Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een dure eed (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een dure eed
Afbeelding van Een dure eedToon afbeelding van titelpagina van Een dure eed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een dure eed

(1892)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 158]
[p. 158]

XIV.

‘In het voorjaar zal het beter wezen,’ dacht Reine, ‘dan worden de avonden kort, veldarbeid brengt afwisseling. Marcellien zal weder naar ringstekingen en bolpartijen gaan, hij zal die liefde uit zijn hoofd stellen.’

Maar bij dit laatste schoot eene vlijm door haar hart; haar uit het hoofd stellen, zijne liefde aan eene andere wijden, en hoe zou ze dan het leven kunnen dragen, zij?

Reine was tot eene verbazende ontdekking gekomen: niet alleen hij minde haar; maar ook zij beminde hem! Ja, zij had het lange voor zich zelve geheim gehouden, thans wist zij het. Welnu, wat had zij dan misdreven? Haar besluit, aan de nagedachtenis van zijn tweelingbroeder getrouw te blijven, stond vaster dan ooit, hare belofte was heilig; maar enkel nog door die belofte was ze aan Filip verbonden: al de trillingen van haar hart, hare gedachten, heel haar wezen, alles behoorde aan den andere.

Eens stond zij aan de beek bij de brug, waar zij Filip op dien heugelijken avond een duren eed gezworen had. Zij keek neder naar het heenvlietend water, - sindsdien had het onophoudend gestroomd; ginder verrees nog de groote schuur, zwaar en zwart op den hemel afgeteekend; de maan scheen tusschen de bottende twijgen van de eikekruin en de nachtegaal zong.

‘De slechtste onder de slechten,’ murmelde zij. Dat zou ze nimmer worden... Maar indien zulk eene afvalligheid eens mogelijk ware!... Zij huiverde bij de onderstelling, zoo monsterachtig scheen haar deze; indien zij zulk een meineed pleegde, dan zou de waanzin hare straf wezen, dan zou de zelfmoord volgen moeten om de ijselijkheden van haar folterend berouw te temmen... Ja, dáár zou ze komen, naar de beek, op die plaats zelve, dáár zou de dood haar in zijne allessussende omarming opnemen...

[pagina 159]
[p. 159]

Een stap, nauw hoorbaar, drukte de zode neder. Marcellien was haar genaderd:

‘Wat staat gij daar te doen?’ vroeg hij, verlegen als een indringeling.

Zij wist niet wat te antwoorden.

‘Reine!’ lispte hij.

De toon doordrong haar als een alarmkreet.

Zij deed een stap om huiswaarts te keeren, doch hij versperde haar den weg. ‘Reine, och Reine!’ lispte hij weder hijgend aan haar oor.

Ha, het oogenblik was gekomen, waarop hij spreken zou! Men kan een stroom wel stremmen een tijdlang, hem terugdrijven naar zijn oorsprong kan men niet.

De roekelooze, wat had ze gedaan, in hare onbezonnenheid, in hare vrouwelijke behaagzucht!...

‘Laat mij, ik moet naar huis,’ zei ze ontsteld, waarlijk bevreesd voor zijne bekentenis, waaraan niet meer was te ontkomen.

‘Neen, gij zult mij aanhooren!’ sprak hij met eene vastberadenheid, die haar als versteend aan den grond nagelde. Hij droeg zijne Zondagskleeren. Zijne oogen blonken in het halfduister, zijne kin had zenuwachtige bewegingen, alsof hij snikken ging, en hij wilde hare hand vatten, die ze terugtrok; hij, zoo angstvallig, zoo bloohartig in haar bijzijn steeds, was stout en ondernemend geworden. Had hij gedronken wellicht? Hij was in den namiddag naar de begrafenis van een ouden jonkman uit de buurt geweest. Reine wist het niet: met pijnlijke, onbepaalde gewetenswroeging stond ze daar voor hem, verbaasd en bevangen.

‘Reine, Reine,’ zei hij herhaaldelijk, als lag in het uitspreken van dien naam alleen geheel de maatlooze oneindigheid van zijne liefde voor haar.

‘Reine, Reine, gij weet het wel, ik zie u gaarne, Reine!’

‘En ik,’ zei ze, bleek en bevend, met eene uiterste krachts-

[pagina 160]
[p. 160]

inspanning en stampte hem ter zijde, ‘ik zie u niet gaarne!’ en ijlde heen.

Eenige stappen verder keek zij om. Hij leunde als in onmacht met het hoofd op den arm tegen den eikestam aan... en zij trok binnen, en met eene stem, die, ondanks hare traagheid en gedwongen kalmte, in hare eigene ooren een zonderlingen toon had, antwoordde zij aan Meetje, die vroeg, of ze niet wist, waar Marcellien was, ja, dat zij geloofde hem juist op den boomgaard te hebben zien komen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken