Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een dure eed (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een dure eed
Afbeelding van Een dure eedToon afbeelding van titelpagina van Een dure eed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een dure eed

(1892)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

VI.

Dat hij er niet meer ging was zeker.

Veria had nooit van hem gesproken sedert zijne thuiskomst en Reine ook vermeed hem te noemen: de grofste evenals de fijnste naturen hebben soms zulke terughoudendheden.

In ‘de groene Wandeling’ was de nering der ‘Klokke’ om zoo te zeggen te niet gegaan; sedert het overlijden van baas Leo was alles er ook zóó zichtbaar vervallen, verwaarloosd en vuil, dat het oord zelfs voor licht te bevredigen buitenbewoners niet meer als uitspanningsplaats kon dienen. Het bolplein was thans aan den anderen kant van den steenweg verlegd, in de zoogenaamde ‘loze’ (loge), het voormalige wagenkot, en dáár werd enkel bij slecht weder gebold, als de spelers door den regen van de andere pleinen verdreven waren.

In het huis zelf was er nog zelden iemand.

Reine zou het liever aldus gehad hebben, wat haar betrof, ware het niet geweest, dat deze verandering verlatenheid aanduidde, dat deze ledigheid aan ondergang deed denken. Het speet haar voor hare pleegzuster, het bedroefde haar voor de kinderen. Zij ging er nog alle Zondagen en ofschoon de kleineren haar met even groote vreugde begroetten, toch was Filip haar lieveling gebleven.

Nu had zij in de week veel bijstand van Marcellien. Hij

[pagina 128]
[p. 128]

stond vroeg op om te helpen karnen; hij hielp haar de ketels voor het vee, bij middel van eenen stok door het hengsel, buiten dragen, en het scheen haar zoo zonderling, dat hij haar vroeg, of de last niet te zwaar was - dat hij kwam toegeschoten, wanneer zij een ‘loofmande’ aardap pelen opnam of een kluts meel versleepte om te zeggen:

‘Laat staan,’ of ‘laat liggen, ik zal dat doen.’ Zij was aan zoo iets niet gewoon. Peetje en Meetje hadden haar wel lief, maar vonden het heel natuurlijk haar beslabd te zien en gelijk een lastdier te gebruiken. Zijne handelwijze ontroerde haar als eene weldaad.

Het was brandend heet.

Marcellien pikte koren.

Reine, in huis opgehouden, kwam ook op 't akkerstuk, toen hij reeds veel had neergeveld. Zonder op- of omzien stelde zij zich naarstig aan het werk; zij was alleen om te binden, alle dagloonsters elders in beslag genomen zijnde; zij was in hare hemdsmouwen, met siamoïsen (geruite katoenen) overmouwen tot aan de ellebogen er over vastgebonden en aan de polsen geknoopt, naar bindstersgebruik, opdat de ruige, brokkelige kafangels de huid niet schenden zouden. Zij had niets dan een kort rokje en een halfopenhangend lijfje over haar hoog toegestrikt hemd aan; een zelfgemaakte, witte katoenen zonhoed beschermde haar gelaat.

Met forschen greep nam zij heele armvollen op, snoerde ze in schoven bij middel van eenige buigzaam gekreukte halmen, en wrong handig dien eenvoudigen en toch kundigen knoop der bindsters, die zoo vast tezamenhoudt.

Maar Marcellien moest helpen ‘stuiken’, dat kon ze niet alleen. Hij legde pik en piklat neder en kwam op haar geroep. Vlijtig bracht hij de groote garven aan, die in hoopen, met nagenoeg gelijke afstanden er tusschen, in rijen op den geschoren akker te drogen werden gesteld.

Reine hield de schoven vast: vijf nevenseen in de vore

[pagina 129]
[p. 129]

gesteund, vijf andere langs iederen kant, alle naar elkaar geheld met de aren omhoog, één er op gelegd met de aren omlaag ter beschutting langs den westkant, van waar de meeste winden en regens komen, de stengels van de bovenste garve stevig om het geheel gebonden en - de ‘stuik’ was vaardig.

Zij spraken niet, hun handen beroerden noodzakelijkerwijze vluchtig maar gedurig elkander; soms wisselden zij een blik of een knikje onder hunne zomerhoeden, als in goede verstandhouding, omdat het werk zoo flink van de hand ging of om te toonen, dat hun stilzwijgendheid geen kwade luim verborg.

Zij waren met hunnen arbeid vaardig. Reine had dorst; zij wreef haar verhit voorhoofd af, nam de koperen koffiekan, die in de nabijheid stond, en goot drinken in een zoogenoemde ‘spoelkom’; maar hij hield hare hand tegen, toen zij die aan den mond bracht:

‘Wacht u daarvan, Reine, dat is ongezond!’ en hij nam haar de kom af en warmde ze in zijne twee handen, voordat hij haar die eerst weder reikte.

Zij zag hem aan met dankbaren glimlach, en ook hij keek haar in de oogen en lachte haar nu tegen.

Er trilde iets in haar. In zijne aan de polsen toegeknoopte hemdsmouwen, met den stroohoed op, waarvan de breede rand het bovendeel van zijn aangezicht overschaduwde, geleek hij op Filip; - ja nu trof het haar voor de eerste maal wellicht, hoe sprekend de familietrek was, welke de tweelingbroeders kenschetste. Was het niet juist de blik van den overledene? was het niet dezelfde eigenaardige plooi, die zijne bovenlip een weinig naar de ééne zijde optrok, wanneer hij sprak? dezelfde betoning, die uit zijnen mond kwam?

Hij had zijn onderbroken arbeid verder op het stuk hernomen. Reine had een groote houten hark gevat en overkamde daarmede de stoppels, de verstrooide arkens samengarend in ‘donken’, die ze tusschen de stuiken wierp.

[pagina 130]
[p. 130]

En onder het werken zweefden twee aangezichten voor haar: het ééne jong en rozig, het andere manlijker en verbruind: blauwe oogen, diep en hartstochtelijk, lange wimpers, blonde lokken. Zij wilde het ééne niet zien, zij trachtte het andere vast te houden; het ontsnapte haar; zij vervolgde het met hare verbeeldingskracht; maar het loste zich in het rijpere op, beide schoven eenige malen over elkander en versmolten toen ineen, en helder en duidelijk bleef het oudere zegepralend over.

Och God, wat was dat zonderling! De raak ontviel haar; zij sloeg de handen voor hare oogen en hield ze toe, het was de hitte zeker, de felle zon, die haar als duizelig maakte. Het duurde slechts een korte wijle.

Marcellien, die met de gelijke beweging van een zager, en bijna met hetzelfde gerucht, dat eene zaag door het hout maakt, zijne zeis door de dichte aren trok, die hij met den pikhaak in de andere hand tegenhield, verzamelde en in gelijke ‘lagen’ neerlei, had niets van hare aandoening bemerkt, en zwijgend arbeidden zij voort onder den brandenden Julihemel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken