Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Blauwe damp (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Blauwe damp
Afbeelding van Blauwe dampToon afbeelding van titelpagina van Blauwe damp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

Scans (8.68 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Blauwe damp

(1994)–Marcel Maassen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 113]
[p. 113]

Mooi was ik

Ik stond voor de spiegel en zong een lied. Een treurig lied, vond ik, een mooi maar treurig lied. Ik huilde. Dikke echte tranen van droefenis zag ik wellen in mijn ogen, dikke zware tranen die langs mijn wangen naar beneden rolden, een moment aan mijn kin bleven hangen alsof ze twijfelden en tenslotte toch maar vielen. In de wasbak. Ik boog voorover naar de spiegel en bekeek mezelf: mooi was ik, als ik huilde. Ik deed dat wel vaker. Terwijl mijn ouders en mijn broer en zus in de kamer voor de tv zaten, liep ik naar de badkamer en sloot me op. Voor de spiegel ging ik dan staan zingen, staan huilen. Zomaar, omdat ik het mooi vond. Ik was een raar mannetje, vond ik, maar dat vond ik niet erg. Dertien zal ik zijn geweest.

 

Voor de spiegel in de badkamer sta ik, blote voeten op de koude tegels - doet me niks - de broek op de enkels en het geslacht op de rand van de wasbak. Ik was mijn geslacht. Omdat ik vanavond op stap ga. Omdat je nooit kunt weten wie je tegen het lijf loopt.

Een pluisje in mijn navel. Diepe navel, dieper naarmate ik zwel, naarmate ik drink.

Ik trek mijn broek omhoog en knoop 'm dicht. Mijn broekriem gaat verloren in de rol vet rondom mijn middel.

Ik zing een lied. Ik sta voor de spiegel en zing een lied van vroeger. Ik zou nu best even willen huilen om iets. Helaas geen tijd voor tranen. Het is donderdagavond, uitgaansavond. Het is al bijna middernacht en dus de hoogste tijd om uit te gaan. We beginnen in een rustige kroeg, Bertram en ik, en we bouwen het langzaam op. Traag maar gestaag, tot we van onze kruk lazeren.

 

In de rustige kroeg zitten Bertram en ik stevig te drinken en we bespreken onze situatie. Onze situatie van alleen zijn tegen wil en dank, van een vrouw willen hebben, een zeer bepaalde vrouw als dat mogelijk is, of - indien er niets anders overschiet - een tamelijk willekeurige, het zou vast een begin wezen. Onze situatie: het gevoel hebben voor iets moois geboren te zijn dat erg lang op zich laat wachten en misschien wel nooit

[pagina 114]
[p. 114]

zal komen, veel drinken en dat niet erg vinden, enkel nog leven vlak onder het schedeldak, in mijmeringen over vroeger en over later, over wat had kunnen zijn en over wat misschien toch best nog wel eventueel zou kunnen komen, ooit...

‘We moeten vooral heel veel drinken’, zegt Bertram.

‘Ja, dat moeten we doen. We moeten niet vergeten veel te drinken.’

En hij bestelt. Twee vingers, twee bier, vier gulden, een munt van vijf en de rest mag ze houden. Toe maar.

‘Op alles, groot schrijver.’

‘Op de volgende, groot lezer.’

We klinken, we drinken, en alles komt best wel goed. Heus. Dat beloven we.

 

‘Nog ongeveer twee weken, dan zou ik iets moeten horen.’

‘Twee weken?’

‘Ja, ongeveer, begin april.’

‘Wat denk je, wordt 't wat?’

‘Tja... wordt het wat? Het is kort, dat is waarschijnlijk een probleem.’

‘Tachtig pagina's’.

‘Achtenzestig, 136.680 tekens. Zo moet je dat tellen: als elke pagina volledig bedrukt zou zijn, zonder spaties en zonder witregels, dan zouden er 67 maal 30 maal 68 tekens in Cel staan. Dat is 136.680. Bijna tweemaal zo groot als De Uitvreter, een stuk kleiner dan Kaas maar toch weer heel wat dikker dan Het Dwaallicht, dat is maar 85.239. Ik doe best zinnige dingen in mijn vrije tijd, zoals je hoort.’

‘Beslist, dat had ik niet gedacht. Een meevaller van de betere soort, als je het mij vraagt.’

‘Bier?’

‘Volgaarne, gaarne vol.’

Twee vingers voor twee bier en een gulden voor haar glimlach.

‘Straks, als ik rijk ben, dan koop ik deze kroeg op en dan gaan we hier wonen, jij aan die kant van de bar en ik aan deze kant en dan koop ik haar erbij om naar ons te glimlachen. Als mijn boek flink verkoopt.’

‘Je wilt er nog rijk van worden ook, waarom ook niet.’

[pagina 115]
[p. 115]

‘Eerste druk, vijfduizend exemplaren, twintig gulden per stuk, tien procent: tienduizend foppen.’

‘Ach ja, natuurlijk.’

Hij glimlacht. Ik ook.

 

We verlaten de ene kroeg en rollen de volgende binnen. Daar drinken we verder, zitten aan de bar en lullen, over niets. Over filosofie:

‘Ik weet eigenlijk helemaal niets van filosofie’, zeg ik, ‘ik zou me erin moeten verdiepen.’

‘Och’, zegt Bertram, ‘filosofie is allemaal gelul. Je kunt beter veel bier drinken. Filosofie lost niets op, alcohol wel.’

‘Een waar woord, dokter. Maar toch zou ik er eens in moeten duiken.’

‘Waarom?’

‘Omdat ik schrijf. Een schrijver zonder filosofie is een verteller, een clown. Laat het zo dun zijn als een vloeitje, zonder filosofie marcheert er niets. Gewoon een of ander citaat er bijslepen, een of andere filosoof, zodat het naar iets verwijst, iets vaags.’

‘“Vies is lekker”, zoiets? Of Nietzsche, doet het altijd erg goed. Girard misschien, transcendentie en bemiddelaar? Ja, doe dat maar. Past leuk bij je hoofd.’

‘Helemaal mijn idee.’

 

De kroegen zijn altijd dezelfde kroegen en ook de mensen, de koppen tegen wie je nooit een woord hebt gesproken maar die je net zo bekend voorkomen als die van je eigen ouders, de volgorde van de dingen die gebeuren en niet gebeuren, vrouwen die je hebben kunt en niet zou willen hebben en vrouwen naar wie je eindeloos staat te gluren, totdat ze er met een plotseling te voorschijn getoverd vriendje vandoor gaan... Uiteindelijk hang je zoals altijd halfbewusteloos over de bar in Diogenes, niet meer drinken nu, niet meer praten, voor het slapen gaan jezelf nog even wat opgeilen, staren naar wild dansende meisjes van achttien in doorweekte witte t-shirts, naar de vage omtrekken van hun tepels. Drie losse guldens toevallig in je zak, een pakje condooms uit de automaat op de plee... omdat je nooit kunt weten, omdat je wellicht op deze

[pagina 116]
[p. 116]

manier de gebeurtenissen over je af kunt roepen. Diogenes: waar dromen simpelweg dromen blijven en waar drinken niets kost omdat je niet meer drinken kunt. Bertram en ik aan de bar en zij komt binnen, Marie-José, mijn vrouw. Tussen massa's rondzwaaiende armen op de dansvloer zie ik haar naar het podium schuifelen. Ze ziet er belachelijk uit. Het haar in een dikke knot op haar hoofd. Truttig bloesje.

Bertram ziet mij gluren en stoot me aan: ‘Marie-José?’

‘Ja.’

Marie-José met een drietal mij onbekende vriendinnen. Gezellig een avond met de meiden op stap, lekker swingen, lekker uitleven.

‘Ik ga.’

Bertram gaat met me mee. Ik wil haar niet zien. Wil niet dat zij mij ziet. Vlucht.

Terwijl ik haar voorbijloop, draait zij haar hoofd om en kijkt me aan. Ik zeg vriendelijk ‘dag’ en knipoog.

‘Dat is Marie-José niet’, zegt Bertram.

‘Nee, dat is ze niet.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken