Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Blauwe damp (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Blauwe damp
Afbeelding van Blauwe dampToon afbeelding van titelpagina van Blauwe damp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

Scans (8.68 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Blauwe damp

(1994)–Marcel Maassen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 133]
[p. 133]

Naar huis

Dat ze maar allemaal doodvallen. Ik ga ze niet netjes één voor één een exemplaar toesturen om dan weer drie maanden op zo'n lullig antwoord te wachten. Ik heb tien kopieën gemaakt, tien briefjes, en ik stuur er tien tegelijk op. Dan zullen we wel zien. En als ze het allemaal niet willen, kunnen ze allemaal doodvallen.

 

De Bosweg. Deze kant van de weg is Geleen; de andere kant is Sittard. Dat zei vader vroeger: ‘De grens tussen Geleen en Sittard ligt precies midden op de straat.’ Ik vertelde het mijn vriendjes. We sprongen van Geleen naar Sittard en weer terug. Pas veel later kwam ik erachter dat het niet klopte, dat alles Geleen was en dat Sittard pas begon waar de weilanden eindigden.

Alleen aan deze kant van de Bosweg staan huizen. Nog steeds eindigt Lindenheuvel hier. Heel vroeger, toen alles nog bos en prairie was - vandaar ‘Bosweg’ - eindigde hier de wereld. Schepen vielen hier over de rand de afgrond in.

Weilanden en koeien, nog steeds. Vroeger hadden we een hond, Rikkie, een kleine keffer die koeien haatte. Hij joeg ze op. Vader nam hem een keer mee naar het sportpark, naar een voetbalwedstrijd van het Eerste. Hij rukte zich los en joeg achter de bal aan. Ze hebben de wedstrijd onderbroken.

Nog zijn hier weilanden en koeien. Hoe lang nog? Geleen en Sittard: water en vuur. Zo was het vroeger. Nu kussen ze elkaar bijna, al bijna één. Twee steden met enorme gezwellen die spoedig met elkaar zullen vergroeien. Ze hebben al hetzelfde netnummer: 046. De Bosweg is niet langer het einde van een wereld. Je ziet hun huizen en hun wegen, je hoort hun auto's, je begint ze al te ruiken - ze stinken als de hel, die van Sittard. Spoedig vrienden. Geleen kreeg een crematorium en was trots. Sittard kreeg een gevangenis en was trots. Straks hebben ze samen een crematorium en een gevangenis. Een echte stad is het dan. Ze zullen trots zijn. Over mijn weiland heen zullen ze elkaar de hand reiken en dan ploffen ze er met hun dikke gat bovenop.

[pagina 134]
[p. 134]

Wandelen door straten van vroeger. Graag had ik mij hier verbannen gevoeld, verdreven, niet langer gewenst. Zoiets. Een hervonden paradijs waar ik ooit uit ben verstoten. Maar ik ben nooit verbannen, nooit verdreven. Gewoon weggegaan, samen met vader in een auto met wat spulletjes naar Nijmegen. Misschien dat ik mijzelf heb verbannen, misschien wel. En een paradijs is het trouwens niet. Nooit geweest. Gewoon de stad waarin je geboren bent, de wijk waarin je bent opgegroeid, vergroeid mag je zeggen, tot wat je nu bent. Heimwee naar nooit, dat is wat je hier voelt.

 

Het is stil in huis. Dat doen wij: vader en moeder en ik. Moeder leest. Deze maand leest ze; volgende maand puzzelt ze. Vader heeft een puistje achter zijn oor. Hij drukt het uit. Zouden ze gelukkig zijn?

Ze zeggen altijd: ‘Wij kijken zelden tv.’ Daarmee bedoelen ze dat ze geen tv nodig hebben om zich te vermaken, dat ze genoeg hebben aan zichzelf en aan elkaar en aan een boekje of een puistje. Ik hoop het voor ze.

Het zijn doodnormale mensen, mijn ouders. Niks geen grote woorden of grote gevoelens. Lieve mensen die ik niets te vertellen heb.

Voor het slapen gaan wast vader de kopjes af terwijl moeder nog een plas doet en als moeder is uitgeplast, doet ze het schuifje op de achterdeur terwijl vader de voordeur op het nachtslot draait. Dan gaan ze naar boven.

‘Heb je afgesloten?’ vraagt zij, terwijl ze naast hem kruipt.

‘Ja’, zegt hij, ‘en achter?’

‘Ook’, antwoordt ze.

Ze geven elkaar een nachtzoen en gaan slapen. Of ze denken nog wat aan mij, of aan mijn broer, of aan mijn zus.

Er komt een dag dat moeder de kopjes afwast, nog even een plas doet, het schuifje op de achterdeur en de voordeur op het nachtslot en dan naar boven. Niks vragen. Geen zoen. Een beetje denken en dan slapen. Of andersom, dat hij als laatste overblijft. Dan doen ze het gewoon alleen. Ze aanvaarden de dood zoals de regen en genieten het leven als een extra koekje bij de koffie, mijn doodnormale ouders.

‘Nou moeder, dan ga ik me maar 'ns lekker aftrekken.’

[pagina 135]
[p. 135]

‘Goed jongen. Doe je rustig op de trap?’

Nee, ik heb ze niet veel te vertellen. Hoogstens iets over Marie-José en mij: dat het ons toch beter heeft geleken om uit elkaar te gaan. Morgen. Morgen zal ik het zeggen.

 

Ik lig in bed en denk aan haar. Ze had beter dood kunnen zijn, denk ik, dat was makkelijker geweest. Een dode kom je niet op straat tegen, loop je niet zomaar tegen het lijf. Van een dode heb je niets te vrezen. Van haar weet ik dat nog niet zo zeker. Ik weet niet wat er met me zal gebeuren wanneer ze plotseling voor me staat. Graag zou ik willen geloven dat nu echt alles voorbij is, de geest terug in de fles en de dop stevig erop. Zover ben ik waarschijnlijk nog niet. Het heeft allemaal z'n tijd nodig.

In elk geval zit ik hier voorlopig goed en blijf ik hier voorlopig zitten. Moeder zorgt uitstekend voor mij en vader ook, en als ik wat kleine dingetjes voor ze terugdoe, een boodschap af en toe, zal het best gezellig blijven tussen ons. Gewoon even bij moeder. Gewoon even rust.

 

Moeder leest. Vader heeft een puistje op zijn kin. Hij drukt het uit.

‘Vader, moeder, ik moet jullie iets vertellen.’

Ze schrikken. Iemand gaat ze iets vertellen. Hoe moet dat nu?

‘Moet je ons iets vertellen?’ Ze kijken me aan, kijken elkaar aan, begrijpen er niets van en vragen, nogmaals: ‘Moet je ons iets vertellen?’

‘Ja, over Marie-José en mij.’

‘Is ze zwanger?’ vraagt moeder.

‘Jullie gaan trouwen’, zegt vader.

‘Nee’, zeg ik, ‘luister nou eerst, het is iets anders.’ Ik zwijg. Stom. Ik heb nog de belachelijke hoop dat ze het zullen raden, dat zij het zullen zeggen zodat ik nog enkel hoef te knikken. Nee, niet bij ons thuis.

‘Wat dan, wat is er dan?’

‘Het is uit.’

Ze zwijgen. Het dringt niet tot ze door. Ik had evengoed kunnen zeggen ‘het regent’, dat had hetzelfde effect gehad. Ze kijken me aan, trekken hun wenkbrauwen op, kijken elkaar

[pagina 136]
[p. 136]

aan en trekken nogmaals hun wenkbrauwen op, kijken mij weer aan...

‘Ik heb het uitgemaakt met Marie-José, ik had er geen zin meer in. We zijn uit elkaar.’

‘Hoezo’, vraagt moeder, ‘hoezo uit, echt uit? Hebben jullie ruzie gemaakt?’

‘Ja, het is echt uit. We zijn uit elkaar, voorgoed.’

‘Wat “uit elkaar”?’ vraagt vader, ‘je gaat toch niet zomaar uit elkaar, dat gaat toch niet zomaar. Loop je niet wat hard van stapel? Wat heb je dan gezegd? Heb je een ander vriendinnetje?’

‘Nee, dat is het niet.’

‘Zij? Heeft zij iemand anders?’

‘Nee, dat ook niet, maar...’

‘Dan is het toch niet uit. Volgens mij loop je wat hard van stapel. Heb je ruzie met haar gemaakt?’

‘Nee, niet echt.’

‘Wat dan in godsnaam?’

‘Tja, wat dan, hoe zal ik het uitleggen? Ik voelde me gewoon niet prettig meer in onze relatie, snap je? Ik wilde gewoon m'n vrijheid hebben, vrij zijn. Ik wilde niet meer verantwoording hoeven afleggen voor alles wat ik doe, snap je?’

‘Wat is dat nou voor onzin’, zegt moeder, ‘ben jij een volwassen vent? Wat is dat allemaal voor flauwekul?’

‘Luister nou toch eerst, laat me nou eerst uitleggen hoe het zit.’

 

Er viel niets uit te leggen. Niet met dat verhaal over vrij en onafhankelijk zijn, dat zijn geen verhalen voor mijn ouders. Dan beginnen ze te kletsen over geven en nemen, over het leven dat niet enkel bestaat uit plezier maken maar ook uit zure appels, over hun huwelijk en over de moeilijke momenten die ook zij hebben gekend en die ze samen hebben doorstaan omdat ze niet - ‘zoals jij doet’ - zomaar wegliepen toen het even tegenzat, over liefde, over trouw, over kinderen, over ruggegraat... Ze kletsen maar door als je ze hun gang laat gaan en uiteindelijk draait het gesprek toch uit op geld. Nee, het was niet best.

Wat had ik anders kunnen zeggen? Het is wel goed zo. Ze

[pagina 137]
[p. 137]

begrijpen het niet en zullen het nooit begrijpen maar ze zullen me er ook nooit mee lastigvallen, me niet vragen: ‘Toe jongen, vertel eens, hoe zit dat nou precies?’ Want het is mijn leven, vinden zij: ‘Het zijn onze eigen kinderen, we hebben ze opgevoed, zo goed en zo kwaad als we konden, maar ze zijn oud en wijs genoeg om zelf te beslissen wat ze willen. Wij bemoeien ons er niet mee. Het is hun leven. Je kunt ze toch niet eeuwig blijven zeggen wat ze moeten doen.’

‘Maar het was toch een leuke meid?’

‘Een schat. Een schat van een meid.’

‘Snap je dat nou?’

‘Nee, we begrijpen het ook niet. Echt niet. Maar goed, het is hun leven.’

Toch maar weer terug. Naar huis. Toch maar naar Nijmegen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken