Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een revolverschot (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een revolverschot
Afbeelding van Een revolverschotToon afbeelding van titelpagina van Een revolverschot

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een revolverschot

(1911)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 74]
[p. 74]

XIX.

Aan het maal was het korts geleden afsterven van mevrouw Pijpeling de Diependale ten berde gekomen, en men vertelde, dat haar kasteel nu zichtbaar was - gedurende de afwezigheid van den erfgenaam - zichtbaar met al zijn antiquiteiten en schatten van kunstvoorwerpen.

Iemand stelde voor er heen te wandelen - het was niet heel verre vandaar, juist achter een paar sparren-bosschen.

Dit geschiedde dan ook.

Marie kreeg weder hartzeer. Zij stond aan den uitgang, met haar zonnescherm in de hand, terwijl Georgine gearmd met de dochter van den Rijken Boer, vooraan trad op den boomgaard. Ditmaal was ze wel besloten te gaan naast Luc Hancq, die nog binnen toefde met de heeren, en zij wachtte hem af.

‘Ge staat daar zoo verlaten van God en heel de wereld,’ merkte het jong, onschuldig vrouwtje van Soenen, goedig schertsend op, en nam haar bij de hand, deze in haar eigen arm leggend.

Marie was gevangen en verwenschte heimelijk, met den genepen glimlach op den mond, de verstoorster van haar krijgsplan.

Luc Hancq trad op den drempel, hij aarzelde een oogwenk, toen stapte hij vastberaden door, zijn sigaar in 't gras werpend, en voegde zich aan den linken kant van Georgine, en ging met de beide meisjes voort tusschen

[pagina 75]
[p. 75]

de naakte, zwarte stammen onder den dichten dom van 't sparrenwoud.

Marie luisterde verstrooid naar wat haar gezellin vertelde.

Zij had éen troost: Georgine was ten minste niet alleen met hem: ‘De derde persoon sluit alle vertrouwelijkheid uit.’

Daar stond het somber kasteel in 't water, met zijn torens en zijn ophaalbrug. Daar was het dat de van elk beminde mevrouw in de laatste tijden winter en zomer verbleef.

De eeuwenoude boomen spreidden breed hun kruinen in de lucht en groote vlekken schaduw over 't zonnig grasplein uit.

De klopper viel kletterend op de met zware spijkers beslagen poort: ‘Mogen wij, als 't u belieft, het kasteel van binnen zien?’

De toegesprokene, de tijdelijke bewaarster er van, die door 't kijkgat had gelonkt, trok grendels weg, ketens vielen, en een kleine deur in de groote poort werd ontsloten.

Zij mochten binnenkomen. Het was hoog te schrijden over 't hout, de opening tamelijk ver boven den grond zijnde.

Zij stonden in een ruime, gewelfde hal, waar luid de stap en hol elk woord weergalmden.

‘Neen,’ zei de vrouw, die hen had ingelaten, nu eerst de vraag beantwoordend, ‘maar op het binnenhof moogt gij gaan. Het kasteel is voor niemand open, de zegels liggen.’

Verder aandringen ware overbodig geweest. En, teleurgesteld hielden de bezoekers zich tevreden met het rond-drevelen onder een soort van open zuilengang, met groen berankt, met marmeren beelden versierd, met bloemen

[pagina 76]
[p. 76]

vervroolijkt. In 't midden dier binnenplaats was een Fransche tuin aangelegd: éen schitterend, oogverlokkend mozaïek van kleuren vormend; op den achterkant was er een breede opening tusschen de veel kleinere gebouwen gelaten: een alleenstaand duivenhok en paviljoenen, en vandaar zag men een onafzienbare eikenlaan en rechts eene groene, door den zonneschijn als tot geel gebleekte weide, met inkt, zilver en roeststipjes van grazende koeien; verder lagen uitgestrekte korenakkers.

De gasten drentelden rond, de eene hier, de ander daar, opkijkend naar de lange reeks vensters der verdieping, waar ze niet mochten gaan; schertsend hun ontgoocheling uitsprekend. De blijde, trotsende toon kreeg iets schendends in dit voornaam verblijf van landelijke rust, waar de bewaakster onbewegelijk aan een kolom staande, op haar oud gelaat, dat ernstig bleef, nog een schaduw droeg, welke de onlangs voorbijgetogen visioenen van ziekte, dood en begrafenis er op hadden nagelaten...

De linker hoek vormde een ook alleenstaande toren, hoog, half door klimop begroeid met schietgaten in den ruwen steen. Hij scheen nog antieker dan het overige. Beneden diende hij voor thans ledigen paardenstal, boven tot hooizolder.

Dit zagen enkelen, die langs de steile binnentrappen waren opgeklommen. Een bijna rechte ladder leidde vandaar naar den top. De raadsleden daalden er reeds af, toen Luc Hancq gevolgd door de juffrouwen, ook tot boven de trap kwam.

Heel omhoog had men een schoon vergezicht op 't omliggende, zeiden zij.

[pagina 77]
[p. 77]

‘Wie gaat er met mij mee op de ladder?’

Dit was veeleer tot Georgine dan de overigen gericht, en meteen wilde Luc Hancq ze bij den arm grijpen om ze boven te troonen.

Maar Georgine verweerde zich; die dunne sporten boezemden haar angst in.

Geen enkele der aanwezige meisjes scheen door het waagstuk bekoord.

Toen zei Marie: ‘Ik,’ zenuwachtig, een spoedig besluit nemend.

Zij lichtte van voren haar kleed op en trok hem op de lange ladder achterna. Hij was reeds aangeland en keerde zich in de gaping om, ten einde een helpende hand te reiken.

Zij stonden op de platte tinne, in 't vrije zonder iets nog, dat den horizon in 't ronde belemmerde, met het juichend gevoel van zwevende overheersching, dat vlerken wenschen doet, en het besef, dat de voeten hinderend aan de aarde vastgekluisterd zijn.

Zij gingen rond op 't enge ruim en keken naar alle winden: niets dan groen tot in de verste verten; naderbij boomen, boomen, overal boomen, van bovenop gezien, als ware heel de onmiddellijke omgeving een enkel bosch...

Luc Hancq leunde over een kanteel. Hij moest zich gevaarvol buigen om over den dikken muur naar beneden te kunnen zien en gezien te worden.

‘Maar komt dan toch ook hier!’ schreeuwde hij naar degenen, die reeds weder op de binnenplaats waren.

‘Mij dunkt, dat gij ons ginder heel wel missen kunt,’ riep stout de dochter van den Rijken Boer.

[pagina 78]
[p. 78]

Maar hij hoorde 't niet of stelde zich aldus aan. Hij was tot bij Marie gekomen, die vaag in den gezichteinder staarde, met de twee mooie handen op den grauwen steen steunend.

Het was of ze onwillekeurig een naderende beweging had gedaan of allengs opzettelijk naar hem toehelde.

‘Wij staan hier verheven boven alle creaturen, zooals men zegt van Onze lieve Vrouw,’ begon hij glimlachend.

‘Hoog en droog en verre van geluk,’ antwoordde ze een kinderrijmpje, als onbewust, aanvoerend.

‘Hoog en droog, ja, maar verre van geluk, dat betwijfel ik,’ zei hij behaagziek, ‘misschien zijn wij er wel nader bij dan wij denken.’

Zij sprak niet, doch stond nu heel dicht bij hem. Het was alsof een wederzijdsche magneetkracht hen tot elkander trok.

‘Wat zegt gij?’ vroeg hij, met het gelaat zoo tegen het hare aan, dat zij er de warmte van voelde.

‘Misschien,’ was haar gemurmeld antwoord.

Hij had zijn hand op de hare gelegd. Zij trok ze niet terug. Toen sloeg hij ze om haar middel, dan hooger, en zij liet hem begaan en leunde haar hoofd tegen zijn schouder aan. Zoo stonden ze thans roerloos, zwijgend, eene pooze. Hij knelde haar al vaster en vaster en zij zag op naar hem met hare schoone, smachtende oogen. Heel zijn aangezicht was veranderd, vurig, stout, hield hij de blikken op haar gericht.

‘Hebt ge mij lief?’ vroeg ze zacht en fluisterend in de duizelige zekerheid van haar geluksroes.

‘O, Marie, of ik,’ zei hij en in stede van alle verder antwoord drukte hij haar op zijn borst, onstuimig en

[pagina 79]
[p. 79]

hartstochtelijk. Toen kuste hij haar op de wang, op de ooren, in den nek, herhaaldelijk in den nek.

En huiverend van zaligheid, verloor zij gansch het hoofd. Zij sloeg hare eigene armen om zijn hals en hijschte zich op naar hem. Zij ook wilde, stout, hem kussen op hare beurt.

Maar, als wakker schietend uit zwijmeldronkenheid, weerde hij ze wankelend af:

‘Marie, dat is niet wel gedaan,’ sprak hij ontsteld, zichtbaar beangstigd.

Waarom was dat niet wel gedaan? - omdat zijn vrouw zoo onlangs dood was?...

‘Kom,’ hernam hij zich naar de openliggende val haastend, ‘kom, het gezelschap wacht naar ons.’

En als dronken ook zij, onthutst en in verwarring, haar borststrik, haar middelgesp op hun plaats trekkend, met een zegepralend gevoel van verovering, volgde zij hem.

Het afstijgen bleek moeielijker dan het klimmen, en zij was bang geworden. Met de eene hand hield zij haar kleederen rondom de beenen, met de andere kliste zij zich aan hem, die hooger stond, die achterkwam. Zijn vingeren beroerden de hare, zij kneep ze sterk, beduidenisvol en krampachtig en wederkeerig, als krampachtig beantwoordde hij die drukking.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken