Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De twistappel (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van De twistappel
Afbeelding van De twistappelToon afbeelding van titelpagina van De twistappel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.89 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De twistappel

(1904)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige

LII

‘Kathelijntje,’ vroeg hij haar eens, nadat zij hem haar levendig verlangen en haar ongeduld had uitgedrukt haast naar Vroden, naar zijnent te kunnen weer-keeren, ‘Kathelijntje, indien ge de keuze hadt, op dit oogenblik, in deze kamer - doch zonder eenig uitstel - te sterven en recht naar den hemel te gaan, zoudt ge toestemmen? zoudt ge u verheugen?’

[pagina 244]
[p. 244]

De oude meid zuchtte, bedacht zich en sprak:

‘Och, mijnheer, wat kan ik zeggen, ik zou toch nog liever een poosje op aarde blijven.’

Ongeloovigheid van den geloovige! Vaak had hij aan godvruchtige lieden dezelfde vraag gesteld, en altijd was het antwoord eene aarzeling en eene weigering geweest. Waren zij dan in de engheid van hun brein toch bewust van de enkele wisselwerking der natuur en was hun vertrouwen niets dan zinsbegoocheling?

Kathelijntje waande zich te moeten ontschuldigen en nam hare toevlucht tot scherts: ‘Zie, mijnheer, de hemel wordt alle dagen schooner, naar men ons wijs maakt, wij verliezen dus niets met uitstellen,’ en dan weder ernstig, menschelijk beducht, eenigszins van de quaestie afwijkend, ‘wij weten toch nooit of wij zuiver genoeg zijn om voor God te blinken, neen, al kon ik in de plaats zijn van zuster Charles Borromée, die zoo heilig geleeft heeft, dat ze voorzeker recht naar 't paradijs is, toch zou ik smeeken tot onzen lieven Heer: ‘Laat mij nog wat leven.’

‘Is die zuster dood?’ vroeg Mathijs.

‘Zij ligt in lijke, vannacht gestorven, zij was reeds ziek toen ik hier aankwam, ik heb ze nooit gekend,’ sprak Kathelijntje.

Over het bloemig voorplein naar de straatpoort terugkeerend, hoorde Mathijs orgelzang met stemmen-begeleiding. Dat kwam uit de kapel en hij ging binnen.

Het nieuwschijnend kerkje was in Gothischen bouw

[pagina 245]
[p. 245]

trant met allerlei schitterende kleuren - één groot juweel uitmakend - kwistig versierd. De schrale pilasters rezen hoog, met voortloopend lijstwerk langs de gewelven; de geschilderde ramen waren spitsbogig-elegant, alle fijn-slank en sierlijk, als het ware onstoffelijk.

Mathijs had onwillekeurig den hoed afgenomen en stapte - het oord eerbiedigend - schier geruchtloos tot in 't midden. Hij legde de hand op de leuning van een ledigen kerkstoel. Heel het gebouw was overigens ledig, geen levend wezen te ontwaren.

Daar, juist voor hem, op een voetstuk, onder een baldakijn van blauw, met goud befranjd fluweel stond het beeld der Lievevrouw uitgestald. Zij droeg een starrenmantel, eene kroon op het hoofd en hield een naakt kindeken op den arm, dat den wereldbol torste.

Achter hem, van uit de hoogte dreunde orgelgeronk; klare, jonge stemmen stegen op en daalden, kerkzang zingend, eene weeklacht vol berusting ten hemel op: ‘Miserere mei, Dei, enz....‘

In het kerkje was het half duister.

‘Arme versukkelden?’ dacht Mathijs, ‘ge aanroept een wezen, dat niet hoort, gij - in uwe ellende en lijden - schept u een Godheid naar uw evenbeeld, wraakzuchtig, grillig, wetten makend, die hij zelve omwerpt!.... en dan: ‘alle volkeren bezitten een geloof, het een verhevener of primitiever dan het ander; een ieder voelt behoefte aan voortbestaan, aan opheffing uit het aardsche tot het geheimzinnige, heerschende, ongeziene!’

[pagina 246]
[p. 246]

Uit een zijdeur viel een geelachtig schijnsel van was-licht, strijdend tegen de gekleurde kaarte van 't gewelf. Als door een vreemde macht geleid, richtte Mathijs zijne schreden er heen.

Daar was de voormalige kapel van het: herbouwd gesticht van den Treurwilg, en eensklaps zei die naam hem iets: een halve herinnering ontwaakte: kende hij dat oord van vroeger niet, dat eigenaardig laag gewelfd gebouw met de versleten vloersteenen?....

En hij keek rond, was het niet hier? Iets bracht hem in de war: alleen nog houten banken en geene ornamenten meer....

Enkele lieden in 't gebed.

Hij bemerkte kale schedels, grijze achterhoofden, gekromde ruggen van oude mannen uit het nabijzijnde Godshuis, zag de zolen der schoenen van de knielenden: zag kinderen uit het weezenhuis benieuwd naar iets kijkend, laag bij den grond, omgeven door brandende kaarsen. En Mathijs ook ging kijken, net als de kinderen deden doch zonder nieuwsgierigheid:

Daar stond een baar, daar lag een doode non, zuster St. Charles Borromée, geheel gekleed in haar gewoon gewaad met eene kroon van verkleurde kunstrozen op het gesluierd hoofd, een rozenkrans gevlochten tusschen de geelwassen gekruiste vingeren met paarswordende nagels, en grove wollen sokken aan de voeten, die recht van onder 't saaien kleed stijf kwamen uitgestrekt.

Zijn blik viel op het deels beschaduwd aangezicht. Hij

[pagina 247]
[p. 247]

schrikte zoo hevig, dat een gedempte, schorre snik uit zijne borst opsteeg, zoodat de mannen, in hun vroomheid verstoord, en de aanwezige kinderen verwonderd naar hem omkeken.

‘Fernande! hij had ze met den eersten oogopslag herkend, zooals ze daar lag in treffend lijkmysterie, jong evenals vroeger, de fijne rimpeltjes van den tijd alle plech-tig-eerbiedig door de hand des doods uitgeveegd, omringd door de schare dergenen, die ze had bijgestaan, geholpen en versterkt, gevend altijd, terugkrijgend nooit.

‘Fernande, mijn heilige!’ stamelde hij onhoorbaar, een woord gebruikend, dat voor hem, den vrijdenker, geene be-teekenis hebben mocht, en in eene natuurlijke beweging van aanbidding, zonder weten, vouwde hij de handen saam.

‘Fernande! Fernande!’ heel zijn wezen vlood naar haar toe, al de teedere snaren eensklaps er in opgewekt. Hij werd met macht gedrongen om tot dicht bij haar te gaan en nochtans, ware hij alleen geweest, hij zou het toch niet gewaagd hebben haar voorhoofd of den rug harer handen, als laatste afscheid met den kleinen vinger aan te raken.

Van uit de kerkkapel daarnaast stegen voortdurend de treurgezangen op:

‘De profundis clamavi,’ als noodkreet van het menschelijk wee, en eene stem, die hij nog nooit gehoord had, galmde tevens in de diepe vestingen en schuilspelon-ken, van zijn ontroerd en zoo wanhopend ledig gemoed.

‘Indien het eens waarheid was, dat de wetenschap faalt, dat de mensch een hoogere bestemming heeft dan deze

[pagina 248]
[p. 248]

van geboren worden, van genieten, lijden en vergaan?’

Synthetisch saamgevat bestormde 't nu zijn brein: de geest voortlevend na de stof, nog zelfbewust en niet een bloote kracht, ontredderd en verdeeld, tot nut van andere organieke schepsels of van planten, als de ontsnapte gassen en de vuigere overblijfsels van 't ontbonden lijk.... Het onbegrepene mogelijkheid geworden, 't bovennatuurlijke verklaarbaar thans; de ziel haar ideaal bereikend, der volmaking naderend.... niet in een zelfgeschapen hemel, niet verwezen tot de foltering van een hel, maar op een wijze onvatbaar voor de zwakheid van het menschelijk vernuft....

Mathijs gevoelde zich als opgeheven van den grond in plotsen aanstoot naar 't oneindige, naar de eeuwige gerechtigheid, voor welke in hem een lang reeds sluimerende dorst en honger gretig-eischend wakker werd. En verontwaardiging borrelde en ziedde op in hem daarbij: geweten, plichtbetrachten, onbeloonde deugd en toewijding, het vast vertrouwen van 't geloof door zooveel lijdenseeuwen heen, 't volhardend roepen van het harte naar een schepper en een God; het streven naar vooruitgang en de liefde, de onbaatzuchtige liefde tot den evenmensch.... niets dan een hersenschim, 't onzaggelijkst natuurbedrog in 't innigst wezen van den sterveling zelf gelegd!...

‘Neen, neen, wie weet.... misschien?’

Voor de eerste maal van heel zijn denkend leven schitterde er een twijfelstar, een star van hoop en bijna van berusting, aan het uitspansel der toekomst voor den ziele-loochenaar....


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken