De twistappel
(1904)–Virginie Loveling–
[pagina 219]
| |
Mathijs was gansch bijgekomen, alleen het gebruik zijner voeten had hij niet. Hij hield Fernande omkneld met de armen rond hare heupen als in een ring gesloten; vast hield hij de sprakelooze, die haar aangezicht op zijn schouder verborg, zacht schokkend in gesnik. ‘Fernande, mijn geliefde, mijn vrouw,’ stamelde hij, geheel ontroerd en vervoerd, ‘Fernande, nu mag ons niets op aarde meer scheiden!’ Zij deed een poping om zich los te winden, doch nog vaster hield hij haar. ‘De mijne zult ge zijn! Ik heb u lief, ik heb u altijd liefgehad van in 't begin, eerst stil bewonderend, broederlijk, en dan met al de onstuimigheid van een eerlijk, trouw verkleefd gemoed! Zeg het mij nog, herhaal het mij, dat ge mij bemint, dat ge mij altijd bijblijven zult?’ Zij zuchtte dieper, maar zij zweeg. Een rassche stap kwam de trappen op, een gezagvoerende klop werd op de deur gegeven en zonder het ‘binnen’ af te wachten, stond de haastige dokter daar. Nu had Mathijs haar losgelaten, nu week zij van zijn sponde en terwijl de dokter haar, reeds met den gekwetste bezig, den rug toewendde, bleef zij een oogwenk in de deurpost staan. Zij bracht de twee handen aan den mond, en wierp ze toen breed en naar hem uit in een dubbelen, brandenden liefdekus. | |
[pagina 220]
| |
Mathijs, verwond en tijdelijk verlamd, gevoelde zich de gelukkigste der stervelingen. |
|