Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een revolverschot (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een revolverschot
Afbeelding van Een revolverschotToon afbeelding van titelpagina van Een revolverschot

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een revolverschot

(1911)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXXVIII.

In den namiddag greep er een gerechtelijk onderzoek plaats: De heeren van 't parket en de wetsdokters kwamen met den trein naar Vroden. Getuigen werden onderhoord, de lijkschouwing gedaan.

Was er moord, was er zelfmoord gepleegd?

Niets van den uitslag was tot dusverre in het publiek bekend, toen de gerechtslieden, uit de woning van Luc Hancq tredend, aan het huis der juffrouwen Sanders belden.

Trientje had ze recht over 't plaveisel zien aankomen.

‘God van den hemel! Eefer Marie, ze zijn daar, in de voorkamer met mijnheer den burgemeester er bij, ze willen niet nederzitten, ze vroegen naar u.’

[pagina 159]
[p. 159]

Marie stond bij de sponde harer in hevige koorts liggende zuster. Zij schrok niet bij 't vernemen dier tijding.

‘'t Is goed,’ zei ze, ‘zeg dat ik dadelijk kom, blijf gij hier.’

Waarom draalde zij nog een oogenblik, met de wimpers neergeslagen, en de handen naar omlaag in de lengte voor zich op elkaar gedrukt, als wanneer zij van de communiebank terugkeerde? Deed de geheime schroom het bloed in hare aderen verstijven, moest zij kracht verzamelen tot nieuwen, hardnekkigen strijd?

Wat kon het haar nog schelen, of men ze als medeplichtige de boeien om de polsen sloeg?

Er ontstond een woeste stoutheid in haar, er lag verlichting in dat uiterste alles verzaken, in die volkomen overgave van zich zelve onder den genadeslag van het noodlot. Het scheen, alsof de bekendmaking en de bestraffing ze van iets ijselijks, ondragelijks ontheffen moesten, en met de vastberadenheid en de kalmte der wanhoop daalde Marie de trappen af.

Zij sloeg hare blikken op naar de wachtende groep heeren in de voorkamer, zonder te groeten, sprakeloos, bijna zou ze hare handen hebben uitgestoken om te zeggen: ‘Ketent mij!’

Maar Florisonne nam het woord, beleefd, zich verontschuldigend, dat men haar storen kwam, haar verzoekend zich niet te ontroeren over de vragen, die men tot haar stellen zou, den aanwezigen rechter mijnheer Schuppe en den griffier mijnheer Verdonck voorstellend.

Marie ontwaakte als uit den klauw van een nachtmerrie. Zij zag den rechter aan: nooit, dat wist ze reeds, zou ze

[pagina 160]
[p. 160]

zijn aangezicht en zijn voorkomen kunnen vergeten: het werd als met een stalen stempel in haar verbeelding gedrukt: hij was kort en dik, met een goedig, regelmatig, vet gelaat, waarin de scherpziende oogen een contrast maakten; zijn voorhoofd was hoog, zijn schedel van haar ontbloot.

‘Mejuffrouw,’ sprak hij, de waarde des tijds aan geen nuttelooze inleidingen verspillend, ‘ga zitten.’

Marie gehoorzaamde. Allen namen plaats, behalve Stasius, die staan bleef.

‘Gelief mij zonder terughouding in alle oprechtheid te antwoorden.’

Marie knikte, dicht voor hem zittend, met het gelaat onverschrokken naar de vensterklaarte gericht.

‘Mijnheer Luc Hancq was de vriend uws vaders, niet waar?’

Marie knikte: ‘Ja.’

‘Na diens overlijden bleef hij de vriend van 't huis; hij kwam hier dagelijks?’

‘Ja,’ zei ze, zonder verpinken.

De griffier had pen, inkt en papier te voorschijn gebracht en teekende hare antwoorden, benevens de vragen aan.

‘Hij had uw zuster...’ en hier keek de rechter vragend den burgemeester - het hoofd omwendend - aan, die hem den naam inblies - hij had uw zuster, juffrouw Georgine, lief en was met haar heimelijk verloofd, niet waar?’

Dat omwenden van zijn hoofd was oorzaak, dat hij de korte rilling niet had bemerkt, die Marie door de leden voer.

‘Ja,’ zei ze.

[pagina 161]
[p. 161]

‘Hun huwelijk was vastgesteld!’

‘Ja.’

‘Hij is hier geweest op den avond voor zijn dood, hebt gij iets bijzonders aan hem waargenomen?’

‘Neen, niets,’ zei Marie.

‘Zijn de verloofden alleen geweest? Hebben zij twist gehad? Hoe zijn ze van elkaar gescheiden?’

‘Als naar gewoonte,’ sprak Marie, de laatste vraag het eerst beantwoordend. ‘Ik heb hen alleen gelaten, omdat de veldwachter mijn hulp inriep voor het uitsteken van een doorn in zijn hand.’

Stasius, die zich steeds aan de deur achteruithield, knikte ter bevestiging, iets waar niemand acht op gaf. ‘Toen ik terugkwam,’ loog Marie, ‘zag ik met een handdruk mijnheer Hancq afscheid van Georgine nemen,’ en zij huiverde weder bij de herinnering aan de ijselijke teederheid van hun samenzijn.

‘Was het niet zonderling in uw oogen, dat mijnheer Hancq vertrok zonder afscheid van u te nemen?’

‘Hij liet mij groeten. Hij moest nog ik weet niet wat in orde brengen. Hij zou 's anderdaags in de vroegte weggaan, hij zou in een paar dagen of meer nog niet te verwachten zijn.’

‘Waar ging hij naartoe?’

‘Naar Brussel of Luik, hij wist nog niet goed of hij naar Luik zou gaan. Hij was van plan muziek-instrumenten aan de Harmonie te schenken.’

‘Mijnheer Hancq,’ en hier glimlachte de uitvorscher, als het ware vergoelijkend of ontschuldigend, ‘mijnheer Hancq had den naam, dat... het vrouwelijk geslacht in

[pagina 162]
[p. 162]

't algemeen nogal bekoorlijkheden voor hem bezat, weet gij of hij een maîtresse had?’

Marie schudde het hoofd.

‘Wellicht met éene afgebroken, na het plan van zijn huwelijk... een wraakneming?’

‘Ik weet daar niets van,’ zei Marie.

De rechter scheen zich te bedenken of te aarzelen, vervolgens sprak hij:

‘Mijnheer Hancq bezat een verzameling van wapens, hij was bezig met ze te klasseeren of na te zien op het noodlottig oogenblik. Er bestaat een lijst van deze, waar hij elk stuk vandaan heeft, is er op aangeduid. Eén revolver ontbreekt. Hij heeft u - vernam ik - een revolver geschonken. Zoudt gij zoo goed willen wezen ons dien te laten zien?’

Dit drong Marie door al de aderen van haar lijf. Daar viel hij, de genadeslag, de slag, dien zij in dat schier vaderlijk verhoor ontweken had! Daar brak hij los de donder van het onweer, dat ze reeds voorbijgetrokken waande!...

‘Welaan, moed gevat, moed, moed, tot het leveren van het bewijs der schuld.’

Maar waar was die revolver? Waar had Georgine hem geworpen of verborgen?

Werktuigelijk rees Marie op en klom naar boven, duizelig en wankelend. En was het nu, dat een tweede ziensvermogen uit de overspanning harer zintuigen ontstond, of haar geheugen eensklaps ontwaakte om iets te toonen, wat hare oogen gezien hadden, zonder dat haar geest het waarnam, althans zij ging recht naar den kapstok, achter de deur der slaapkamer, waar het kleed hing, dat Georgine

[pagina 163]
[p. 163]

op den bewusten avond gedragen had en haalde het wapen uit den zak.

Zij kwam er mede beneden. Zij reikte den revolver aan den rechter, zonder dat ze dien onderweg had aangezien.

Hare handen gevoelden de koude van het staal, haar hart gevoelde niets meer.

En alle aangezichten staken te zamen om het moordtuig te aanschouwen. Al de blikken ontmoetten elkaar, de hoofden werden, nauw merkbaar, doch bepaald geschud: neen, hij was in lang niet gebruikt die revolver. De zes kogels staken er op, met een lichte roestlaag voor de opening, en de stang, die het draaien tegenhield, was zelve beroest.

En zij verontschuldigden zich in beleefde, bijna nederige bewoordingen, de burgemeester en de magistraat, dat ze, plichtshalve, genoodzaakt waren geweest, haar, die reeds zooveel verdriet had, en zulk groot vriend-verlies had gedaan, lastig te moeten vallen. De rechter verklaarde, dat hij afzag van de ondervraging der jongere zuster, wat in de gegeven omstandigheden, een grijns, die niet bij machte was om tot een bleeken glimlach uit te plooien, op Marie's gelaat te voorschijn riep:

Georgine ondervragen, Georgine, die in doodsnood verkeerde!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken