Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter) (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)
Afbeelding van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)Toon afbeelding van titelpagina van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

Scans (187.66 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)

(1877)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

XIII.

Op zekeren vroegen namiddag dus, dat Mijnheer Sandrie zijne dagelijksche wandeling tot aan het dorp verlengd had om weder langs den weg, die naar Zompelgem leidt, huiswaarts te keeren, bemerkte hij eene ongewone bedrijvigheid op de plaats: het was een in-en uittreden van menschen in de poort der pastorij. Een man, die eene kleederkast op eenen kruiwagen voerde, trok nevens hem voorbij, andere lieden met allerlei huisraad kwamen hem tegen, zoodat hij begreep, dat het heden de venditie van den overleden pastoor was.

Door een gevoel van belangstelling of nieuwsgierigheid gedreven, begaf hij zich insgelijks naar de pastorij: op het voorhof stonden een paar ledige bedstoelen, en planken lagen zorgeloos en schuins over de regelmatige bloemperkjes

[pagina 56]
[p. 56]

geworpen, en verpletterden onder haren last de donkere palmstruikjes en de jonge scheutjes en bloempjes, welke nauw uit den grond opschoten.

‘Ik wilde toch ook eene gedenkenis van Mijnheer den Pastoor,’ hoorde hij eene vrouw - het was vrouw van Hulle -, met eenen horlogeslinger in de hand uit de deur tredend, tot eene andere aankomende zeggen. Zij was voorafgegaan van den kleinen Pol, die een slag droeg.

‘En ik’ was het opgeruimd antwoord, ‘ik ga eens zien, of het beddegoed tegen prijs is: sedert onze Theophiel van de kostschool gekomen is, moet ge weten...’

Doch Mijnheer Sandrie luisterde niet verder, en vervolgde zijnen weg. Hij blikte eens door het raam der voorkamer, waaraan geene gordijnen meer hingen, en zag een klein getal volle flesschen in twee hoopjes verdeeld op tafel staan.

Hij trad in huis. Het was in de achterkamer, dat de verkooping gehouden werd. De voornaamste ingezetenen waren binnen, de meeste menigte buiten op het achterhof. De veldwachter stond in het open raam, en wendde zich met de te veilen voorwerpen in de hand van den eenen kant naar

[pagina 57]
[p. 57]

den anderen. Hij was heesch van heel den dag te roepen.

Notaris van Damme en zijn neef Victor zaten aan eene kleine tafel met pen en inkt. De vreemde man, welke bij de begrafenis achter de baar ging, stond nevens hen, en teekende ook, in het besef van zijn recht als eigenaar of erfgenaam, met een potlood de koopen in een klein boekje aan. Het was als een feest voor de dorpelingen. Een man met eenen kiel aan ging op het hof rond, sloeg kwinkslagen en verkocht jenever. Er werd gekout en gedronken. Eene troep jonge dochters, onder welke ook Romanie, liepen van de eene plaats naar de andere, en lachten om alles wat ze hoorden of zagen.

Mijnheer Sandrie bemerkte al dat leven en die beweging door het afscheiden en den dood teweeggebracht, en bleef stil en nadenkend toezien, hoe het eene huishoudstuk na het andere verkocht werd. Een zeer zwaarlijvige priester stond juist voor hem, met de armen gekruist en achterovergeheld, insgelijks den veldwachter aan te staren. Zijn schedel was kaal en glanzig, zijn voorhoofd wegvluchtend, zijne roode wangen breed en zijne

[pagina 58]
[p. 58]

kin lag in zoovele plooien, dat zijn mond in het midden van zijn aangezicht scheen te staan.

Een andere geestelijke kwam met den steek in de hand zacht en levendig door de omstanders geslopen, en sprak hem op eenen honigzoeten toon aan:

‘Dag, Mijnheer de Pastoor van Zompelgem, en hoe gaat het met Mijnheer den Pastoor?’

De dikke priester scheen weinig gevoelig voor die beleefdheid, althans hij helde nog meer achterover, en met de hand aan het voorhoofd als om in zijn geheugen te zoeken, vroeg hij als mistrouwend of wellicht misnoegd, omdat zijne rust gestoord werd:

‘Mijnheer de Onderpastoor van... van... van...?’

- ‘Van Ploegvelde,’ haastte zich de andere met dezelfde innemende beleefdheid te zeggen.

‘Ha, van Ploegvelde, ja nu erken ik u!’ luidde de thans even hartelijke uitroeping, ‘zeker, Mijnheer de Onderpastoor van Ploegvelde, hoe kon ik het vergeten! wel! en op de laatste uitdeeling der Heilige-Olie zat ge immers in de dekenij rechtover mij tusschen Muilem en, wacht eens.... zoudt ge gelooven, dat mijne memorie verslecht

[pagina 59]
[p. 59]

is, sedert eenigen tijd, tusschen Muilem en...?’

‘Klakberge,’ hielp hem de jongere, evenals de oude priester gedaan had, den naam der geestelijken in quaestie door dien van het dorp, waar zij verbleven, vervangend.

De nieuw aangekomene kon een jaar of vijf en dertig oud zijn. Zijne gestalte was niet boven het middelmatige. Zijn aangezicht droeg eene gezonde, doch eenigszins bruine kleur. Hij had zeer dunne lippen en korte, regelmatige, groenachtige tanden. Zijne diepliggende oogen, die hij bestendig nedergeslagen hield, schoten nu en dan onder het spreken, een schuinsch weerlicht uit, als verrieden zij gepeinzen, welke hij verbergen wilde.

Hij maakte eenen ongunstigen indruk op Mijnheer Sandrie.

‘Komt gij wijn koopen?’ vroeg hij aan den Pastoor van Zompelgem.

‘Wijn koopen!’ herhaalde de dikke priester met eenen trek van onuitsprekelijke verachting, die zijne bovenlip opfronsen deed, ‘wijn koopen! er is niets, geene vijftig flesschen: ze staan in de voorkamer, ge kunt het zien.’ En hij

[pagina 60]
[p. 60]

haalde de schouders op, ten teeken van groot misprijzen. ‘Ge kent het spreekwoord’ zei hij ‘slechte kelder, slechte cure.’

‘Slechte kelder, ja,’ glimlachte de andere, ‘maar slechte cure, dat meen ik niet; zeg liever verwaarloosde cure,’ voegde hij er met een weerlicht zijner blikken bij. ‘Het dorp is rijk, de welstand algemeen, en indien er een pastoor kwame, die een beetje actief is, ge zoudt wel zien, dat...’

Doch op dit oogenblik bemerkten zij zeker, dat hunne woorden door Mijnheer Sandrie ook opgevangen werden: door eene zelfde beweging traden beiden wat ter zijde om halfluid het gesprek voort te zetten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken