Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verstooteling (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verstooteling
Afbeelding van VerstootelingToon afbeelding van titelpagina van Verstooteling

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.91 MB)

Scans (12.51 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verstooteling

(1930)–H.H.J. Maas–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 96]
[p. 96]

XIV.

Jan duwde de kruiwagens met zand over de plankenbaan, die gelegd was van den grooten hoop een eind af, naar den bouw.

Het rad holderde over de planken, die telkens opwipten. In 't midden waren zij over de gansche lengte iets uitgevezeld.

Vlug gingen zijn beenen over 't smalle hout, den eenen voet juist voor den anderen. Zonder dat hij er nog op lette. Aanhoudend in klein drafje, met iets voorovergebogen bovenlijf, op en neer, om niet met den wagen terzij in den lossen grond te komen. In den bouw, aan 't eind van de plank, zette hij nog even aan en met een zwaai stolpte hij den kruiwagen om, ineens, dat hij boven op 't zand kwam liggen, met den onderkant omhoog. Dan trok hij hem weer recht, op 't houten pad. En holderde hem leeg terug, terwijl een werkman het hoopje uiteengooide. Aan 't andere einde liet hij den kruiwagen los, nog in de vaart, dat hij van de plank afrolde en nog een eind voortschoof, tegen den zandberg aan. Een andere wagen stond al weer vol op de plank.

Om hem heen was druk geroezemoes van werken. Een paar metselaars zongen een minnelied van een groot aantal regels, op een eentonig-treurige melodie. Terwijl zij met vlug armbeweeg de steenen aan elkander rijden. De rechterhand kwabde met een kort neer-rukje telkens een troffel kalk af, de linker plakte er handig-vlug een steen in, den eersten keer op de juiste plaats. Even klopte de troffelsteel den steen vaster, dat de weeke kalk uitkneep tusschen de voegen. Het ijzer knarsknerpte met een snellen streek er over heen, en de meegenomen kalk kletste neer in den bak.

Een opzichter stond nu hier, dan daar te kijken, droomerig-denkend. Door de gewoonte dwaalden zijn blikken rond, over 't werk heen.

Jan holderde een nieuwen kruiwagen over de plank. Zacht floot hij een stuk van 't minnelied mee, onbewust, terwijl

[pagina 97]
[p. 97]

hij telkens en telkens weer opduikende gedachten vrij liet gaan.

Hij hield veel van Mien, dat was zeker. En zij hield ook van hem. Zij had gezegd, dat ze nooit een ander zou nemen, dat was toch mooi. Wat was Mien een flinke meid geworden in de jaren, dat hij haar niet meer had gezien, hij had het niet kunnen denken. Hij liet ze niet varen, hij moest ze hebben. Maar Marie wilde er niets van weten, was nu op eens kwaad op hem geworden, sinds hij met Mien vrijde. Dat was beroerd. Alle dagen gekijf in huis, en ze zette Van der Poorten ook tegen hem op. Wat had ze dan toch tegen hem? Waarom was hij dan niet goed genoeg? Ze bleef maar zaniken, dat Mien den ‘Rooie’ moest nemen. Mien hoefde maar een woord te zeggen, dan had ze'm, de ‘Rooie’ was razend gek op haar en liep haar overal na. En die had geld, de wethouder ws een rijke boer. Hoe kon Marie nou toch zoo dom zijn, ze wist gemakkelijk, dat de ‘Rooie’ nooit met Mien zou trouwen. Ze kende den ‘Rooie’ immers genoeg om te weten, waarom 't hem te doen was, uit eigen ondervinding.

Wat was die Marie toch gek op hèm geweest. En nou snauwde ze hem af. Maar dat was niet erg. Hij wou ook niks meer met 'r te maken hebben. Gelukkig, dat Mien er nooit iets van gemerkt had...

't Was wel, of Marie afgunstig was. Maar 't was toch haar dochter? De ‘Rooie’ met zijn mooie praatjes was nou de beste. Hij kon 't niet begrijpen. Dat 't met haar en den ‘Rooie’ heel uit was, geloofde hij ook niet, al had ze dat ook zoo dikwijls gezegd. Hij kwam er nog zooveel aan huis. Dat zou om Mien alleen ook wel niet zijn... Mien wilde niets van hem weten, daar was Jan blij om. Als ze nou op den duur maar niet toegaf aan het geklets van haar moeder. Haar vader deed ook al mee. Ze had hem beloofd van niet. Ze konden thuis doen wat ze wilden, zei ze, daar gaf ze niets om. Zij kon den ‘Rooie’ niet uitstaan, bah, zoo'n akelige vent. Die zich met 'r moeder ophield... Ze maakte het met Jan nooit af, al moest ze met hem wegloopen...

 

De schemering donkerde wazig aan over de wijduit-neergrauwende hei.

Jeneverbessenstruiken en enkele, hier en daar opgescho-

[pagina 98]
[p. 98]

ten dennenstronken met warrige takken tot op den grond, massa'den zwart op in de duisternis, die in de verte dichter scheen dan kort bij.

Hun omtrek teekende zich maar vaag meer af. Doezelde langzaam weg in de donkere avondlucht.

Een suizende stilte hing over de hei heen. De krekels piepten hun eentonig scherp avondgeschir. Fijne kreetjes sjirpten nu en dan over de groote vlakte, elkander snel opvolgend, en alle verschillend van toon. Trillerige geluidjes als van ingehouden hartstocht en uitingskracht.

Enkele klanken van Zondagavond-drukte in het dorp deinden zwak aan, langzaam wegstervend in een ademzucht.

Jan en Mien liepen op en neer, met de armen om elkander heengeslagen. Een zwijging was tusschen hen neergedaald.

Onmerkbaar, maar gestaeg werd de duisternis zwarter. De met hei en gras begroeide weg scheen kort-bij op te houden, te verdwijnen in een zich eindeloos ver uitstrekkende grauwe bergmassa, zwart oprijzende uit den grond tot den hemel.

‘Mina...’

‘Jan...’

‘Wat bin' de stil, wat denk' te nou allemaol?...’

‘Ik? niks, mer ge zegt zelf ok niks...’ Met een zucht:

‘'t Wurdt duuster Jan, 'k mot nao huus gaon, anders zien ze, dat 'k weg bin gewist, en dan is 't spektakel wer los...’

‘Och, laot oos nog 'n beetje blieve... 'k bin zo blie, dat we's alleeë zien...’

‘Jao, 'k wil 't zelf ok zo ger, dat wette wel Jan, mer dat gezanik...’

Vast sloeg hij zijn beide armen om haar heen en drukte haar tegen zich aan. Een siddering doortrok hem, toen hij haar lichaam tegen 't zijne voelde. Tusschen hun brandende kussen door hijgde hij zijn woorden in haar adem: ‘Mien.. Mina... halde veul van me... zeg, heeël veul?’...

‘O, Jan, zoveul, ik kan 't nie zegge.. miene Jan altied...

‘Lieve Mina...”

Vaster drukten hun armen. Hun borsten zwoegden van de heete kussen...’

Met een zucht lieten ze elkaar los.

‘Nou motte we gaon, Jan...’

[pagina 99]
[p. 99]

Langzaam wandelden ze voort. Jan trok Mien dicht tegen zich aan, die haar hoofd liet leunen op zijn schouder. Zoo vast wilde hij haar drukken, haar aanvoelen tegen zijn lijf overal, dat 't hen hinderde bij 't loopen. Hun voeten stoottten soms tegen elkander, waardoor zij dan bijna struikelden. Dan lachten beiden.

‘Lekkere Mina... lieve Mina...’

‘Lieve Jan... bin 'k lekker zeg? het zal wat zien...’

Plagerig tintelden haar oogen en om haar mond hing een behaagzuchtig lachen.

‘Lekker as honig...’

En wild zoende hij haar lippen van elkaar, in een zuiging van zoenen.

‘As ge mer es m'n vrouwke bint, dan zal 't nog wel lekkerder zien, hè...’

Even lachte ze. Toen:

‘Dan meug'de beei me slaope, Jan...’

‘Slaope?... hè Mien, wat bin'de toch 'n mooi lekker ding, 'k mos ow pakken en kussen en van alles...’

‘Hal'de dan zòveul van me, Jan?

Haar stem beefde van den hartstochtgloed, die opvlamde in haar woorden. Zij sprak zacht, maar in den klank van haar vragen en in haar blik trilde de stuwing van een kracht, die hem bedwelmde tot een roes. Een traan welde op in haar oogen...

‘Mien... Mina... 'k kan zónder ow nie léve... ik kan 't nie uuthalde... nooët 'n ander as geej... Mien, ik beloof 't ow, ik beloof 't ow, veur altied....’

In een woeste omhelzing hijgden hun borsten tegen elkander.

‘Mien, we mosse mer gaauw trouwe...’

Ja, dat was 't best. Wat zouën zij dan samen gelukkig zijn. Mien wilde het ook graag. Hoe eer, hoe liever. Want zoo was 't vervelend. Ze konden nog niet eens bij elkaar komen, of er was herrie en gekijf in huis. Dat was niet om uit te houden. Ze had 'r moeder nooit zoo gekend. Zooals die te keer kon gaan. En als ze vroeg, wàt ze dan tegen Jan had, dan werd ze nog al kwader. Jan had niks, geen cent, en verdronk ook nog veel, ze kon den ‘Rooie’ krijgen, als ze maar wou, die had geld genoeg. Vader hitste ze door al

[pagina 100]
[p. 100]

haar gescheld op tegen Jan, anders zou die er niks tegen hebben. En dan dronk die maar, den eenen borrel over den anderen. Daags te voren had ze ook nog den heelen middag gezanikt, toen de ‘Rooie’ daar geweest was. Van kwaadheid had Mien gehuild. En had haar toegeschreeuwd, bevend van woede, waar ze zich mee bemoeide, ze moest zelf dan maar met den ‘Rooie’ trouwen, ze was immers al zoo lang gek op dien vent geweest. Meende zij, dat niemand daar iets van wist? Of, was ze misschien afgunstig op hààr?...

Onder het vertellen kropten Mien weer de tranen in de keel. Een paar malen slikte zij ze weg, maar Jan hoorde de weening in haar stem.

Opeens flitste Jan de gedachte door den kop, dat Mien hem ook niet zou nemen, als zij 't wist van hem en haar moeder. En dat 't tusschen haar en den ‘Rooie’ misschien al lang klaar geweest zou zijn, als er niets van bekend was geworden, wáárom die zoo dikwijls bij Marie kwam.

Een gevoel van jaloerschheid spijtte in hem op. En dat er tusschen hem en vrouw Van der Poorten hetzelfde bestaan had, hinderde hem nu zoozeer, dat hij er kregeligkwaad om werd in-zich-zelf.

Ondanks zijn wil om hartelijkheid in zijn stem te leggen, toonden zijn woorden koud, toen hij zei:

‘'t Is niks, we weeëten 't wel saeme...’

Mien kon zich niet langer inhouden. De snikken braken met geweld door haar keel.

Terwijl haar heele lichaam trilde, als schudde zij iets leelijks van zich af, dat haar benauwend beklemde, hijgde zij:

‘Noù zeui dè “Rooie” goed zien veur me... en uurst keek ie me nie an...’

Jan voelde iets in haar woorden en haar drift, dat hem ontstemd maakte, maar waarvan hij toch nog niet recht wist, wàt 't was. Even dook de mogelijkheid in zijn denken op, dat Mien misschien afgunstig was op haar moeder. Hij kon er niet toe komen iets te zeggen, zijn gedachten waren te vaag. En ook te gemelijk, hoe hij ook beproefde, dat tegen te gaan. En oogenblik liepen zij zwijgend voort. De drang tot spreken groeide sterker aan in zijn borst. Begon hem zoo zwaar te drukken, dat hij iets moèst zeggen, zich tot haar wendde, zich dan weer afkeerde...

[pagina 101]
[p. 101]

Toen sloeg zij plotseling haar arm om hem heen en vroeg hem, met tranige stem nog, zacht, dringend:

‘Ge blieft toch altied van me halde, ummers, Jan?...’

‘Ikke wel, as geei òp den duur mer nie doet wat ow moeder wil...’

Hij had die woorden willen zwijgen. Toch sprak hij ze nu uit.

‘Nooët Jan, nooët.. gennen anderen as ow...

‘Zeg dan nog es, hoe lief ge me het...’

‘Zooë Jan, miene Jan, zooë... zooë...’

Zij drong zich tegen hem aan en kuste hem telkens.

Toen trok de hartstocht-bedwelming weer naar zijn hoofd. Hij omklemde haar lijf met bei zijn armen. Prangde haar borst tegen de zijne en zoende zijn mond vast op den haren. Even trok zij haar hoofd achterover en een zucht sidderde door haar keel omhoog. Met een woesten honger viel hij weer op haar aan. Leunde zwaar met zijn voorovergebogen bovenlijf op haar neer, terwijl een gekreun omhijgde in zijn borst. Hij voelde haar sidderen en tilde haar tegen zich op. Gesmoord-heesche klanken uitstootend, duwde hij haar wat achterover. Zijn handen woelden langs haar lijf...

‘Neeë Jan, laot me los... nie doen... nou nie, Jan...

‘Hé,’ hijgde hij ruw, ‘waorum nie?...’ op haar verschrikt steunen.

‘Gaot nou gaauw weg, Jan, 'k mot nao huus...’

Zonder een woord te spreken snelde hij heen, nog in den roes.

- - - - - - - - - - - - - -

Hij liep den weg op naar 't dorp en zonder er over te denken, waarheen hij gaan zou, droegen zijn beenen hem naar de herberg, waaruit zingen en schreeuwen oprumoerde. Daarheen getrokken door het van-zelf weten, dat daar al zijn werk-kameraden van het klooster bijeen waren. En viel er binnen, in-eens midden in den tierenden troep.

‘Hoera, Jan...’

‘Hier Jan, hier, waor hè'de wer gezète?...’

‘Jan is weze vreeje mit Marie... die kumt um nao an d'n bouw...’

‘Ie hit den “Rooien” aafgevreejd, dèn hit uutgedaon...’

‘Neeë, Jan is wel slimmer, Mieneke 'n is wat anders as 'n

[pagina 102]
[p. 102]

getrouwd wief, door is niks mer an...’ lawaaide het om hem heen, terwijl hij twee glazen bier achter elkander uitdronk met lange teugen.

De ‘Rooie’ zat bij het buffet en had de meid, die het café bediende, naast zich op zijn stoel getrokken, met den arm om haar heen geslagen. Onder de uitroepen van de anderen beten zijn lippen zich op elkaar en loerend flikkerden zijn oogen Jan toe. De vingers van zijn vrije hand krampten zich samen.

‘Zeg, 't is niks mer mit ow, ge kunt ow pensioen wel neme,’ schamperde er een. Hard gelach daverde op.

‘'k Doei mit Marie en Mien allebei, wat 'k wil,’ spotte hij terug.

‘Da's geloge... ge het 't genoeg geprobierd, mer van Mien bliefde geei aaf, die mot niks van ow hebben, hè? Dat wèt gè mins bèter as ik, gennen enne...

Opgewonden schreeuwde Jan de woorden uit. Zijn medearbeiders van het nieuwe klooster vielen hem bij met goedkeurend geroep.

‘Den overschot kan ie vur mien part hebbe,’ lachte de ‘Rooie’ ruw. Stond toen eensklaps op, zonder zich aan de meid naast hem te storen, gooide het geld voor zijn vertering op het buffet neer en ging de deur uit. Woedend siste hij eenige klankn tusschen zijn tanden door. Hèm iemand in den weg komen?... Een sombere gloed lichtte onder zijn rossige dikke wenkbrauwen door....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken