Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Droom is 't leven (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Droom is 't leven
Afbeelding van Droom is 't levenToon afbeelding van titelpagina van Droom is 't leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (4.81 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Droom is 't leven

(1964)–Willem G. van Maanen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

5

De kamer van mevrouw Fiolet, de hospita, schijnt wat hij zijn moet: smakeloos en zonder sfeer. Zo lijkt ze zelf ook. En toch is er bij nadere beschouwing aan beiden iets dat gedachten oproept aan mooier, edeler dingen. Als de kennismaking met mevrouw Fiolet en haar interieur wat langer duurt en de eerste indruk van zakelijkheid niet voor de beste wordt gehouden, zweeft er wel eens een wolkje van romantiek voorbij, dat het harde licht in de kamer en in mevrouw Fiolets ogen verzacht. Zij is er zelf niet ongevoelig voor en noemt het verschijnsel de glans van het verleden.

In dat verleden was mevrouw Fiolet een gevierde zangeres geweest. Maar een verlamming van de stembanden had haar, toen haar roem stijgende was, het zwijgen opgelegd. De muziekwereld klaagde luidkeels, maar bekommerde zich verder

[pagina 32]
[p. 32]

niet om haar lot, zodat ze na enige tijd potverteren gedwongen was geweest naar een ander middel van bestaan om te zien. Ze kon van een oude achternicht een pension overnemen, op voorwaarde dat de oude dame gast nummer een was. Ze deed het, noodgedwongen zwijgend, en toen na enkele jaren de dood zich over haar ontfermde door de achternicht weg te halen, was ze baas in eigen huis en brak er een betere tijd voor haar aan. Ook haar stem keerde langzaamaan terug, al was het dan alleen maar om te praten. Maar meer heeft een hospita ook niet nodig. Het was begrijpelijk dat mevrouw Fiolet geen zangeressen in huis wilde hebben. Andere musici waren welkom, met het voorbehoud dat blazers buitenshuis moesten studeren. Maar in de muziekwereld scheen een afspraak te bestaan dat, om bij de vroegere zangeres geen gevoelige snaren te treffen (een technische onmogelijkheid overigens) geen musicus bij haar op kamers zou gaan. De eerste en laatste die zich aan die

[pagina 33]
[p. 33]

afspraak niet stoorde was Liesje Hemeling.

Mevrouw Fiolet was haar daarvoor dankbaar, liet de romantiek de zakelijkheid overwinnen, en verlaagde voor Liesje de pensionprijs. Zij koesterde moederlijke gevoelens voor het meisje. Die waren meneer Brom niet ontgaan; hij vroeg zich af waar ze ze vandaan haalde, en het intrigeerde hem ook waarom ze zich mevrouw liet noemen. Zijn toespelingen daarop negeerde ze, en hij zon op andere middelen om haar het geheim te ontfutselen.

Maar nu meneer Brom bij haar aanklopt, spelen hem andere gedachten door het hoofd, gedachten aan de beklagenswaardige Liesje Hemeling die hij wezenloos in haar stoel heeft achtergelaten. Hij wil mevrouw Fiolets advies hebben.

‘Ja?’ roept de hospita vragend.

‘Neemt u me niet kwalijk, mevrouw,’ zegt meneer Brom, ‘maar er is iets met onze Liesje.’

‘Onze Liesje?’ roept mevrouw Fiolet uit, en geen van beiden is zich het gebruik van het bezittelijk

[pagina 34]
[p. 34]

voornaamwoord bewust; voor meneer Brom een schande. ‘Wat is er dan? Wat bedoelt u?’

Meneer Brom doet haar het verhaal; alleen het gaatje in de vloer komt niet ter sprake. Hij laat het voorkomen alsof hij in zijn kamer alles gehoord heeft en niets gezien, en dat hij, toen er zulke opgewonden geluiden van beneden kwamen, had ingegrepen.

Mevrouw Fiolet is opgestaan, en loopt naar het raam. Door de vitrages kijkt ze gespannen, maar toch afwezig, in de mistige straat. Meneer Brom weet dat er niets bijzonders is te zien, maar dat ze de vage huizenrij aan de overkant gebruikt als spiegel voor haar innerlijk. Een beslagen spiegel waarvan ze zich tenslotte moedeloos afwendt. Haar gezicht heeft een uitdrukking van nog niet verwerkt lijden. Meneer Brom betrapt haar op een vertwijfelde poging haar gevoelens meester te worden: een van de intiemste menselijke bezigheden. Er brandt hem een vraag op de lippen,

[pagina 35]
[p. 35]

maar hij blust hem op het laatste ogenblik met een minder persoonlijke, die nu niettemin dringender is:

‘Kunnen we hier bij u niet een algemene bespreking hebben, met juffrouw Smulders, de kapitein - en de student ook? De zaak gaat ons toch allen aan.’

‘De student is nog een kind,’ zegt mevrouw Fiolet.

‘Goed, wij vieren dus. We moeten bespreken wat we voor Liesje kunnen doen. Ik heb een wat jongere, ongetrouwde zuster; ze woont op een dorp. Daar kan Liesje misschien een tijdje heen. Maar we moeten wel iets van kostgeld betalen.’

‘Och, een bespreking,’ zegt mevrouw Fiolet twijfelend. ‘Kunt u het echtpaar niet apart bewerken?’ ‘Het echtpaar?’ vraagt meneer Brom in opperste verbazing.

Mevrouw Fiolet krijgt een kleur, tot in haar hals, en die is goed te zien want ze houdt van diep uitgesneden jurken. ‘Vreselijk,’ zegt ze. ‘Zo noem ik

[pagina 36]
[p. 36]

ze vaak voor mezelf. Zonder bijbedoeling overigens, alleen uit gekheid. Neem me vooral niet kwalijk, meneer Brom.’

‘Welnee,’ antwoordt de oud-leraar. ‘Het is een heel nieuw gezichtspunt voor me en heus niet onaantrekkelijk. Waarom ook niet? Goed, ik zal naar ze toegaan en hun de zaak voorleggen.’

Hij zwijgt, omdat er nu niets meer te zeggen is. Ook mevrouw Fiolet is stil, tot ze ineens zachtjes begint te snikken. ‘Mijn kindje, mijn kindje,’ klaagt ze, ‘wat hebben ze met je gedaan? Mijn arme meisje.’ Maar dan vermant ze zich, staat op en zegt: ‘Ik ga naar haar toe. Misschien kan ik haar troosten.’

Achter elkaar lopen ze de trap op, meneer Brom als eerste. Liesje hangt in haar stoel en reageert nauwelijks als ze de kamer binnenkomen.

‘Zo Liesje,’ zegt mevrouw Fiolet opgewekt, ‘ik kom eens vragen of je zin hebt in een kopje thee.’

‘Een man, een man,’ zegt Liesje toonloos, en ze

[pagina 37]
[p. 37]

herhaalt het woord nog verscheidene malen.

‘Nee, er is hier nu geen man meer,’ zegt mevrouw Fiolet, en ze probeert het meisje wat overeind te krijgen. Meneer Brom wil iets aan haar woorden toevoegen, maar hij krijgt de gelegenheid niet, want Liesje springt op en gilt: ‘Een man, een man, zeg ik je!’

De cello van Roffiaan staat stil en afwachtend tegen een stoel geleund.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken