Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Helse steen (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Helse steen
Afbeelding van Helse steenToon afbeelding van titelpagina van Helse steen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (7.08 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Helse steen

(1970)–Willem G. van Maanen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 58]
[p. 58]

V Tweede verhaal uit Imago

Het monument dat ik op deze vredige voorjaarsmiddag ga onthullen symboliseert het verzet van de vrouw in oorlogstijd. Toen het comité me vroeg of ik de plechtigheid wilde verrichten heb ik me afgevraagd of ons land aan zo'n symbool nog wel behoefte heeft, of liever: of het er nog recht op heeft. Het aantal verzetsbeelden staat ook zonder dit nieuwe al in geen enkele verhouding tot de omvang van het geboden verzet, en ik voelde me allerminst geroepen mijn steentje tot die vorm van geschiedvervalsing bij te dragen. Ik besloot te weigeren.

Dat ik hier sta bewijst hoezeer ik van gedachten veranderd ben, en ik wil wel toegeven dat me dat veel slapeloze nachten heeft gekost. Wat zo'n vererend verzoek van een herdenkingscomité al niet teweeg kan brengen! Ik neem tenminste aan dat het vererend is, al kan ik me nog niet goed voorstellen waarom het juist tot mij werd gericht. De dood van mijn vrouw, op de vooravond van de bevrijding, is ongetwijfeld de aanleiding, maar er zijn, ook onder de hier aanwezigen, mannen die veel meer hebben verloren, of als verlies alleen niet telt, veel meer hebben doorstaan en veel meer verzet. Ze zullen me hopelijk geloven als ik zeg dat ik niet door ijdelheid of zelfs maar gemakzucht op dit podium terecht ben gekomen, maar dat ik gegronde redenen heb om hier voor u te staan. Ik ben van plan u die eveneens te onthullen.

De vierde mei 1945 was, dat zult u zich wel herinneren, een van de wonderlijkste dagen uit de oorlog. De vrijheid lag voor het grijpen, maar het leek wel of het moeite kostte afscheid te nemen van onze gevangenschap. De ellende was ons dierbaar geworden, vertrouwd in elk geval, een stinkend hemd dat lekker zat. Aan het bestaan van een schoon

[pagina 59]
[p. 59]

en nieuw geloofden we nauwelijks, laat staan aan de pasvorm. Mijn vrouw en ik woonden toen niet ver hier vandaan, in een huis aan de gracht; we stonden die avond naar buiten te kijken, allebei tamelijk bedrukt, ondanks de radioberichten. Ik zou nu kunnen beweren dat een voorgevoel van haar snel naderende dood ons parten speelde, maar dat is praten achteraf; we gaven ons gewoon over aan dat gevoel van malaise en onzekerheid. De twee ondergedoken zoons van onze buurman stormden ineens de straat op, uit hun hol verlost blijkbaar, beladen met papieren en oude lappen; het was half negen, niemand mocht op dat uur meer buiten zijn, maar ze waren door het dolle heen, gooiden de hele vracht op de stoep en staken de brand erin: een voortijdig vreugdevuur. Ik registreerde het koel, niet instemmend, niet afwijzend. Onze eigen onderduikers, maar die waren dan ook heel wat kwetsbaarder (hoewel, veel onderscheid werd er al niet meer gemaakt) bleven in hun schuilplaats; ze zouden die nacht geen oog dichtdoen, maar ze hielden zich aan de afspraak. Ik schrok niet eens toen twee Duitsers onze gracht opdraaiden, fietsend notabene, al dacht ik niet anders dan dat ze het op de twee jongens en het verboden vuurtje hadden gemunt; maar nog voordat die twee hadden kunnen vluchten waren de Duitsers al gevlucht, half van hun fiets vallend in een poging zo snel mogelijk te keren en de eerste de beste zijstraat in te vliegen. Het bewijs scheen geleverd: de oorlog was voorbij. En, om het eerste misverstand over de historische gang van zaken weg te nemen: dat waren dus niet de twee Duitsers die mijn vrouw doodschoten. Eerlijk gezegd, daar zijn helemaal geen Duitsers aan te pas gekomen.

We lachten een beetje, ondanks onze melancholieke stemming, en ik trok haar tegen me aan. ‘Het is bijna voorbij,’ zei ze. ‘En dan?’ vroeg ik. ‘Vrede.’ Het was een woord

[pagina 60]
[p. 60]

dat we nooit gebruikten, er waren andere termen, omschrijvingen: als de oorlog afgelopen is, als de moffen weg zijn, als we weer vrij kunnen rondlopen. Ze sprak het ook aarzelend uit, alsof ze zich geneerde of er in elk geval niet helemaal in geloofde. ‘Jij hoeft je niet te schamen omdat je nog leeft,’ zei ik. ‘Je hebt je lintje verdiend.’ Ze lachte niet, en ik probeerde iets anders. ‘Sommigen hebben hun aardappels gered, anderen hun medemensen.’ Ze verstrakte en maakte zich van me los. ‘Behalve Ruth dan,’ mompelde ze, vrijwel onverstaanbaar, maar ik verstond het en de oude wond, zoals dat heet, scheurde open met alle pijn van dien. De gracht was leeg, maar verderop in de stad klonken nog knallen, of schoten, wie weet. Op nog geen tien meter afstand, waar de jongens hun vreugdevuurtje hadden gestookt, was Ruth vermoord, auf der Flucht erschossen.

Ruth was een onderduikster, onze eerste nog wel, en de enige die de oorlog niet heeft overleefd. Ze werd verraden, uit huis gehaald en doodgeschoten toen ze probeerde te vluchten. Dat ik van haar hield zou ik hier niet vertellen als het niet noodzakelijk was voor een goed begrip van mijn verhaal, de dood van mijn vrouw incluis. Het was een liefde die al dateerde van voor 1940, maar de oorlog wakkerde hem aan. Op mijn voorstel namen we Ruth in huis, en dat zou in vredestijd nooit zijn gelukt. We bedrogen mijn vrouw naar vermogen, en ik dacht wel eens: hoe moet het na de bevrijding gaan? Toen ze dood was bleef die vraag bestaan, want leven met de dode Ruth leek me nog moeilijker dan met de levende. Ik was eigenlijk blij dat mijn vrouw haar naam noemde; misschien zouden we op die avond over haar kunnen praten en dan zou er misschien iets kunnen worden opgelost. Het klinkt nu allemaal een beetje futiel, en u zult zich wel afvragen wat deze bekentenis nog te maken heeft met het doel waarvoor wij hier bijeenzijn. Laat ik dan,

[pagina 61]
[p. 61]

om bij het beeld te blijven, met een enkele ruk de sluier wegtrekken: mijn vrouw had al die jaren van onze verhouding geweten en zij was het zelf die Ruth heeft aangebracht.

Ik zie dat deze onthulling u pijnlijk treft, maar voor u is er niet meer aan de hand dan dat er een smet is geworpen op de persoon van mijn vrouw en in tweede instantie op het verzet, terwijl op die avond de wereld voor mij ineenstortte. Het motief van mijn vrouw was wraak, doodgewone wraak; haar zelfrechtvaardiging, waaraan ze op de vierde mei een eind wilde maken, was als volgt opgebouwd: Ruth is als minnares van mijn man gevaarlijk voor onze positie als verzetsmensen en voor die van de andere onderduikers. Een huiszoeking zou rampzalige gevolgen hebben voor ons allemaal en moet voorkomen worden. Nadat die gedachte tot dwanggedachte was uitgegroeid belde zij tijdens mijn afwezigheid de Duitsers op met de boodschap dat een vreemde vrouw, vermoedelijk een jodin, onderdak bij haar had gevraagd, met geen stok de deur uit te krijgen was, en wat moest zij daar nu mee. Nog geen kwartier later stond de overvalwagen voor de deur. Op de vraag waar haar man was antwoordde mijn vrouw dat die haar in de steek had gelaten. Ze kreeg een bedankje, Ruth werd meegenomen, deed een poging tot ontvluchting en werd voor onze deur neergeschoten, en dat was dat.

Ik kan zonder overdrijving zeggen dat van dat ogenblik af de geest van verzet pas goed vaardig werd over mijn vrouw; ik hoef u haar daden van moed, list en vindingrijkheid niet in herinnering te brengen. Dat ze zich ermee probeerde schoon te wassen doet aan de waarde van die daden niets af; de dood van Ruth heeft tientallen anderen het leven gered. Maar op die avond redeneerden we anders, en we kwamen tot de conclusie dat met een dergelijke schuld sa-

[pagina 62]
[p. 62]

men verder leven zinloos en onmogelijk was. De bevrijding zou onze scheiding betekenen.

Ik ging naar boven, om de onderduikers in hun hol op te zoeken en hun te vertellen dat het met de oorlog vrijwel gedaan was. Het verhaal van de twee vluchtende Duitsers had veel succes, en we praatten tot diep in de nacht over de toekomst. Toen ik beneden kwam had mijn vrouw zich doodgeschoten; ze lag op ons bed met een kogel in haar hoofd, dat ze onder het kussen had gestopt om het geluid van het schot te smoren. Ik wachtte met de aangifte tot de volgende dag en stelde het de weer vaderlandslievende politie zo voor dat ze door de Duitsers moest zijn vermoord, op de laatste avond van de oorlog nog wel, in het zicht van de vrede. Ik werd getroost: het offer is niet vergeefs, meneer, en ik kreeg een glaasje brandewijn. Er werd geen nader onderzoek ingesteld, en het verhaal van haar heldendood, door mijzelf gelanceerd, heeft tot nu toe ongewijzigd de ronde gedaan. Dat het nu niet de geschiedenis ingaat is eveneens mijn schuld, en dat bezwaart me wel; ik laat de beslissing of ik juist heb gehandeld graag aan u over. Dan wil ik nu overgaan tot de onthulling van dit monument, symbool in steen van het verzet van de vrouw in oorlogstijd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken