Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Blauwe damp (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Blauwe damp
Afbeelding van Blauwe dampToon afbeelding van titelpagina van Blauwe damp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

Scans (8.68 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Blauwe damp

(1994)–Marcel Maassen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 158]
[p. 158]

De ijzeren wet van alcohol & slaap

‘Kijk!’

Op de bar ligt het bordeauxrode houten bord van De Zolder, bordeauxrood met zwarte sierlijke letters, een paar jaar geleden door Jos geschreven en nu voorzien van een spreuk: ‘Hier geld de IJzeren Wet van Alcohol & Slaap’.

‘Het moet met -dt hoor.’

‘Niet’, zegt hij.

‘Wel’, zeg ik.

‘Wel?’

‘Ja.’

Hij prutst er nog een -t tussen.

‘Zo dan?’

‘Perfect.’

Hij hangt. Onze lijfspreuk hangt. Vanavond is er feest. Homo-avond. Zuipen. We zuipen tot we omvallen, van de alcohol of van de slaap.

Jos Molders was geen groot filosoof (niemand van ons was dat). Toch had hij in die paar simpele woorden op het bordeauxrode houten bordje boven de bar, geschreven toen hij net vijftien was, de uiterste grenzen van zijn bestaan weten te vangen. Want was het niet De IJzeren Wet van Alcohol & Slaap die hem uiteindelijk gebood zijn ogen voor altijd te sluiten, achter het stuur van zijn oranje Opel Manta, vijf kilometer voor Amersfoort?

 

De zondagnacht was zwaar. Om zes uur 's ochtends rolden we met z'n allen stomdronken De Zolder binnen om nog gauw vier uurtjes te slapen, voordat we naar 't Verkeshok zouden gaan voor het Pyjamabal. We zouden er een mooie lange dag van maken, speciaal voor Jos die om twaalf uur 's avonds in de kazerne moest zijn. Een goede afsluiter zou zijn leed om de verloren dinsdag verzachten.

Om elf uur stonden we in 't Verkeshok. Daar had zich toen al de halve voetbalclub verzameld, de muziek speelde en het bier vloeide en er werd geschreeuwd, het was begonnen. En al zou onze lever via de keel naar buiten zijn gekomen, geen geouwehoer, zuipen, want wij zijn van de voetbalclub!

[pagina 159]
[p. 159]

Die maandag werd er flink gezopen. Waarom ook niet, het is maar één keer per jaar carnaval, je hebt er het hele jaar voor gespaard, laat het dan ook vijfhonderd gulden kosten, nou en, we zijn toch geen Hollanders, je geeft wat rondjes weg en je krijgt wat rondjes terug, iedereen staat tegen iedereen aan te lullen en iedereen is even bezopen, maar wat maakt dat uit zolang je lol hebt?

Toen het Pyjamabal overvloeide in het Maskebal, was de zak echt leeg. Om een uur of zes strompelden we de woonkamer van tante Keet binnen. Lieve tante Keet: ze heeft voor ons allen frieten gebakken, biefstuk met champignons, er was appelmoes en er was vanillevla met ananas, liters koffie heeft ze gezet... Ze was ontzettend lief, niet alleen voor haar Jos die om negen uur toch echt wel nuchter moest zijn, nee, ook voor ons, ook op ons daalde die eindeloze goedheld neer waaronder ze haar dode Chris niet langer bedelven kon.

Om half tien wekte ze ons. Jos stond klaar om te vertrekken, hij had gedoucht en was fris, wakker, hij had zijn groene pakje en zijn kistjes aan en zijn gezicht was zijn oude gezicht, zonder schmink of masker. We namen afscheid.

Jos achter het stuur, het raampje open, wij naast de auto:

‘En wakker blijven hè, eikel.’

‘Zeker. Ik zet de muziek lekker hard aan en met de koude lucht op m'n gezicht lukt het wel.’

Marie-José buigt voorover, steekt haar hoofd door het raampje naar binnen en kust hem. Ik zie zijn tong tegen haar tong.

‘Dag lieverd’, zegt hij.

‘Dag groen mannetje van me’, zegt zij.

Dan zeggen wij ‘dag’ en hij zegt ‘dag’, hij rijdt weg, hij toetert en wij zwaaien, zij zwaait, hij toetert, wij zwaaien nog steeds, we blijven zwaaien totdat hij in de verte een hoek omslaat.

 

Ook zonder Jos draaiden wij die maandagavond onze rondjes in De Kippehof. Ook zonder Jos hadden wij onszelf en onze pakjes weer bijeen weten te rapen, een taxi besteld en ons af laten leveren voor de deur van De Kippehof. Ook zonder Jos dronken we snel en veel en binnen twee uur waren we weer net zo dronken als een paar uur daarvoor, toen we 't Verkeshok kruipend hadden verlaten.

[pagina 160]
[p. 160]

Ergens door de zaal liep Gerard met een meid die ik niet kende of niet herkende, over zijn schouder een lange stok met daaraan de vlag van C&A die hij de vorige nacht had gestolen, ergens in een andere hoek zaten Eric en TweedeJos en Natascha en Suzan wat voor zich uit te drinken en in weer een andere hoek streelde ik haar gezicht, streelde ik de schmink van haar gezicht, kuste ik haar - echt: met de tong - kuste zij mij en vroeg ik me af of ik misschien zelfs in haar broek zou mogen. En weer kusten wij. Terwijl ik als een koning uitkeek over het dampende volk dat voor mijn ogen zijn eeuwige cirkelgang vervolgde, terwijl ik knipoogde naar Gerard die ons in het voorbijgaan met open mond aanstaarde, zag ik te midden van alle heksen en clowns en cowboys en soldaten opeens mijn eigen moeder, niet verkleed, niet geschminkt - natuurlijk niet - zag ik haar radeloos spartelen, zag ik hoe zij hardnekkig datgene probeerde te doen wat alleen de ergste dronkelappen en de grootste ruziezoekers durfden: ze wilde waarachtig tegen de stroom in lopen.

Terwijl ik opstond om naar haar toe te gaan, nauwelijks beseffend dat er iets aan de hand moest zijn, terwijl ik naar haar toe ging, zag ik hoe zij steeds verder werd weggedrongen door langgerekte linten mensen die weigerden de armen over haar heen te tillen of het lint te verbreken. Zo moest zij wijken, naar buiten of naar binnen, ze ging naar binnen, naar het midden van de zaal, en toen ik eindelijk voor haar stond in het hart van carnaval, toen ik haar gezicht zag, haar ogen, toen wist ik het eigenlijk al.

‘Er is iets ergs gebeurd.’

‘Jos?’

‘Ja.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken