Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Peel omnibus (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Peel omnibus
Afbeelding van Peel omnibusToon afbeelding van titelpagina van Peel omnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.46 MB)

Scans (21.45 MB)

ebook (3.17 MB)

XML (1.12 MB)

tekstbestand






Editeur

Toon Kortooms



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Peel omnibus

(1969)–H.H.J. Maas–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

14

Twee buitenlandse firma's hadden door bemiddeling van Van Ruwhorst een contract met Peelheim afgesloten, waarbij de gemeente zich verbond gedurende drie jaren elke week dertig wagons turfstrooisel te leveren aan de ene en tien aan de andere tegen een prijs van negenenvijftig gulden per wagon.

De handelsagent had daarbij een uitvoerig schrijven gevoegd, dat de prijs zo voordelig mogelijk was. De secretaris wist immers, hoe slap de turfhandel ging. Van Ruwhorst had verbazend op zijn tellen moeten passen om die opdracht te krijgen. Dat was lang geen peuleschilletje geweest. Natuurlijk lette hij altijd scherp op alles, wat er in de handelswereld omging, dat bracht zijn vak mee, en het was hem van jongsaf eigen geweest ook. Zo las hij in de grote bladen een paar advertenties over aanbesteding van turfstrooisel voor twee garnizoensstallen. Die zaakjes hield hij in het oog. Hoe moeilijk de concurrentie ook geweest was, door inspanning van al zijn krachten had hij het succes kunnen verkrijgen, dat de leveranties aan de aannemers opgedragen werden aan Peelheim.

Jennesen was in zijn schik. Het Nieuws van Peelland beloftrompette de veenexploitatie van de gemeente. Alle dwarskijkers en giftzuigers ten spijt nam de afzet reusachtig toe. Wel een bewijs, dat het bestuur goed deed zonder om te zien en alleen in het welbegrepen belang van Peelheim werkte.

Maar nu moest er aangepakt worden! Het kon ieder ogenblik beginnen te winteren, het ging al december in. Er moesten gravers komen, gravers, zoveel als er te krijgen waren, om voorraad turf op te stapelen. De gemeente zou twaalf cents per stok geven. Alle arbeiders, die door ‘De Nijverheid’ afgedankt werden wegens gebrek aan werk, werden door Peelheim aangenomen. Andere werklui, als opkruiers, laders en fabrieksarbeiders, liepen bij de maatschappij weg om turfsteker te gaan worden bij de gemeente. Dat zette ‘De Nijverheid’ opeens voor een tekort aan arbeidskrachten, dat het hele raderwerk tot stilstand dreigde te brengen. De onderdirecteur drong haastend en drijvend aan op vervanging van de weggelopenen door anderen. Ze moesten er komen, ogenblikkelijk, of de hele boel liep in het honderd.

Een van de opzichters ging naar Peelheim en de meeste werklui, die door Jennesen waren ontslagen, kwamen bij ‘De Nijverheid’ weer aan

[pagina 421]
[p. 421]

de slag. De vreemden roemden de gemeente; de gemeentenaren, die om hun instemmend mopperen na het lezen of horen van De Visscher's verweerschrift brodeloos gemaakt waren, prezen de maatschappij. Verstegen & Donk zeurde voort, zonder grote schokken en zonder uitbreiding. De directeur bevredigde zijn genotzucht op zijn wijze, met de peelmeiden en op zijn reizen ‘voor zaken’. Verstegen bracht geregeld een paar dagen van de week door ‘in het kantoor’ van de directeurswoning.

De eerste week al waren de veertig wagons niet precies op tijd afgeleverd. Van Ruwhorst drong aan op meer spoed, de firma's kwamen in moeilijkheden met de garnizoenscommandant. De Conventie van turfstrooiselfabrikanten had geen enkele wagon ontvangen en dreigde met gerechtelijke vervolging. Jennesen werd zenuwachtig-kwaad. Dat verdomde luieren. Er moesten eigenlijk opzichters met een knoet bij dat volk staan. Die arbeiders zouden iemand gek maken.

Met de eerste trein de beste ging hij naar de Peel om ‘dóórwerken’ te bevelen. Dóórwerken, dag en nacht; twintig uren doorwerken, verdubbelde het loon. Voor ieder uur daarboven nog tien cents.

Met gejuich werd dat bevel begroet. De meeste werklui in en om de fabriek verdienden zestig cents per dag. Voor twintig uren doorwerken 1.20 gld. Een verlossing uit hun armoede!

Jennesen ging de venen in. De gravers stonden tot over de knieën in het koude water in de kuilen en zwoegden de zware, natte turven omhoog. Het grauwe veen had de vochtige lucht en de regens van het najaar opgeslorpt als een spons. Hun bovenlijf was overdekt van zwart en vuil, terwijl hun blote voeten plasten in het kille slijk.

De secretaris dreef hen aan tot haast, méér haast, en prangde zijn vloeken uit over de kinderen, als zij hun streken niet laten konden onder het kruien.

De dagen waren al zo kort en het steken vergde zoveel kracht en tijd, dat de gravers het niet hoger konden brengen dan tot 1.20 per dag met behulp van hun jongens. Als zij in de aanschemerende valavond uit de kuilen stapten, sloeg de kou een rilling over het lijf. Door de droge kousen aan de voeten en hun haastig gestap joeg het bloed hun weer wat warmte door de leden. En de opgeprikkelde hoest brak moeilijk blaffend uit hun borst omhoog. Dan gingen sommigen nog naar de turfhopen kort bij de fabriek om aken te laden. De kettingknarsende transporteur draaide dag en nacht door. Turf, aanhoudend turf moest er zijn.

 

In de grauwe donkerte van de nacht, die dik over de Peel hing, vaagde het gelichte licht van een stallantaarn een cirkelschijnsel uit. Aan de ene kant schoot die een eind op tegen een reusachtige massa meters hoog opgestapelde turf, aan de andere kant viel de rosse lichtkring

[pagina 422]
[p. 422]

over het zwarte water en de aak, die aan de wal gemeerd lag.

De donkere gestalten van de werklui traagden in dat schijnsel rond, onderscheppend de stralen van de lantaarnvlam en beschaduwend dat hol van flauw licht in de duisternis. Wroetende door elkander wriemelende spookwezens uit de onderaarde.

Sjang en een drietal andere werklui trokken de turven uit de hoop en gooiden die tot aan de kant van het kanaal. Daar stonden een paar arbeiders om ze op de aak te gooien, waar ze neergestapeld werden in rijen.

Loom, met slaperig beweeg werkten zij voort. Hun armen waren dof, zonder leven. Als zij een ogenblik ophielden, scheurde het knarsjanken van de transporteur door de nachtstilte tot in hun oren en het stoten en schokken van de machines daverde tot hen aan.

Turf!

De vorige werkdag had zesendertig uren geduurd. Toen er twintig voorbij waren, zweepten zij elkander aan: dóórwerken! En uur na uur hitsten zij elkander op: dóórwerken! Tot er zesendertig uren van afbeulende arbeid achter hen lagen.

Zij woonden bij elkander in de buurt. Onder het naar huis gaan vielen hun lichamen sjokkend tegen elkaar aan. Toen hadden zij afgesproken, dat zij gearmd zouden lopen en ieder op de beurt een eind mocht slapen.

Na een paar uren rust ging het weer terug naar de peel. Opnieuw dóórwerken.

Eten deden zij bijna niet meer. In de avond hadden zij nog hun blikken kannetje vol jenever gehaald. Als zij zich even rekten, en dreigden neer te knakken, slap van uitgezwoegde kracht, dan moest de ‘snaps’ of ‘snevel’ wat vuur gooien in hun lijf om hen een ogenblik op te winden tot volhouden.

Hun slaapsoezige koppen hadden geen denken meer voor hun werk. Zij lieten hun handen maar turven trekken uit de hoop en een hol graven in die zwarte massa.

De schuivend-krakende transporteur, het schril piepen van de rollende kettingen en het bonzen van de machines raasden door de zwarte duisternis over de Peel.

Turf.

Plotseling stortte de uitgeholde hoop in, Sjang en de drie anderen begravende onder een laag turf van enige meters hoog, die hen overzolderd hadden.

De arbeiders aan de aak keken versuft, wezenloos naar die massa. Een ogenblik, tot de betekenis van het ongeluk tot hun verdofte hersens doordrong.

Hulp!

De kreet sneed door de nacht-stilte.

[pagina 423]
[p. 423]

Een liep weg om werkvolk te halen, terwijl de anderen al begonnen op te ruimen.

 

Sjang lag nog altijd bewusteloos aan de kant van de vaart in het natte gras. Eén arbeider had zijn arm gebroken en kreunde van de pijn. De twee anderen waren alleen maar wat geschampt en ontveld in het gezicht.

Enige lantaarns deinden op en neer over het terrein. Twee kruiwagens werden aangebracht om er de gewonden mee te vervoeren naar hun woningen. Het machteloze lichaam van Sjang gleed telkens af. Daarom hielden twee werklui uit zijn buurt hem vast aan de schouders.

Zo ging het voort, de duisternis in.

De transporteur knarste hen nog achterna, de machines bonkten.

Turf.

De twee kruiwagens hotsten de ongelijke heiweg over, bijna twee uren ver.

 

Sjang had een paar dagen erge pijn in de borst. Als hij te bed lag of in huis zat, kroop aanhoudend een piepende hoest naar zijn keel. Buiten, in de openlucht, was het beter. De werklui lachten: hij was van zijn verstand af geweest door de ‘snaps’.

Hij wilde niet, dat iemand voor hem naar de dokter ging. Luchtigde de zorg van de anderen weg, dat hij weer gauw naar de peel zou gaan, het had immers niets te beduiden. Fien moest de ‘knikkezak’ maar vast klaar maken en goed vol pakken ook.

Het slovende gezorg in huis had niet meer tijd en aandacht voor hem dan hij zelf door klachten vroeg. Als hij het zelf zei en er nog gekheid over maakte, dan zou het zeker ook niet erg zijn, God zij dank.

Het was nog een geluk bij een ongeluk, dat het doorwerken meer verdienst dan gewoonlijk had gebracht. In een halve week al meer dan anders in een hele.

De werkman met de gebroken arm was ook getrouwd. Zijn vrouw ging naar de armmeester, die haar met een snauw toestond iedere zondag een gulden te komen halen tot haar man weer werken kon. Ze had de dokter ook al voor niets, en zolang als haar man toch maar te bed lag, hoefde hij ook niet zoveel te eten. Anders verdiende hij grof geld, zestig cent de dag, en nu met doorwerken nog al meer, maar dat hadden ze zeker gelijk opgemaakt? Ja, als ze er zó maar op los leefden!

En haar kinderen? Het oudste was al tien jaar? En dat ging nog naar school? O, daar wilde ze dan zeker een heer van maken! Maar thuis houden en laten werken. Een gulden in de week was méér dan genoeg. Maar voor deze keer dan!

 

Na enkele dagen thuis wat rondgelopen te hebben, trok Sjang op een

[pagina 424]
[p. 424]

morgen weer mee de peel in. Hij kon het niet aanzien, dat Toon met zijn drie oudste kinderen voor allemaal moesten werken.

Maar de arbeid vermoeide hem veel erger dan vroeger, matte hem af, dat zijn kop duizelde. Als hij zich oprichtte, dan flitste het licht weg voor zijn ogen en alles draaide rond. Hij moest zich aan iets vast grijpen om niet neer te slaan.

Op een middag kon hij niet meer. Al voor de avond sukkelde hij naar huis. Toon wilde meegaan of hem de jongens meegeven, maar dat was niet nodig, meende hij. Nee, hij zou gemakkelijk alleen thuis komen. Waarvoor dan die schade?

In de nacht werd het veel erger en 's morgens was hij heel buiten kennis. Hij woelde door zijn bed, al maar pratend over turf en aken en staken.

De buurvrouwen kwamen met gedroogde vlierbloemen. Het was niks als een kou, zij hadden dat wel meer gezien. Sjang moest hete vlierthee drinken en dan goed ondergedekt blijven en hard zweten, dan trok het er vanzelf weer uit.

De zieke sloeg met zijn armen het kopje over het bed heen, van niets wetend. Ja, hij moest toch drinken. Zij trachtten hem vast te houden, en het vocht in zijn keel te gieten, maar het gaf niets. Hij bleef ijlen van de peelarbeid en in de turfhoop, die hem op de borst lag. Waarom haalde niemand hem daaronder uit?

Fien en Dien snikten hardop en vluchtten uit het kleine slaaphokje. De kinderen schreeuwden bang.

Toen hij stiller werd, begon een van de buurvrouwen te praten van naar de kapelaan te gaan. Het stond haar toch niks meer aan, dat hij de thee niet wilde. Die hielp áltijd.

De kapelaan kwam dadelijk, maar kon alleen het H. Oliesel toedienen. Daarna gingen de buurvrouwen uit het stal-kamertje, met half onderdrukte stemmen snaterend:

‘Hij is nou voorbereid, dat is toch een hele geruststelling. Ja, nietwaar, men kan nooit weten. Nou kan er gebeuren wat er wil.’

Bij hun thuiskomst vonden Toon en de kinderen hem al dood.

Fien hield haar drie kindjes tegen zich aangedrukt, en stiet een wilde schreeuw uit, toen zij binnenkwamen.

 

De volgende avond bracht een viertal arbeiders uit de buurt de doodskist.

Na een dag werken in de peel en veel ‘snevel’ gedronken te hebben, zouden zij Sjang in de kist leggen. Ruw stootten zij de kist naar binnen, en in de drankroes deden zij hun werk, zonder dat hun gevoel van mens-zijn geraakt werd. De jenever hoorde weer erbij.

‘We zullen er nog maar een vatten!’

‘Dat we hem nog lang mogen lusten.’

[pagina 425]
[p. 425]

‘Verdomd, ja, anders liggen we ook in zo'n planken huis.’

‘Hij heeft hem toch ook altijd graag gelust, nietwaar, Sjang? Kijk, hij knikt van ja.’

Een schorrend gelach heeste door hun kelen.

Maar toen zij daags daarna, uitgeroest, hem gingen begraven, konden zij alleen met moeite de snikaandrang tegendrukken, die in hun borst opwelde. Zwijgend gingen zij terug naar het sterfhuis. Slechts een van hen sprak even somberend:

‘Het was een doodgoeie vent - Nou is ie erdoor. Zijn knikkezak heeft uitgediend.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken