Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Idonia (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van Idonia
Afbeelding van IdoniaToon afbeelding van titelpagina van Idonia

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Idonia

(1891)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 127]
[p. 127]

XVIII

Toen de burgemeester de eerste week na de gebeurtenis Gijelle betaalde, zei deze:

‘Mijnheer, er is drie frank te veel, ik heb immers twee dagen verlet gehad: één op St. Huibrechtsdag en één op de begrafenis.’

‘Houd het maar, het komt er niet op aan,’ sprak de burgemeester, die daar liefst niet van hoorde.

‘'t Is onverdiend,’ antwoordde de werkman, en zijn toon klonk heel zonderling, ‘maar ik neem 't in dank,’ en langzaam streek hij het geld op.

Het was de eerste maal, sinds het ongeluk zijner dochter, dat hij iets boven zijn loon kreeg, en - als herinnerde hij het zich met bitterheid, of als ergerde het hem: ‘Drie frank, dat helpt huishouden, dat helpt de kinders

[pagina 128]
[p. 128]

kweeken,’ sprak hij grimmig en beduidenisvol.

Was het Gijelle, die dat zeggen dorst, Gijelle, zoo lijdzaam en nederig steeds? Zijn meester werd vuurrood en wendde hem zonder antwoorden den rug toe; maar zijn bloed bruisde van gramschap: ‘stouterik!’ dacht hij. Gelukkig, dat hij zich had ingehouden; anders zou hij zich door het vatten van, en weerwraak nemen over de zinspeling verraden, en schuldig verklaard hebben.

Gijelle leek dezelfde mensch niet meer: zijne pijp bleef in zijn vest steken, een ganschen dag onaangeroerd; hij was als een stokoude man geworden; zijn oog was dood als zijn haar; hij luisterde niet naar 't geen hem werd bevolen en opgelegd, of vergat het dadelijk; uit gewoonte kwam hij naar zijn werk en vertrok als eertijds, stipt op het uur; maar hij verrichtte schier niets meer, hij scheen geheel verdwaasd. Hij droeg geen konijneneten meer mede, hij had er geen meer noodig: al zijne konijnen waren gestolen in den nacht, die op Trezekens begraving volgde; hij had het kot met verbrijzeld slot open gevonden. En die nieuwe stoffelijke ramp, bij de grootere, zedelijke gevoegd, hadden hem den genadeslag gegeven; hij over-

[pagina 129]
[p. 129]

woog dat nu bestendig: zijne schoone moer met al de jongskens! en hier twee en ginder nog drie vette, en dan de zeven, die ook reeds veilbaar waren, heel zijn konijnenschat! Eén enkel denkbeeld kon zijn spijt verdrijven en bespottelijk doen vinden zelfs, maar het was omdat het door zijne vlijmende pijnlijkheid de bovenhand over alles nam: Trezeken, alleen in het duister, zonder hulp, zonder toespraak gestorven! en daaraan knoopte zich nog een andere gedachte, die er mede samenhing: Idonia, die hij meteen verloren had!

‘Gijelle is het fijnste kwijt,’ zei Mauw, de koetsier, die zelf maar een weinig beter dan half idioot was, eens tot Mietje, en deze vond de bemerking zoo kluchtig, dat ze ongeloovig in een lach schoot.

‘Wat zou hij! Gijelle vindt het gemakkelijker van zich aan den lichten (arbeid) te houden; hij riskeert niet, hij wordt toch voluit zijn daghuur betaald.’ Sedert zijn bewimpeld verwijt aan mijnheer Florisonne was de meid belast met de wekelijksche betaling; zijn meester richtte het woord niet meer tot hem, al gedoogde hij hem nog op het hof als het oud paard, dat geen dienst meer kon doen.

[pagina 130]
[p. 130]

Laure was sedert een drietal weken in Brussel bij eene vriendin.

Mietje vond Gijelle's afgetrokkenheid koddig: zij schaterde van ruw genoegen, als hij zoo het een of ander gansch verkeerd deed, en van uit haar schotelhuisvenster sloeg ze hem gade, wanneer hij naar het land ging.

‘Waar staat Gijelle nu?’ vroeg ze soms aan Mauw, in plaats van: ‘wat doet hij nu, of aan wat is hij bezig?’

En toen schokten beiden van de geestigheid der booze zet.

Inderdaad, Gijelle stond daar meest altijd, op de eene plaats of de andere, op zijn spade geleund, en blikte in 't ijdele, of keek over de haag zonder iets te zien, in sombere bespiegelingen verdiept....

En de twee andere huurlingen lachten, lachten, omdat hij bepaald ‘het fijnste kwijt was’, en ook uit leedvermaak, omdat hun meester nu betalen moest voor werk, dat niet gedaan werd....

Het kwam Mietje insgelijks ter oor, dat Gijelle soms aan de poort van 't hospitaal bleef staan, en er eenige malen heen en weer voorbij drentelde, en naar binnen door de sple-

[pagina 131]
[p. 131]

ten of 't sleutelgat gluurde, voordat hij zijnen weg vervolgde; en als zij die gekke handelwijze met den dood van Trezeken in verband bracht, werd haar gemoed toch nog geroerd en zeide zij meewarig:

‘Die sukkelaar!’

Op een morgen was hij op zijn post niet verschenen, en dra vernam zij er de oorzaak van door den man uit het armenhuis, die de straat veegde: Gijelle had er aan de bel getrokken, hij had gezegd, dat hij de zieken kwam oppassen, hun water geven en een lichtje ontsteken 's nachts; dat er geene wakers waren bij de stervenden en dat hij waken zou. Zijn spraak was belemmerd, zijn oog stond zoo wild, dat men, uit vrees voor een ongeluk, er hem gehouden en opgesloten had. Mietje vertelde het aan madame, die denzelfden dag van hare reis, bloeiender dan ooit, met het geschitter, het gedruisch, het leven, de vermaken en de afwisseling eener groote stad versch in 't geheugen, was weergekeerd; die gelukkig en blij als een kind den huiselijken welstand, de liefde van haren echtgenoot, hare gewoonten en bezigheden terugvond. Zij luisterde wel en beklaagde hem eens: ‘Arme man!’ maar

[pagina 132]
[p. 132]

hare belangstelling in Gijelle sproot uit geene oude genegenheid voort, en was telkens door de stroeve koelzinnigheid van hem, die het verleden kende, gedempt; haar gevoel van plichtsbesef te zijnen opzichte werd niet gedeeld door dengene, die zijn natuurlijke beschermer was en zeker wist, in hoever hij slechts bescherming verdiende; zoodat heel dit verhaal haar, die zich op het oogenblik de gelukkigste der vrouwen noemde, niet diep ontroerde en weldra uit het geheugen verzwond.

En evenals de toegevallen poort van 't hospitaal Gijelle uit alle verkeer met de samenleving gesloten had, zoo viel ook de gordijn der onverschilligheid voor haar gemoed, hem allengs uit hare deelneming bannend.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken