Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een dure eed (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een dure eed
Afbeelding van Een dure eedToon afbeelding van titelpagina van Een dure eed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een dure eed

(1892)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 173]
[p. 173]

XIX.

Daar stond ze nu met hare twee beloften!

Hoe dwaas was ze toch zich zelve altijd in nieuwe moeielijkheden te wikkelen! Maar hoe kon ze anders? Bovendien, die laatste belofte was eene gedwongene geweest met het mes op de keel. Neen, neen, de eerste alleen was geldig.

Wat was het treurig in huis, na de begraving; hoe lang schenen de dagen! Altijd meende zij, dat Meetje kuchte; meer dan eens hoorde zij duidelijk met den stoel stampen, zooals de zieke deed, als zij iets noodig had. Zelfs het teuteren en rammelen, dat haar zoo vaak verdrietig had gemaakt, vermiste zij nu en met oprechten weemoed herinnerde zij zich bijzonderheden: hoe goed het vrouwtje was, hoe blij haar weer te zien, wanneer zij uit was geweest. En in hare smart moest ze nog glimlachen, dat Meetje tot op het laatst in den waan verkeerd had, dat alles door haar werd bestuurd: ‘Reine, mijn kind, ge zijt hier nu reeds zoo lang, ge zult het wel weten, hoe dit en dat moet gedaan worden, als ik er niet meer wezen zal om u te vermanen; ge zijt geen jonge zottebol meer, ge zult op uwen tijd blijven tehuis komen; ik hoop, dat Peetje niet zal te klagen hebben,’ aldus reutelde Meetje bestendig gedurende hare ziekte.

En nu was Meetje heen, en hoe lang zou Reine zelve dáár nog wezen? Zij voelde, dat groote veranderingen nakend en onvermijdelijk waren; zij voelde het onduidelijk maar met zekerheid, als een opkomend onweer, dat nog niet zichtbaar en toch reeds in aantocht is.

Zij was er eigen en echter vreemd, ja, vreemd, want zij was het niet, die het eerst - als eene dochter doet - na de mannen achter 't lijk ten offer was gegaan. Aan verre verwanten kwam dat voorrecht toe; nederig had ze zich onder de

[pagina 174]
[p. 174]

gebuurvrouwen verscholen, en in de smart over het verlies van Meetje mengde zich weder de bitterheid harer geboorte, het treuren over hare eigene, onvindbare moeder en door het weefsel van haar wee vlocht zich met den troost van het zelfmedelijden, een wranger deernisgevoel: ‘Arme sloor!’ zuchtte zij, en die woorden golden de onbekende, die haar wellicht verstooten had.

Den eersten Zondag, toen zij de trapjes naar het kerkhof opklom, terwijl daarboven het klokje, tot spoed aanwakkerend, klepte, had zij met hare oogen het graf van Meetje gezocht. Dáár lag het met zijn door de spade vastgeplakt terpje, waaruit hier en daar kleine doodenbeentjes oproerig uit de geëffende, gele aarde door staken; daarnaast andere graven, reeds hier en daar met een struikje kerkhofkruid begroeid; dat van Lieven's vrouwtje, bijna gansch met jonge graspijltjes overdekt... en Reine had dwars over de dichte, donkere zode naar Meetjes rustplaats willen stappen, er eens aan neerbuigen of er eenige oogenblikken staan. Nochtans zij deed het niet, niemand doet zoo iets op het dorp: men beweent de dooden luidruchtig en snikt hoorbaar bij de teraardebestelling, den teugel aan de droefheid vierend; daarna zouden alle uitwendige teekens van rouw overbodig niet alleen, maar bijna onkiésch worden. Geen mensch zou het wagen het graf zijner dooden te naderen, en moest er één bij neerknielen, voorzeker zouden de getuigen van iets zoo ongewoons elkander afvragen of hij in de hersenen is gekrenkt. Het was datzelfde gevoel van soberheid in de smart, van terughoudendheid aller betoogingen, dat Reine noopte de kap van haar mantel diep over haar gebogen hoofd te trekken, toen de pastoor, in zijn notaboek kijkend, van op den predikstoel uitriep: ‘Er wordt verzocht een gebed voor de huisvrouw van Pieter Voncke, deze week alhier begraven,’ opdat men niet bemerken zou, dat ze weende. En zoo de omzittenden haar herhaaldelijk haar zakdoek hoorden gebruiken, zagen zij het haar toch niet aan

[pagina 175]
[p. 175]

de oogen brengen, want zij vaagde verstolen hare tranen met, den rug harer hand af.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken