Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Peel omnibus (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Peel omnibus
Afbeelding van Peel omnibusToon afbeelding van titelpagina van Peel omnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.46 MB)

Scans (21.45 MB)

ebook (3.17 MB)

XML (1.12 MB)

tekstbestand






Editeur

Toon Kortooms



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Peel omnibus

(1969)–H.H.J. Maas–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

2

Floortje zou het eerste jaar na de geboorte van haar kind nog thuis blijven. Het wicht moest immers de borst hebben, want melk kopen zou te duur uitkomen. En kinderen met de fles groot brengen, dat was dan toch ook niks gedaan, er ging niks boven de borst. Dat had Floortjes grootmoeder ook altijd gezegd. Géén fles, zei ze, da's de pest voor kinderen.

Na druk beraadslaag van de hele familie was de kleine Jan genoemd, naar de zoon van de burgemeester. En daarbij had hij nog de namen Jozef en Antonius gekregen, omdat dat de bijzonder geliefde heiligen waren van Floortjes moeder. Een christelijk mens moest zijn kinderen naar de heiligen heten, dat was haar zo geleerd.

Toen Jan gedoopt werd, was er nog een kind, ook van een arbeidersgezin. Het werd gedragen op een kussen met kanten-bezetting, en een grote tullen sluier hing er met wolkige vouwen omlaag overheen. Dat

[pagina 21]
[p. 21]

was de gebruikelijke staatsie, waarmee een kind ten doop gebracht werd. De hoogste weelde van de moeder, zelfs uit de behoeftigste kring, daarvoor te zorgen. De naaste buurvrouw droeg het; een voorrecht, dat zij zich voor geen geld zou laten ontnemen. Peter en meter, op z'n paasbest, liepen neven haar. Dan volgden een hele ris buurvrouwen met druk gelach en gepraat. En feestelijke snatering luidruchtigde om de stoet heen. Na de doop zouden ze volgens gebruik enkele café's afgaan, allemaal samen. De peter moest trakteren, dat was voor de eer. Ook de kleine moest mee, op de armen van de naaste buurvrouw, die glanzend van trots het nuchter-slap neerliggende wezentje telkens uitpakte en vertoonde aan het hele café-gezin, tot aan het kleinste kind toe.

‘Maar, wat een schoon wicht! Wat een fris kind toch! Wat een dikzak! Het lijkt precies op zijn vader, precies! Daar, krek zijn gezicht en zijn neus! Nee, dat vind ik niet. Het heeft veel weg van zijn moeder’, prezen en oordeelden de gul uitgelawaaide bewonderingsuitroepen van het kijkende vrouwvolk, keurend over het hoopje vel-in-knoken heengebogen, om straks tegen goede kennissen met gewichtig-doening in halve fluisterstem en toevertrouwde vooroverbuiging van het bovenlijf te vertellen, dat het zo'n mager dingske was en zo lelijk toch, en 't was nog hetzelfde doopkleedje als bij de andere kinderen, van heel goedkope stof, maar het zat er daar óók niet aan nieuw te kopen.

't Manvolk toonde zich onverschillig, dat hoorde zo. Wat was daar nou aan, aan zo'n kind van een paar uren oud! Dat konden ze niet begrijpen.

‘Ja, ja, wacht maar eens, als ge er ook maar eens hebt, dan zult ge wel anders praten!’ schaterden de vrouwenstemmen, dooreenlallend van uitgeroep en trillend opgelach, de ongetrouwden tegen.

‘Ik wil er geen hebben! Verdomme, nee! God bewaar me daarvoor, zulke schreeuwers!’

‘Daar zullen ze u niet naar vragen. Och heer, hoor hem eens praten! Het hele huis vol!’ schreeuwden kwakerig hard de vrouwen terug.

‘Geef me nog maar een glas bier, dat is beter,’ wendde de geplaagde zich af, geen kans ziende om er zich uit te helpen, links-verlegen onder de aanvallen van allen tegelijk, maar met drukke kordaat-doening in zijn beweeg.

Na de café-bezoeken trok de hele stoet, door de drank en het gepraat nog meer opgewonden, rumoerend met scherpe snatering van alle stemmen tegelijk en telkens opschaterend gelach om niets, naar de krentenkoeken-visite.

Midden in de grote kamer enige tafels aan elkaar geschoven en bedekt met witte lakens. Daarop schotels met stapels krentenkoeken, gesmeerd en met suiker bestrooid. Langs de rand rijen de bonte koffiekopjes, volgeschonken uit wijdbuikige koperen potten.

[pagina 22]
[p. 22]

Dan gegeten en gedronken, zoveel als het gaat, onder elkaar toegeroep, gelach en gegiechel. Dat is de glorie van een geboorte voor de hele buurt.

De peter is de enige manspersoon bij het feest.

De kleine ligt in zijn praal-omhulling van kant en lint op het kussen, op twee met de voorpoten aan elkaar geschoven stoelen.

Een bezoek aan de kraamvrouw is het slot.

 

In de kerk moest Jan wachten totdat die doopplechtigheid was afgelopen.

De buurvrouw hield hem in haar blauwlinnen schort, angstvallig hem verbergend. Om haar op elkander gebeten lippen en in haar ogen zeurde haar opgegemelijkte stemming, dat zij als naaste buurvrouw dat moest doen. Ze was ook maar half-zondags gekleed, en het kind was alleen in een gewone doek gewikkeld. De peter en meter kwamen gauw-gauw even van hun werk, hij in daags pak, zonder jas, beiden op klompen en slordig-vlug gereinigd hun kleren, handen en gelaat van werkvuil. Dat moest zo, zonder drukte, op voorschrift van de geestelijkheid. Ook mocht er na de doop geen visite gehouden worden.

Eens was een onecht kind gedoopt met dezelfde feestdrukte als anders. Maar 's zondags daarna had een kapelaan, diepverontwaardigd en met treurige noodzakelijkheids-toning in zijn heiligdoende blikken gepreekt, dat zo iets in het vervolg niet meer mocht voorkomen. Het dopen van door-zonde geboren kinderen moest in stilte geschieden, opdat de diepgevallen vrouw, die vóór haar tijd moeder wordt, vervuld zou worden van diepe schaamte en berouw. Dat schandeteken zou haar zijn de vernedering, die haar ontuchtig hart moest vermorzelen. Hoe zou zij anders kunnen komen tot inkeer in zichzelve, om vergiffenis te verkrijgen voor haar misstap en de duivel van haar vlees met al deszelfs onzalige driften te bedwingen?

En het volk zou daaruit kunnen zien, hoe de Kerk zulke geboorten verfoeide. De verdorvenheid van de grote wereld waaide toch al dreigend aan over deze streek, om de anders in merg en been godsdienstige bevolking geheel te verpesten. Als hij bedacht, hoe de eenvoud al was verdwenen voor zucht naar opschik en de zinnen zo prikkelende kleding van de vrouwen uit de boerenstand, en dat de ontevredenheid onheilspellend voortwoekerde ook in dit dorp, dan werd het hem angstig en diep treurig te moede. De tevredenheid met het van God gegevene, dat is het ware geluk. Wat baat het de mens, zo hij al de hele wereld bezit en schade lijdt aan zijn ziel? Het geluk van de rijkdom is dikwijls maar schijn. Hoevelen, die rijk met aardse goederen gezegend zijn, maar ziek en gebrekkig hun ellendig bestaan voortslepen, zouden zo gaarne willen ruilen met de arme, die zijn brood moet verdienen in het zweet zijns aanschijns, doch gezond en sterk is? Hij kon een tref-

[pagina 23]
[p. 23]

fend voorbeeld geven. Een goede vriend van hem was een schatrijke heer, en ook een braaf mens, die veel van zijn rijkdom besteedde voor kerken en kloosters. Vroeger had die als arbeider zijn kost moeten verdienen. En meermalen had hij tot hem gezegd, dat die tijd de gelukkigste was geweest van zijn leven. Nog dagelijks benijdde hij de werkman, want die heeft geen zorgen. Wat betekenen ook aardse moeilijkheden? Als men maar aan zijn zaligheid dacht! En het is God zelf, die het gezegd heeft, dat er armen moeten zijn. Dat zij vertrouwvol hun ogen opslaan tot Hem, die gezegd heeft: ‘Aensiet de vogelen des hemels, dat zij niet en maeyen noch saeyen,’ en op een andere plaats: ‘Zorg eerst voor het rijk Gods en het overige zal u toegeworpen worden.’

Met breed gebaar van zijn bult-vlezige handen en fanatiekerige oogheffing eindigde hij.

Er was toen wel weer wat gemompel opgezoefd door het dorp heen, een paar dagen lang. Het was een vaag gepraat, zodat niemand eigenlijk wist, wat er gezegd werd en van wie het uitging. In de café's alleen werd er om gelachen: die hebben goed zwetsen! Die zijn ook niet van niks zó dik! Een paar oude kwezels met mager-harde trekken in het dweep-gezicht, die alles afluisterden en beloerden en terug gingen vertellen, vezelden op eens druk door de straat, in spokerig gedwaal langs de huizen, en felden met hun staalharde gluurogen de verdachten dreigend aan.

Toen stierf het gemompel weg.

En beschuldigend klonk het luid, het was ook een schand, dat er voor een onecht kind zo'n drukte gemaakt was net als voor anderen. Dat kwam ook niet te pas. Foei, dat zou wel een manier van doen zijn, een kind, dat er alleen door gemenigheid gekomen was. Men zou zeggen, die meid zou zich wat geschaamd hebben... zo'n feest!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken