Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Idonia (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van Idonia
Afbeelding van IdoniaToon afbeelding van titelpagina van Idonia

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Idonia

(1891)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 88]
[p. 88]

XIII

Laure zou niet onmeedoogend worden. Zij nam zich wel voor niets aan hare handelwijze ten opzichte van Gijelle te veranderen. En nochtans - zoo groot is de zedelijke macht, die anderen over ons uitoefenen - zij deed niet meer als vroeger. Zij vermeed hem aan te spreken en zond Mietje bij hem in den tuin, en wist door haar, hoe het tehuis ging. ‘Een weinig beter,’ berichtte hij oprecht zonder de minste poging tot buitmaking door medelijden. Soms deed ze 't een of 't ander ter verkwikking mede geven. Van Idonia was geene spraak meer, en de goede overeenkomst werd ook tusschen de twee echtelingen niet meer beneveld. Levenslust en blijmoedigheid: bij de eene uitgelaten, kinderlijk overtollig; bedaard en innig bij den andere, namen de bovenhand en ver-

[pagina 89]
[p. 89]

dreven voor 't oogenblik elke andere bekommernis of ernstige overweging. Reislust ontstond, en zoodra de vacantie voor Richard was aangebroken, gingen zij alle drie naar de Ardennen, zwierven er wat rond en vestigden zich vervolgens beurtelings te La Roche, te Chaudfontaine en te Spa, waar ze tot october verbleven.

Wat zouden ze anders dan toevallig en vlug aan hun huis gedacht hebben? Het stond onder de hoede eener trouwe dienstbode; hunne waardijen waren in zekerheid gebracht; de schepen deed den bestuurlijken dienst. Zij hadden dus volop genoten. En met het veelvoudig gevoel der elders vertoevenden: de spijt van 't henengaan; de magneetkracht van 't gewone leven; het hart verbreed door gezelligen omgang; de phantasie verrijkt door heerlijke natuurtafereelen, aldus kwamen zij op een avond terug, kortstondig vermoeid en duurzaam verkwikt.

Vele goedertierenden leven hoofdzakelijk van den oogenblikkelijken indruk; aldus ook Laure. Zij was getroffen geweest door zichtbare - wezenlijke of gehuichelde - ellende, en had troost en leniging aangebracht dáár, waar zij te geven vond en onmiddellijken nood kon hel-

[pagina 90]
[p. 90]

pen. Om de armen van haar dorp had ze zich echter niet meer bekommerd, juist alsof ze in hare afwezigheid geene hulp behoefden. Van den eersten morgen werd haar huis bestormd: daar stond zij weer op haren drempel, hooger dan de uitgehongerde bende, en liet hare gaven onder het ‘welgekomen! danke, danke!’ in de uitgestrekte, bezoedelde, maar onvereelte handen der schooiers van beroep neervallen.

Deze heen, zoo werd er herhaaldelijk gebeld aan de woon, waarvan de geloken vensterblinden lang de bezoekers verwijderd hadden gehouden; nu was 't de beurt der bedekte armen: eene vrouw om oud linnen voor haar kleintje, dat - alleen te huis gelaten, maar dat vertelde zij niet - zoo deerlijk zijn voetje had verbrand; een meisje in een kapmantel gehuld, zenuwachtig bevend, gedempt schreiend om een bussel (luiergoed) voor haar kind; een oude man, een gebuur, bedeesd zijne holleblokken aan de ingangmat latend, en die - niet gewoon te bedelen zich liet binnenleiden - een zakuurwerk van onder zijn glimmenden zondagskiel haalde, bekennend, dat hij armoe leed, en... of madame hem niet eenige franken daarop voorschieten wou?

[pagina 91]
[p. 91]

Het uurwerk werd teruggeduwd, het geld onvoorwaardelijk gegeven. Dan was het eene half waanzinnige, met verwilderd oog, en die madame schrikaanjagend bij den arm greep: zij kwam om een versleten hemd om hare doode moeder af te leggen. En zij ook vertrok met het gewenschte.

Aan Trezeken had Laure volstrekt niet meer gedacht, aan Gijelle ook niet. Zij was eens in den tuin gegaan: de geraniums staken nog hier en daar hun spits opgeschoten zaaddolkjes of late roode bloesems, verschrompeld boven 't verwaarloosde perkje uit, waar zij hun schoonsten bloei gedurende de afwezigheid hunner verpleegster hadden ten toon gespreid. In het dooreengeslingerd rankennet der verbena's richtten verschillend gekleurde sterretjes nog het gekromde hoofdtrosje op om de laatste zonnestralen te zoeken; de goudbloem gloorde als in den zomer; doch de capucienen - alle in eens door een ontijdigen vorst verrast - kleefden als gezoden op den grond.

Ja, de herfst was dáár met mist en vroege koude. Zie eens! de moerbezieboom had geen enkel blad meer op, en heel zijn hulsel lag er bruingeel onder als een dik, vochtig

[pagina 92]
[p. 92]

tapijt. Het was alsof de wolken tot aan de aarde reikten, zoo grauw en dompig was heel de tuin; de haag stond met spinnedraadjes oversponnen, diamantenstof hing er in korreltjes rond; grootere dauwtranen blonken overal aan ieder takje van de dooreengevlochten doornenhaag; en soms viel een zware druppel uit de kruin van den noteboom trippend in de afgeslagen takjes, de langwerpige vale bladeren en de gebarsten bolsters neder; met een verschuwden winterschreeuw: 't sjok, 't sjok, 't sjok’, vloog de zwarte meerle bij Laure's nadertreden van tusschen de grijze pruiken - de in 't zaad staande trossen - der slingerklematite uit en naar de groote sparren toe, onmiddellijk door een bruineren vogel - zijn wijfje - in zijne vlucht gevolgd. De lijsterbessen hingen bloedrood neder; en de witte eitjes schitterden bij duizenden op hun naakten struik. Laure - wie kan het laten? - trok er werktuiglijk af en deed ze openklakken onder haren voet.

Ginds verder in den nevel, die zijne zwarte silhouette afstompte, stond Gijelle op het land: met de gaffel trok hij grepen mest van eene kar en strooide ze, door een warmen witten

[pagina 93]
[p. 93]

doom omgeven, die dadelijk in de grauwe kou werd opgelost, voor en naast zich over het groentebed. Hij zag niet op, hij werkte langzaam, naarstig voort.

‘Arme man!’ Het was thans niet de wensch des burgemeesters - met hem in geene aanraking te komen - wat haar weerhield tot hem te gaan. Zij kreeg het niet in 't hoofd om dat bewegend nevelbeeld - want hij zelf scheen er een - in al dien nevel en al die kilheid te gaan opzoeken. Zij keerde op hare stappen terug.

Des avonds nochtans, toen hij, meer gebogen dan naar gewoonte onder den zak konijneneten, voorbij het raam der woonkamer trok en toevallig opkeek, en zij hem vriendelijk tegenknikte, en hij zonder de minste verheldering, die voor een glimlach had kunnen doorgaan, op 't gelaat, haar zwijgend groette, werd zij getroffen door het smartlijke van heel zijn voorkomen, en vroeg ze aan Mietje, die juist het licht aanstak, of er iets was met Gijelle.

En Mietje gaf bescheid en uitleggingen:

‘Ja zeker, en erg genoeg.’ Trezeken lag in 't hospitaal, haar kind was mede in 't armhuis - eene afdeeling er van - opgenomen, en Gijelle leefde thans heel alleen.

[pagina 94]
[p. 94]

‘Hoe is dat gekomen?’ vroeg mevrouw Florisonne, verrast en ontroerd, zooals een ieder vraagt in zulk geval, alsof de wijze, waarop een onheil komt, van grooter gewicht ware dan 't onheil zelf. Ja, Gijelle wist het ook niet goed. Trezeken had op 't einde van den zomer, uit het dorp terugkeerend, langs den openbaren weg eene bloedspuwing gekregen; de dokter werd in allerhaast geroepen, en had haar naar 't hospitaal, dicht bij de plaats van 't ongeval, doen dragen. Men was Gijelle komen halen; maar hij was juist naar Diependale om tuinstokken voor de haag. Idonia, insgelijks verwittigd, was naar moeder geloopen en bij haar gebleven. Wat kon zulk een kind ook geheele dagen alleen doen in die verafgelegen woning, terwijl Gijelle op zijn werk was?

‘Treurig, treurig!’ zei mevrouw Florisonne, onaangenaam en meewarig in hare blijde levensbeschouwing gestoord.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken