Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter) (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)
Afbeelding van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)Toon afbeelding van titelpagina van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

Scans (187.66 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)

(1877)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XV.

Op dit oogenblik kwam de jonge coadjutor, welke sedert de ziekte en het overlijden van den pastoor te Crocke verbleef, de twee heeren aanspreken, waardoor het onderhoud eene andere wending nam.

Intusschen ging de veldwachter voort met het oproepen der meubelen. De verkooping liep ten einde. Al het huisraad was verkocht, en zoo

[pagina 66]
[p. 66]

even waren de saamgebonden gaanstok en het regenscherm van den overleden priester voor eenen spotprijs toegewezen. Thans was het de beurt der zilveren gespen, - andere kleedingstukken werden niet geveild. - De veldwachter hield ze omhoog:

‘Wie stelt in en hoeveel?’ Hij liet den arm van de eene zijde naar de andere gaan.’ Wie stelt in en hoeveel?’

Er was, een oogenblik van aarzeling.

- ‘Twee frank,’ riep de pastoor van Zompelgem met eene grove stem.

‘Twee frank en half,’ klonk het op schuchteren toon van op het hof.

- ‘Twee frank vijftig, twee frank vijftig,’ herhaalde de veldwachter immer de gespen met regelmatige beweging heen en weder, van de buiten- naar de binnenstanders wendend.

- ‘Twee frank vijf en zeventig,’ riep de pastoor van Zompelgem.

‘Drie frank!’ verhoogde schroomvallig de stem van buiten.

Doch Mijnheer Sandrie gevoelde ik weet niet wat, dat hem pijnlijk aandeed bij het vernemen

[pagina 67]
[p. 67]

dier geboden: het bedroefde en kwetste hem in zijne fijngevoeligheid die om zoo te zeggen persoonlijke voorwerpen als eene ellendige koopwaar, enkel volgens hunne geldelijke waarde geschat, te hooren opjagen.

‘Zes frank,’ sprak hij snel met een teeken van het hoofd en de hand naar den roeper.

- ‘Zes frank, zes frank niemand niet?’ vroeg de veldwachter, ‘toegewezen, geluk er mee!’ sprak hij den ouden heer de gespen overhandigend.

Mijnheer Sandrie trad buiten, terwijl de overigen in de voorzaal den wijn gingen proeven.

Hij voelde zich aangedaan: het zicht eener meubelverkooping oefent niet zelden eenen treurigen indruk op een ontvankelijk gemoed. Het doet aan de vergankelijkheid, niet alleen van het menschelijk bestaan, maar tevens aan de veranderlijkheid van het menschelijk hart denken, dat zoo ras degenen vergeet, welke heen zijn. Het is een schouwspel van stoornis en verwoesting, al dat huisraad, gezamenlijk verouderd en versleten, waarvan de afzonderlijke deelen om zoo te zeggen een geheel uitmaakten, te zien opbreken en verspreiden. De voorwerpen, waaraan de

[pagina 68]
[p. 68]

eigenaar verkleefd was, die door het gebruik glanzig en glad geworden zijn, waaraan voor hem duurbare herinneringen gehecht waren, aan de onverschilligen, de meestbiedenden te hooren toewijzen. De zetel, waarin hij rustte, te zien wegdragen; de secrétaire, waaraan geen der huisgenooten, uit ontzag voor het opperhoofd, het zou gewaagd hebben eenen vinger te steken, thans met den sleutel op het slot te zien staan; al de voorwerpen, waaraan iets ontbrak, dat door de kundige hand der huishoudster voor het oog der bezoekers werd verborgen, thans onbeschaamd met den beschadigden hoek of de verholen scheur in het open daglicht tentoongesteld te vinden.

Mijnheer Sandrie onderging dezen indruk, terwijl hij tusschen de opeengestapelde stoelen, de tafels, en de matrassen, waarvan de eene hoek open was met eene greep wol er uit getrokken om er de hoedanigheid van te toonen, traag over het grasplein wandelde. Er was bijna niemand meer buiten. Zijne aandacht werd op dit oogenblik opgewekt door eene kleine meisjesgestalte, welke op eenen hoop stroo gezeten, tegen de deur van het stalletje geleund, aan eene diepe droefheid ter prooi

[pagina 69]
[p. 69]

scheen; althans dit scheen te blijken uit het gesnik van achter het voorschoot, dat aangezicht en oogen bedekte. Een ander meisje van een jaar of dertien oud, stond er nevens en trok aan den schouder der neergezetene, en wilde haar doen opstaan, en poogde haar te troosten met de woorden:: ‘Toe dan, Liede, toe dan, ge moet daar niet om schreien!’

‘Wat heeft dat kind?’ vroeg Mijnheer Sandrie aan deze.

De toegesprokene zag er zeer wakker uit, en antwoordde zonder schuchterheid: ‘Liede weent, omdat ze drie frank in haren spaarpot had, en omdat ze Mijnheer den Pastoors gespen wilde hebben voor eene gedenkenis, en omdat zij afgeboden is, en daarom weent ze,’ herhaalde de kleine met eenen halven glimlach, als wilde ze zeggen: ‘Ik zou daar niet om weenen: in hare plaats zou ik veel wijzer zijn.’

Het snikken nam nog toe.

De oude heer trok zachtjes het handje, dat weerstand bood, en het voorschot weg, en herkende daaronder de kleine Alida met roodgeweende oogen en ontsteld gelaat.

[pagina 70]
[p. 70]

‘En zoudt gij ze zoo gaarne hebben,’ vroeg hij, ‘die gespen?’

Het meisje knikte, doch sprak niet.

‘Lief kind,’ zei hij, ‘ween niet meer, hier zijn ze voor u. Gij moogt ze houden als eene herinnering aan uwen overleden vriend.’

Zij zag hem eerst met ongeloof aan; maar toen hij de voorwerpen in haren schoot vallen liet, vatte zij zijne hand en drukte ze op haar brandend voorhoofd innig en zenuwachtig.

‘O Mijnheer Sandrie, Mijnheer Sandrie,’ riep zij uit en haar aangezichtje klaarde op als een onweershemel, wanneer na den storm de zon opnieuw door de donkere wolken breekt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken