Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alleen op de wereld (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alleen op de wereld
Afbeelding van Alleen op de wereldToon afbeelding van titelpagina van Alleen op de wereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.98 MB)

Scans (30.04 MB)

ebook (3.89 MB)

XML (1.02 MB)

tekstbestand






Vertaler

Gerard Keller



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alleen op de wereld

(1918)–Hector Malot–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

In het dorp.
I.

Ik ben een vondeling.

Maar tot mijn achtste jaar geloofde ik, evenals alle kinderen, ook een moeder te hebben; want als ik weende, was er een vrouw, die mij in haar armen nam en mij tegen haar boezem drukte, totdat mijn tranen ophielden te vloeien. Nooit werd ik in mijn bedje gelegd, of een vrouw gaf mij een kus, en als de Decemberwind de sneeuwvlokken tegen de bevroren ruiten joeg, nam zij mijn voetjes in haar beide handen om ze te verwarmen en zong dan een liedje, waarvan de wijs en ook eenige woorden nog niet uit mijn geheugen gewischt zijn.

Als ik onze koe hoedde op het gras langs de wegen of op de heide en door een stortregen overvallen werd, dan kwam ze mij tegemoet en drong me een schuilplaats op in haar wollen rok, dien zij optilde om er mijn hoofd en schouders mede te bedekken.

Als ik twist had met een van mijn makkers, liet ze mij mijn hart lucht geven en altijd wist ze mij te troosten en met een enkel woord mij gelijk te geven.

Op grond van dat alles en om andere redenen, ook om de manier, waarop zij met mij sprak en mij aankeek, om haar liefkoozingen en om de zachtheid, waarmede zij mij beknorde, geloofde ik, dat het mijn moeder was.

Opeens echter kwam ik te weten, dat zij slechts mijn min was. Zie hier, hoe.

Mijn dorp, of juister gezegd het dorp, waar ik werd opgevoed - want van mijn dorp kan ik niet spreken: een geboorteplaats heb ik zoo min als een vader of moeder - het dorp, waar ik mijn eerste jeugd doorbracht heet Chavanon; 't is een van de armste uit het zuiden van Frankrijk.

Die armoede is niet het gevolg van luiheid of gebrek aan wilskracht der inwoners, maar van de onvruchtbaarheid der streek, waarin het gelegen is. De bodem is slechts met een dunne laag teelaarde bedekt en om een goeden oogst te krijgen, zou men hem zwaar moeten bemesten. Men vindt dan ook, of althans men vond er in den tijd, waarvan ik spreek, slechts zeer weinig bebouwde akkers, maar overal groote heidevlakten met kreupelhout en braamstruiken. Waar de heidevelden eindigden, begonnen de moerassen; en over die hooggelegen moerassen blaast de snerpende wind en verschrompelt het loof van de boschjes uit enkele boomen bestaande, die hun knoestige en kromme takken her- en derwaarts uitstrekken.

Om mooier boomen te vinden, moet men de hoogte verlaten en de plekjes zoeken, welke tegen den wind zijn beschut, aan den oever der riviertjes, waar op smalle strooken weiland groote kastanjeboomen en stevige elken groeien.

Op een van die half verborgen plekjes aan den zoom van een beek, waar van de snelvlietende golfjes zich verliezen in een der armen van de Loire, lag het huis, waar ik mijn eerste levensjaren doorbracht.

Tot op mijn achtste jaar had ik nooit een man in dat huis gezien. Toch was mijn moeder geen weduwe, maar haar man was steenhouwer en, zooals de meeste andere werklieden uit deze streek, verdiende hij den kost in Parijs en hij was niet teruggekomen, voor ik groot genoeg was om te begrijpen, wat ik

[pagina 2]
[p. 2]

hoorde en zag. Slechts nu en dan liet hij iets van zich hooren, als een van zijn makkers in het dorp kwam.

- Vrouw Barberin, je man maakt het goed; hij heeft mij verzocht u te zeggen, dat hij veel werk heeft en mij dit geld voor u meegegeven. Wil je het eens natellen.

Dat was alles. Vrouw Barberin stelde zich met die berichten tevreden; haar man was gezond; het werk werd goed betaald; hij verdiende den kost.

Al was Barberin zoolang te Parijs gebleven, daaruit moet men niet opmaken, dat hij op geen goeden voet stond met zijn vrouw. De bestendige afwezigheid sproot volstrekt niet voort uit gemis aan overeenstemming. Hij woonde te Parijs, omdat hij daar zijn werk had; meer niet. Als hij op jaren zou zijn gekomen, zou hij bij zijn vrouw terugkeeren en met het geld, dat zij dan zouden hebben overgelegd, zouden zij gevrijwaard zijn tegen armoede, als de tijd gekomen was, waarin kracht en gezondheid hun hadden begeven.

Op een Novemberdag, toen het reeds avond begon te worden, hield er voor ons hek een man stil, dien ik niet kende. Ik stond voor de deur van ons huis een boterham te eten. Hij opende het hek niet, maar zijn hoofd er over stekende, vroeg hij me, of hier niet vrouw Barberin woonde.

Ik verzocht hem binnen te komen. Hij opende het hek, dat op de hengsels knarste en kwam op het huis af. Nooit had ik iemand gezïen, die zoo met slijk was bemorst. Gansche plakkaten modder, sommige nog nat, andere al opgedroogd, bedekten hem van het hoofd tot aan de voeten, en daaruit moest men afleiden, dat hij zeer slechte wegen had gevolgd.

Toen zij zijn stem hoorde, kwam vrouw Barberin naar voren en op het oogenblik, dat hij den drempel had bereikt, stond zij vlak tegenover hem.

- Ik breng nieuws uit Parijs, zei hij.

Die eenvoudige woorden had ik al dikwijls gehoord, maar de wijs waarop zij werden uitgesproken, had niets van die, waarmede vroeger de mededeeling - ‘'t Gaat goed met je man, hij heeft druk werk.’ - gepaard ging.

- Ach God! riep vrouw Barberin uit, haar handen wringende, dan is er een ongeluk gebeurd met Jérôme.

- Welnu, ja, maar je hoeft niet te sterven van schrik. Hij is gekwetst, dat is alles; maar hij is niet dood. Mogelijk evenwel zal hij verminkt zijn. Op het oogenblik ligt hij in het ziekenhuis; mijn bed stond naast het zijne en daar ik hierheen ging, verzocht hij mij u dit in het voorbijgaan mee te deelen. Ik kan niet langer blijven, want ik moet nog drie mijlen verder en de nacht begint al te vallen. Vrouw Barberin, die er meer van wilde weten, drong er op aan, dat hij het avondeten bij ons zou gebruiken, want de wegen waren slecht en men zei, dat zich wolven in den omtrek hadden vertoond. Hij zou den anderen morgen verder kunnen gaan.

Hij zette zich neer in een hoekje bij den haard, en al etende vertelde hij ons, hoe het ongeluk zich had toegedragen. Barberin was half verpletterd door een stelling, die ingestort was, en daar men bewezen had, dat hij niet had behooren te zijn op, de plek, waar hij gekwetst werd, weigerde de aannemer hem elke vergoeding.

- Hij boft niet, de arme Barberin, zei hij; hij boft niet; anderen zouden er een middel in gevonden hebben om levenslang een aardig jaargeld te trekken, maar je man krijgt niets.

En terwijl hij de pijpen van zijn broek droogde, die door de slijklaag stijf en hard waren geworden, herhaalde hij: ‘hij boft niet.’ Uit de manier, waarop hij dit zei, bleek genoeg, dat hij voor zich gaarne verminkt zou zijn geworden, in de hoop, dat hij dan een goed jaargeld zou krijgen.

- Toch, zoo eindigde hij zijn verhaal, heb ik hem geraden den aannemer een proces aan te doen.

- Een proces! dat kost veel geld. - Ja, maar men kan het winnen.

Vrouw Barberin had naar Parijs willen gaan, maar dat was geen kleinigheid, zoo'n lange kostbare reis.

Den volgenden morgen gingen wij naar het dorp om den pastoor te raadplegen. Deze wilde haar niet laten vertrekken, vóór hij wist, of zij haar man van eenigen dienst kon zijn. Hij schreef naar den aalmoezenier van het ziekenhuis, waarin Barberin was opgenomen en eenige dagen later ontving hij ten antwoord, dat zijn vrouw de reis maar niet moest ondernemen, maar liever een zekere som moest zenden, daar haar man den aannemer, voor wien hij werk-

[pagina 3]
[p. 3]

te, een proces wilde aandoen. Dagen en weken gingen voorbij en van tijd tot tijd kwamen er brieven, waarin altijd wederom geld werd gevraagd. De laatste brief was de meest dringende, en hield in, dat, als er geen geld meer was, de koe maar verkocht moest worden.

Slechts zij, die op het land hebben gewoond, weten welk een ramp en jammer liggen opgesloten in die drie woorden: ‘de koe verkoopen.’ Voor den natuurkundige is de koe een herkauwend dier; voor den wandelaar is het een beest, dat het landschap verfraait, wanneer het boven het gras zijn zwarten vochtigen snuit uitsteekt; voor de stadsjeugd is het de bron van melk, room en kaas; maar voor den landman is het nog geheel iets anders. Hoe arm hij wezen moge en hoe talrijk zijn gezin ook zij, hij is zeker, dat hij geen honger zal lijden, zoolang hij een koe op stal heeft. Met een touw of maar een eenvoudig hennepzeel om de horens laat een kind een koe weiden langs de met gras omzoomde wegen, waarvan het weiderecht door niemand gepacht is en des avonds heeft het gansche gezin boter voor de soep en melk om er de aardappelen in te weeken: vader en moeder en al de kinderen, de groote zoowel als de kleine, leven van de koe.

Wij leefden er zoo geheel en al van, vrouw Barberin en ik, dat ik op dat oogenblik nooit vleesch had geproefd. Doch zij was niet slechts onze voedster, maar ook onze gezellin en vriendin, want men moet niet gelooven, dat de koe een dom dier is; integendeel, ze is een verstandig beest en zij heeft goede eigenschappen, die nog beter worden, wanneer men ze heeft weten te leiden en te ontwikkelen. Wij liefkoosden de onze, wij praatten tegen haar en zij begreep ons en, van haar kant, wist zij met haar groote bolle oogen, zoo goedig en zacht, zeer wel te verstaan te geven, wat zij wilde of gevoelde.

Kortom, wij hadden haar lief en zij had ons lief. Daarmee is alles gezegd.

Maar wij moesten van haar scheiden; want alleen door het verkoopen van de koe kon men Barberin tevreden stellen.

Er kwam een koopman en na Roussette van alle zijden bekeken en betast te hebben en onvoldaan het hoofd te hebben geschud en honderdmaal te hebben gezegd, dat hij ze eigenlijk niet hebben wou, dat ze een koe was van arme menschen, en dat hij er niet af zou komen, dat zij haast geen melk gaf, en slechte boter, eindigde hij met te zeggen, dat hij ze nemen zou, maar enkel en alleen uit medelijden en om vrouw Barberin genoegen te doen, omdat ze een goed mensch was. Alsof de arme Roussette begrepen had, wat er met haar gebeurde, wilde zij den stal niet verlaten en begon ze te loeien.

- Ga achter haar en jaag haar op, zei de koopman, mij zijn zweep toestekende. - Neen, dat niet, zei vrouw Barberin en zij nam zelf de lijn en sprak het dier met zachte woorden toe, waarop het gewillig volgde. Buiten gekomen werd het achter den wagen gebonden en was het wel gedwongen het paard te volgen. Toen wij in huis teruggekeerd waren, hoorden wij het loeien nog langen tijd. Geen melk, geen boter; des morgens een droog stuk brood, des avonds aardappelen met wat zout.

De vastenavond kwam kort na het verkoopen van Roussette. Het vorige jaar had vrouw Barberin voor mij bij die gelegenheid appelbollen en wafels gebakken; ik had er zóóveel van gegeten, zóóveel, dat zij er gelukkig onder was.

Maar toen hadden we Roussette, die de melk gegeven had om het beslag te maken en de boter om in den pot te doen! Nu wij haar misten, was er geen melk en geen boter, en was het ook geen vastenavond, dacht ik bij mij zelf.

Maar vrouw Barberin had mij een kleine verrassing bereid; zij leende in den regel niet, maar ditmaal toch had ze aan een buurvrouw een kopje melk gevraagd en aan een andere een stukje boter, en toen ik des namiddags thuis kwam, vond ik haar bezig met het storten van meel in een grooten aarden pot.

- Hè, meel! riep ik uit, naderbij komende.

- Ja, ja, antwoordde zij met een vriendelijken glimlach, dat is meel, Rémi, en mooi tarwemeel ook; ruik maar eens, hoe lekker.

Als ik gedurfd had, zou ik gevraagd hebben, waartoe dat meel moest dienen, maar juist omdat ik het zoo graag weten wilde, durfde ik er niet over praten. Aan den anderen kant wilde ik er ook niet voor uitkomen, dat ik wist dat het vastenavond was, omdat dit vrouw Barberin misschien verdriet zou doen.

- Wat maakt men van meel? vroeg zij, met een veelbeteekenenden blik mij aanziende. - Brood. - En wat nog meer? - Soep. - En dan nog iets. - Ik weet het heusch niet.

[pagina 4]
[p. 4]

- O, je weet het wel; maar omdat je een lieve jongen bent, durf je het niet zeggen. Je weet, dat het vandaag vastenavond is, de avond van de appelbollen en de wafels. Maar omdat ge ook weet, dat wij geen boter en geen melk meer hebben, durft gij er niet over spreken. Is 't niet zoo?

- Och moeder Barberin....

- Nu heb ik gezorgd, dat vastenavond toch niet al te kaal zou wezen. Zie eens in de etenskist. - Ik lichtte het deksel op en stond verbaasd bij het zien van melk, boter, eieren en drie appelen.

- Geef mij de eieren, zei ze en terwijl ik die kluts, moet gij de appels schillen.

Ik schilde en sneed de appelen in schijfjes; zij brak de eieren en stortte ze in het meel en begon te klutsen, nu en dan een lepel melk er bijvoegende.

Toen het beslag klaar was, zette vrouw Barberin den pot op de heete asch en nu behoefden wij maar den avond af te wachten; want wij zouden de appelbollen en de wafels als avondeten gebruiken.

Openhartig gezegd duurde de dag mij zeer lang, en meer dan eens ging ik naar den pot om den doek op te lichten, die er overhing.

- Je zult het beslag koud doen worden, zei vrouw Barberin, en dan zal het niet rijzen. Maar het rees wel en op verscheidene punten zag men blaasjes opkomen, die aan de oppervlakte barstten. Uit het rijzende deeg steeg een heerlijke lucht op van eieren en melk.

- Breek nog een takkebos aan, zei ze; wij moeten een helder vuur hebben, zonder rook. Eindelijk werd de kaars aangestoken. - Werp 't hout op 't vuur zei ze. - Dit behoefde ze mij geen tweemaal te zeggen, want daar wachtte ik al lang op. Weldra steeg een hooge vlam den schoorsteen in en verlichtte de gansche keuken. Toen haalde vrouw Barberin een groote koekenpan van den muur en hield die boven de vlam.

- Geef me de boter eens aan.

Zij nam toen met de punt van een mes een stukje boter zoo groot als een noot en legde dit in de pan, waarin het dadelijk sissend smolt.

Dat was een lekkere geur, die ons zooveel te aangenamer streelde, daar wij hem sinds lang niet geroken hadden. En 't was ook een liefelijke muziek, die voortgebracht werd door het sissen en pruttelen van de boter. Maar hoe ik ook geheel en al gehoor was voor dit aangename geluid, meende ik toch gerucht te vernemen op de plaats voor het huis. Wie zou zoo laat in den avond ons komen storen? Zeker een buurvrouw, die wat vuur kwam vragen.

Maar ik dacht er niet langer aan, want vrouw Barberin had den lepel in den pot gedompeld en liet een breeden stroom van het witte beslag in de pan vloeien, en dit hield mij te veel bezig om op iets anders te letten.

Er werd met een stok op de deur gebonsd en terstond daarop werd zij met een ruk geopend.

- Wie is daar? vroeg vrouw Barberin zonder zich om te keeren.

Er was iemand binnengekomen en hij de vlammen, die hem ten volle verlichtten, zag ik een man met een witten kiel en een dikken stok in de hand.

- Zoo, vier je weer feest. Nu, ga je gang maar, sprak hij op ruwen toon.

- Heer in den hemel, zijt gij daar! riep vrouw Barberin, terwijl zij plotseling haar pot naast zich zette, Jérôme.

Toen nam zij mij bij den arm en duwde mij naar den man, die op den drempel was blijven staan. - Dat is uw vader.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken