Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het land der verbeelding (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het land der verbeelding
Afbeelding van Het land der verbeeldingToon afbeelding van titelpagina van Het land der verbeelding

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.94 MB)

ebook (3.03 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het land der verbeelding

(1896)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

X.

De grijsaard kwam langzaam aangestrompeld: hij droeg een ontkleurde, zeer zuivere blauwlinnen broek en vest, onder de ellebogen en op de knieën schier wit gewasschen, en had een geel geworden stroohoed op het hoofd. Naar den grond gebogen, en zonder zich de moeite te geven zijne gestalte in de tusschenruimten op te richten, raapte hij hier en daar met de rechterhand een droog twijgje op, dat hij bij den reeds verzamelden takkenbos voegde, dien hij

[pagina 149]
[p. 149]

onder den linkerarm hield. Zijn aanblik leverde een echt beeld van vermolming en zwakke krachtsinspanning op, dat Romuul onaangenaam, medelijdend trof, als een verwijt in zich behelzend.

Hij staalde zich tegen dit gevoel. Wat kon hij het helpen, dat die man oud en afgesloofd en onbekwaam was om zijn post te bekleeden? Er moest toch iemand zijn, die als plaatsvervanger optrad, en waarom hij zelf niet beter dan een ander! Hij tastte naar den ontslagsbrief, nu was de gelegenheid gunstig, hier zoo gansch afgezonderd in het midden der bosschen. Moed gevat!

En nochtans, Romuul had zich willen inkrimpen, onzichtbaar wezen; hij hield zich stil, roerloos; hij hoopte, dat zijn toekomstig slachtoffer hem niet bemerken, en voorbijgaan zou. Maar - het was zeker op het gerucht der grazende koeien in het slaghout achter hem - althans Ignatius, die reeds een paar stappen verder was, zag om en keek verbaasd rond; hij ontwaardde en herkende zijn jongen gast. Een milde glimlach verscheen op zijn ingevallen mond; zijn oog schoot een straal van blijde verrassing; hij naderde en stak de vrije hand uit.

Wat kon Romuul anders doen dan ze te grijpen? Maar zou hij in die zelfde stramme, bevende, zenuwachtig teeder de zijne omklemmende hand, dien nootlottigen afdankingsbrief leggen? Neen, dat kon hij niet, dat zou hij nimmer over zijn hart krijgen!....

‘Reeds op wandel, mijnheer?’ zei Ignatius.

‘Ja, en gij reeds aan het werk, naar ik bespeur,’ antwoordde Romuul.

[pagina 150]
[p. 150]

‘Och, ik doe, wat ik kan, ziet ge wel, ik zeg immer in mij zelven: alle baten helpen. Er ligt veel droog hout, waarom zou ik het geld van mijnheer den baron wegwerpen voor kolen, als de serre met rijs in den winter evengoed kan verwarmd worden? doch het bukken begint mij lastig te vallen, men verbetert niet met oud te worden,’ en hij glimlachte weder.

Romuul zat in gedachten verzonken. Hij had plaats gemaakt op de rustbank, maar buitenlieden blijven nog al gaarne tegenover hun medespreker rechtstaan. Zoo deed de grijsaard ook. Zijn laatste bemerking gaf Romuul een inval, hij richtte zich uit zijn leunende houding op en begon haastig:

‘Dat begrijp ik, op uwe jaren is men berechtigd te rusten, als men reeds zoolang gearbeid heeft; gij trekt u alles te veel aan, Ignatius, in uw plaats zou ik zeggen: elk op zijn beurt, en mijn post aan een jonger, krachtiger man overlaten’. Het is beter aldus, dacht hij, door overtuiging en met zachtheid te werk gaande, den ouden man tot verhuizen over te halen, dan met geweld hem uit te drijven.

Maar deze schudde het hoofd: ‘Werken is zalig,’ zei hij, ‘daarenboven, toen Adam uit het Aardsch Paradijs werd verjaagd, heeft onze Lieve Heer hem bevolen: - Gij zult werken in het zweet uws aanschijns, - dat was voor hem eene straf, omdat hij aan luiheid gewoon was; voor velen onder ons is het echter niet zoo, ik zal arbeiden met genot en opgeruimdheid tot mijn laatsten adem.’

Romuul zag vreemd op; maar om ook in den spreukachtigen toon te blijven, zeide hij, ‘Gods

[pagina 151]
[p. 151]

gratie is groot, het zal hiernamaals beteren, Ignatius.’

‘Het moet niet beteren, wij zijn hier ook wel, het leven is eene gave van den Heer, jonge man; nu vermoogt gij het wellicht niet te schatten, maar later, als het u ontsnappen gaat, zult gij het weten te waardeeren.’

Welhoe, hij was dus gelukkig, die kromgegroeide, krachtelooze grijsaard, van wien de jonge lieden als van eene akelige, aan vergankelijkheid en verwoesting herinnerende verschijning, het hoofd afwendden! Hij klaagde niet, hem scheen het leven schoon, evenals het Romuul scheen, Romuul, die meende, dat geluk en jeugd onafscheidbaar aan elkaar verbonden waren, en het ééne niet zonder het andere kon voortbestaan! Het kwam hem zoo kluchtig voor, dat hij schier zijn lachlust niet bedwingen kon; maar dra daarop werd hij ernstig. Die heldere levensbeschouwing, reeds op den boord van het graf; die stille tevredenheid met het toebedeelde lot; dat gebrek aan zelfkennis, gepaard aan zooveel eerlijke inzichten, dat alles scheen hem geheiligd. Wie zou het wagen dien vrede te verstoren, hem om te werpen door een enkel woord? Toch niet de jongeling, die zwijgend door eene laan terugkeerend, zijn stappen naar degene van den aan zijne zijde gaanden grijsaard trachtte te regelen, en toch immer een paar schreden voorop geraakte. En verre van hem den afdankingsbrief te overhandigen, hield thans eene andere bekommernis hem bezig: of Ignatius wellicht de geteekende boomen bemerken, en vermoeden zou, dat een nieuw gekomene zich rechten op zijn privaat grondgebied dorst aanmatigen.

[pagina 152]
[p. 152]

Zoodra Romuul hem verlaten had, ijlde hij weder naar het bosch om de krijtmerken af te wrijven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken