Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter) (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)
Afbeelding van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)Toon afbeelding van titelpagina van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

Scans (187.66 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)

(1877)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 160]
[p. 160]

XXXVIII.

Achter de mastbosschen lag eene hofstede, waar de twee gebroeders Bijtebier woonden, en die hun eigendom was: zij waren alom bekend voor hunnen rijkdom, hunne gierigheid, hunne slordigheid en hunne afgezonderde levenswijze. Het huis was laag, langwerpig en met stroo gedekt, schuur en stallingen zagen er vervallen uit; de boomgaard was bijna gansch verdroogd en het hekken, dat hem sluiten moest, hing vermolmd. Hun land was met hondsgras overdekt, hunne koebeesten en hun paard verwaarloosd; en het was hun, uit hoofde der slechte spijzen, die ze gaven, onmogelijk knechten of meiden te houden, en moeielijk werkvolk te krijgen. De jongste van beiden, Karelken, lag sedert maanden door eene beroerte getroffen, lam te bed, en Djame, de oudste, paste hem op.

[pagina 161]
[p. 161]

De pastoor vertelde onderweg aan den baron, dat deze lieden zoo zorgeloos waren, dat hun hond, onlangs gestorven, sedert twee dagen dood in zijn kot lag, eer iemand het bemerkte, en dergelijke trekken meer. Bij hun binnenkomen zat Djame, half in slaap aan den haard. Het was er bijzonder vuil in huis.

‘Wij komen u een briefje voor de kiezing brengen,’ begon de pastoor, ‘het is morgen te doen.’

- ‘Bah zeert!’ sprak de boer, een ter streke verouderd woord gebruikend, dat ‘Zoo dan!’ bediedt, ‘het is zeker daarom, dat er gedurig zooveel vodden met de post gekomen zijn,’ en hij duidde met het oog eenen heelen hoop bevuilde, gedrukte papieren aan, waarvan de omslag niet was opengebroken, en die op het vensterboord verspreid lagen.

‘Hier is een stembriefje voor u en een voor uwen broeder Karel ook,’ sprak de pastoor.

- ‘Ik kan niet uit,’ antwoordde de oude jonkman, ‘Karelken kan alleen niet zijn; komt er maar eens bij, Mijnheeren,’ en hij leidde hen door eene achterkamer in eene tweede plaats

[pagina 162]
[p. 162]

met eenen aarden vloer, die aan eene krocht geleek, en waar het kleine vierkante raam slechts eenen flauwen dag verspreidde.

De baron en de pastoor zagen elkaar glimlachend en veelbeduidend aan.

In eenen hoek stond een diep bed, waarin zich een man bevond met een rond vest aan en eene topmuts op het hoofd. Hij moest rechtgezeten hebben, dit getuigden de vele met blauw linnen overdekte kussens achter hem, maar was ter zijde gezegen, en lag half op de sponde gevallen: het was duidelijk, dat hij zich niet behelpen kon. Djame trok hem recht, en thans vertoonde hij een uitgemergeld, ongeschoren gelaat.

‘Gij ziet, Mijnheer de Pastoor, hoe miserabel ik hier lig,’ zei hij en weende van zelfmedelijden met zijnen rampzaligen toestand. ‘Djame, toon eens mijne beenen: ze zijn dik van het water, Mijnheer de Pastoor,’ jammerklaagde hij.

- ‘Laat maar, laat maar,’ zei deze, als de oudste broeder het grauw en kleurloos geworden deken opheffen wilde.

‘Wij komen zien, Karelken,’ vervolgde hij zich vaderlijk over het bed buigend, ‘of het mogelijk

[pagina 163]
[p. 163]

ware u morgen naar de stemming te voeren, naar Gent: de religie is in gevaar, en als de Katholieken de zegepraal niet behalen, zullen de kloosters uitgejaagd en aan de eigenaars hunne grondbezittingen ontnomen worden: dus het is noodig, dat allen tegenwoordig zijn.’

- ‘Och, Mijnheer de Pastoor, dat is onmogeiijk!’ stamelde het ventje, ‘ik kan geen beentje stijven; Djame krijgt mij alleen uit mijn bed niet meer: hij moet telkens iemand van zijn werk roepen,’ voegde hij er met eenen zucht bij.

‘En indien’ sprak de pastoor, ‘ik u eens zei, dat het u geenen centiem zal kosten, dat men u met twee mannen voorzichtig opnemen en in een gemakkelijk rijtuig zetten zal - met Djame altijd er bij - en u in eenen zetel naar de stembus dragen, en indien ik er bijvoegde, dat dit God zoo aangenaam zal zijn, dat hij misschien een mirakel voor u zal doen en u genezen, zoudt ge dan nog opmerkingen maken....?’

- ‘Genezen!’ sprak Karelken de oogen opslaande met den glans der hoop, die den mensch nooit begeeft, op het aangezicht, ‘O neen, Mijnheer de Pastoor!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken