfelijkheden, waarvan het spoor hier niet was te ontdekken...

Och, Reine dacht daar ook niet aan; maar vaak op zulke avondstonden van eenzaamheid verdiepte zich haar geest in zelfbespiegeling, en overpeinsde zij haar leven en haar lot met onderwerping en toch niet zonder smartgevoel.

[pagina 124]
[p. 124]

Nu dacht ze aan Marcellien, die weder was gekeerd en aan de vreugde zijner grootouders, die haar bijna kwetste: het was, alsof haar trouwe min hun niet voldoende was geweest; en voor het eerst sinds jaren kreeg zij nogmaals het pijnlijke besef van de eenzaamheid des harten...

Zij zat met het hoofd in de hand en onbewust rolden tranen uit haar oog.

Zij geloofde, dat Marcellien ergens in de buurt of wellicht reeds te bed was, en had den tijd niet ze af te drogen, toen hij eensklaps voor haar stond.

Zij had geschrikt en opgekeken.

Hij moest in het halfduister hare wang hebben zien glinsteren:

‘Schreit gij?’ vroeg hij schertsend.

Zij sprak eerst niet, toen zei ze: ‘Neen,’ en poogde te glimlachen; en hij wierp zich in het gras neder; en daar de mensch immer waant, dat de gedachten van anderen slechts met hem bezig zijn: ‘Ben ik u niet welkom?’ vroeg hij met een zweem van misnoegen.

‘Ja, zeker,’ antwoordde Reine, ‘gij zijt er zelfs noodig, want Peetjen en Meetjen worden zoo oud.’

Hoe gaarne had zij hem naar Filip gevraagd! maar een gevoel van schuchterheid hield haar tegen; zij was bijna boos op hem, dat hij haar niets onuitgevorscht mededeelde.

Een reuk van grond en groen omgaf hen; de duisternis viel meer en meer.

‘Wat is het stil en eenzaam te lande!’ zei hij. Het klonk bijna als eene klacht, althans als een onaangename vaststelling.

Reine stond op: ‘Het is morgen vroeg op te zijn,’ sprak ze. Zij wenschte goeden avond en ging naar het huis toe; hij hoorde haar kamervenster sluiten en zag het ontstoken lichtje daarbinnen verdoofd door de gordijntjes schemeren. Hij rookte zijne pijp ten einde en dan ook ging hij naar den aanbouw aan den gevelmuur.

[pagina 125]
[p. 125]

Reine nam Filips portret van den wand en drukte het op haar hart, dan zag ze 't aan: voor de eerste maal scheen haar de photographie verbleekt, de trekken minder duidelijk, - bedroog zij zich, of was het de opkomende traan, die haar den blik benevelde?

‘Aan u voor eeuwig!’ zeide zij, terwijl een snik van teederen weemoed hare borst ophief. Zij had dat in zoo lange niet meer gezegd; zij had in zoo lange niet meer geweend. Was zij dan heden minder ongelukkig, dat hare smart den troost der uiting vinden kon?...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken