Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spieghel historiael. Deel 3. Partie III en IV (1863)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spieghel historiael. Deel 3. Partie III en IV
Afbeelding van Spieghel historiael. Deel 3. Partie III en IVToon afbeelding van titelpagina van Spieghel historiael. Deel 3. Partie III en IV

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.49 MB)

Scans (28.91 MB)

XML (1.78 MB)

tekstbestand






Editeurs

Eelco Verwijs

Matthias de Vries



Genre

poëzie

Subgenre

kroniek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spieghel historiael. Deel 3. Partie III en IV

(1863)–Jacob van Maerlant, Philip Utenbroecke, Lodewijk van Velthem–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 402]
[p. 402]

IV partie. V boek.
(FragmentGa naar voetnoot1)).

 
Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+ Een goet leven al haren tijtGa naar voetnoot2).
 
Doe Cenomamius in dat abijt
 
Hadde geweist wel een jaer,
 
So dedem menighe pine zwaer
5[regelnummer]
Die quade gheest; want hi
 
Was hem gherne altoes bi,
 
Om dat hi hadde, haddi gemoghen,
 
Gherne yewer in bedroghen.
 
Hi dreghedenne snachts menichwerven
10[regelnummer]
Ende seide, hine dade gene bedervenGa naar voetnoot3),
 
Hine soude daer niet moghen bliven,
 
Hi soudene van danen verdriven.
 
Alse dit langhe hadde geduurt,
 
Ende hijt dicke hadde sere besuurt,
15[regelnummer]
So liep hi altoes ter bede;
 
Ende als hi yet anders dede,
 
So was hi hem altoes jegen,
 
Als die gene altoes pleghen
 
Die dandre gherne verdriven,
20[regelnummer]
Hoe dat sine moghen ontliven.
 
Nu geviel up ene ure,
 
Daer hi jegen die quade figure
 
Sat ende street met worden,
 
Dat hi ene stemme secgen horde:
25[regelnummer]
‘Di sout gedinken vort, hoet gaet,
 
Een vers dat in den zouter staet:
 
“Deus, in nomine tuo salvum me fac.”’
 
Doe die stemme dit verskin sprac,
 
Horet die gene ende seit altenen,
30[regelnummer]
Alsene die viant wilde ontspenen;
 
Ende altoes als hi dit seide,
 
Sone was daer geen langer beide,
 
Die duvel en vlo van hem daer;
 
Ende hi was gewapent oec, vorwaer,
35[regelnummer]
Met desen worden in diere gedane,
 
Als of hi hadde enen hellem aneGa naar voetnoot4).
[pagina 403]
[p. 403]
 
Doe die duvel dat gesach,
 
Dat hier ane so grote cracht lach,
 
Ende hi so wel den versekine
40[regelnummer]
Getrauwede, seide hi dit in scine:
 
‘O zot, dat wi di in scerne
 
Hebben geleert, secghestu so gherne!
 
Hets wel gedaen! sech dese word,
 
Die du van ons heves gehort;
45[regelnummer]
Wi bidden di, hout di daer an!’
 
Doe dit horde ghene goede man,
 
Twifeldi sere wat hi mochte
 
Hier mede doen, want hi dochte
 
Dat niet goet was dat hi seide.
50[regelnummer]
Hine was geen clerc, maer in simpelheide
 
Ga naar margenoot+ Was hi sere; daer omme hi peinsde,
 
Oftie duvel dit yet veinsde.
 
Doe vraghedi enen clerc na desen,
 
Wat dit versekin mochte wesen:
55[regelnummer]
Dit hordi ere stemmen tellen.
 
Die clerc ginc hem dat vers spellen,
 
Wat in Dietsch te secgne ware,
 
Entie broeder leerde daer nare
 
Den psallem vort altemale,
60[regelnummer]
So dat hine conde wale,
 
Ende hier mede warti bewacht
 
Vanden viant, diere dicke jegen vacht.
 
In enen winter up ene nacht
 
Na die vigilien so worden bedacht
65[regelnummer]
Some die broedere, datsi daer naer
 
Met kersen bleven lesende daer,
 
Ende dese bleef in den cloester allene
 
In sine bedinghe algemene.
 
Ende doe hi sat ende bat,
70[regelnummer]
Hordi ene stemme ter stat
 
Vanden hemele neder geweghet.
 
-‘Die goede liede,’ heift soe geseghet,
 
‘Die du sies in die capelle daren,
 
Dat sijn Gods martelaren.’
75[regelnummer]
Int selve jaer recht na desen
 
Dochte den genen inden cloester wesen
 
So menich duvel up ene tijt,
 
Datsi aldie werelt wijt
 
Mochten vervullen, ende dese quadijen
80[regelnummer]
Hadden ommeringhet met haere partijen
 
Alden cloester in deser maniere,
 
Als of sine souden destrueren sciere.
 
Ende als die gene dit gesach,
 
Sprac hi: ‘God! wat dit wesen mach,
85[regelnummer]
Ende wie mach deser vresen ontgaen!’
 
Doe hordi ene stemme zaen,
 
Die seide: ‘Die in omoedichede
 
Wille leeden sijn leven mede,
 
Hi wart verlost van alre pine.’
90[regelnummer]
Niet langhe daer na sachi in scine
 
Ene clareit so groot comen,
 
Dat hi des gelijcs niet heift vernomen.
 
Maer doe die duvle die clarede
 
Vernamen, vloen si alle mede.
95[regelnummer]
In dese clareit quamen scaren
 
Van helighen santen menich gevaren,
 
Ende ommeringheden die helighe stede,
 
Daer die moneke woenden mede;
 
Ende met deser heligher scarenGa naar margenoot+
100[regelnummer]
Quam onse zoete Vrouwe gevaren.
 
Doe dese broeder dit hadde gesien,
 
Sprac hi them selven mettien:
 
‘O goede God! waer gaet onse Vrouwe,
 
Onse vorsprekerse, onse getrouwe,
105[regelnummer]
Behoudersse der werelt gemene?’
 
Onse Vrouwe andworde na tghene:
 
‘Ic come te hulpen derre stat,
 
Die mijns heift te doene ghehat.
 
Ic come der armer abdijen
110[regelnummer]
Te hulpen met miere partien,
 
Ende andre goede aerme steden
 
Bescermic dicke van haere onvreden.
 
Die mijns behoeven ende mi getrauwen,
 
Die comic nu aldus bescauwen.’
115[regelnummer]
Ende recht na dese worde
 
Die gene ne sach no ne horde
 
Van ghere clareit, die hi sach te voren:
 
Aldus so haddise al verloren.
 
Die vijfte bouc ent hier mede.
120[regelnummer]
Den sesten souckic hier nu ter stede,
 
Ende gherne soude vulmaken na desen.
 
Maria! nu moeti mijn hulpe wesen!
voetnoot1)
Dit fragment, met het volgende, behelzende het slot van het Vijfde Boek en den aanhef van het Zesde (zie vs. 119 vlg.), is vervat in een blad perkament, aan beide zijden met twee kolommen beschreven. Het werd door Hoffmann von Fallersleben in de Bibliotheek te Breslau gevonden, en door hem medegedeeld in de Nieuwe Werken van de Maatsch. der Ned. Lett., I. ii. bl. 253-270. Ten onregte zegt hij (bl. 254), dat de dichter in dit Vijfde Boek eene andere bron gebruikte dan Vinc. De inhoud van het fragment wordt bij Vinc. op de door ons aangeduide plaats gevonden.
margenoot+
Vinc. B. XXX. c. 12.
margenoot+
a.
voetnoot2)
Het fragment behelst een gedeelte der geschiedenis van een jongeling, die, na vele boetedoeningen en aanhoudenden strijd tegen den Booze, zich met twee zijner gezellen in eene abdij van de orde der Cisterciënsers begaf. ‘Daar’ (zoo luidde waarschijnlijk het voorafgaande vers), ‘daar leidden zij een goet leven al haren tijt.’ In den naam van den jongeling heeft onze vertaler zich vergist. Vinc. heeft (c. 11): quidam Cenomannensis, nomine Christianus, iuvenis. - Uit het vervolg blijkt, dat men zóó behoort te interpungeren, en dat de jongeling werkelijk Christianus heette. Door Cenomannensis, dat Velthem als den eigennaam opvatte, wordt aangeduid dat hij afkomstig was van de stad Le Mans, die in 't Latijn Cenomani heet.
voetnoot3)
Vinc. (spiritus maligni) in vanum illum laborare dicebant.
voetnoot4)
Vs. 28-36. Vinc. Quod audiens ille retinuit, et ad omnes tentationes diaboli semper postea de illo versiculo tamquam clypeo se munivit.
margenoot+
b.
margenoot+
c.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken