Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Olie op de golven (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Olie op de golven
Afbeelding van Olie op de golvenToon afbeelding van titelpagina van Olie op de golven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.16 MB)

Scans (250.47 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Olie op de golven

(1961)–W. van Mancius–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 30]

Hoofdstuk III

Het scheen absurd, maar er was geen twijfel mogelijk, dat het meisje geknipoogd had. Het gaf Keller een vreemd gevoel en terwijl hij de gang naar zijn hut doorliep, trachtte hij er een verklaring voor te vinden. Misschien had hij zich vergist, misschien was het een zenuwtrek, hield hij zich voor tegen beter weten in.

Hij zette de gedachte eraan van zich af, terwijl hij de deur van zijn hut opende.

Goedhals had woord gehouden. Het grootste gedeelte van zijn bagage was uit de kast verdwenen en mocht hij dan nog iets meer dan de helft ervan in gebruik hebben, dan zou Keller daar maar genoegen mee nemen. Hij kon zich ook wel een beetje behelpen als het moest en ook zoals Goedhals uit zijn koffers leven, als hij zijn pakken in de kast opgeborgen had.

Hij trok zijn hutkoffer weer onder de kooi vandaan en begon systematisch zijn kleren op te bergen. Hoewel Keller nooit een zeereis had gemaakt, voelde hij automatisch aan wat de beste manier zou zijn om wat hij nodig zou hebben te voorschijn te halen en de rest in de koffer te laten. Regenjas, smoking en kostuums verdwenen in de kast met nog een paar extra schoenen en zijn ochtendjas, de rest pakte hij weer in, hij sloot de koffer en schoof hem weer onder de kooi terug.

De hele operatie had geen half uur geduurd en de hut was er

[p. 31]

beter bewoonbaar door geworden. Hij nam zich voor als het kon voor of na Goedhals naar bed te gaan en dacht wel, dat hij zeker vóór hem op zou staan. Op die manier liepen ze elkaar in de kleine ruimte niet in de weg. Hij wierp een blik door de half openstaande patrijspoort en bekeek het mechanisme ervan. Er was een bepaalde manier, waarop een van de schroeven gebruikt kon worden om het deksel in half geopende stand vast te zetten en hij probeerde die een paar keer, bijna zijn vingers klemmend, tot hij de slag ervan te pakken had. Hij begreep, dat de patrijspoort altijd in geopende stand vastgezet zou moeten worden om kapotslaan bij het slingeren van het schip te voorkomen. Onder de patrijspoort was een aan de vloer vastgeschroefde tafel, met aan weerszijden ervan een rieten stoel. De hut, hoewel zeer eenvoudig, had iets huiselijks na de nacht die hij erin doorgebracht had en hij voelde zich na Goedhals' blijkbaar goedgemeende pogingen om orde in de chaos te scheppen ook vriendelijker jegens hem gezind.

Keller besloot naar het dek terug te gaan en wat te gaan lezen. Hij viste uit zijn bagage zijn laatste aanwinst ‘De laatste oever’ van Nevil Shute op, stak een nieuw pakje sigaretten in zijn zak en verliet de hut.

Het schip voer rustig door de zonverlichte zee naar het zuidwesten en de dunne rookkolom van afgewerkte ohe dreef bijna rechtstandig uit de schoorsteen. De zeer lange oceaandeining was haast niet merkbaar. Aan de lucht tekenden zich lange windveren af tegen het zuivere blauw.

Keller zocht een dekstoel, zodat hij niet direct in de zon zat en sloeg zijn boek open. Algauw was hij in zijn lectuur verdiept, de tijd verstreek. Juist toen hij een bladzijde om wilde slaan, voelde hij, dat er iemand naar hem stond te kijken. Hij sloeg zijn ogen op en zag op een paar passen afstand Helen Oberon tegen de verschansing geleund staan, haar ellebogen achter zich op de bovenbalk, zodat haar blouse strak om haar jonge borsten gespannen was. Ze droeg shorts en haar slanke

[p. 32]

mooi gevormde benen waren door de zon gebruind. Ze keek hem met een ondeugende blik in haar ogen strak aan.

‘Al wakker?’ vroeg ze en bleef nog even zo staan, terwijl ze zijn waarderende blik over zich heen voelde gaan.

‘Morgen mevrouw Oberon,’ zei hij stijfjes. De situatie was te belachelijk.

Ze liep van de reling vandaan en kwam naar hem toe.

‘Helen klinkt beter,’ merkte ze lachend op. Het dek was verlaten op hun tweeën na. Naast Keller stonden nog wat dekstoelen te wachten om bezet te worden. Hij stond op en schoof er een bij.

Ze dankte hem met een oogopslag.

‘Heb je een sigaret voor me?’

Hij bracht het pakje Hollandse sigaretten te voorschijn en bood er haar een aan. ‘O, rook je die nog?’ zei ze, terwijl ze vuur van hem aannam, ‘Je kunt hier aan boord echte Amerikaanse krijgen, op Curaçao roken we niet anders.’

‘Wel een beetje duur voor een sigaret.’

‘Waarom?’ vroeg ze, de rook uitblazend en er een beetje vies naar kijkend. ‘God, wat een bocht.’

Keller voelde zich een beetje op de tenen getrapt. Hij had de laatste jaren niet anders dan dit merk gerookt en vond het niet zo slecht.

‘Wel twee vijftig voor een pakje sigaretten...’

‘Dat kosten ze hier aan boord niet. Tien gulden per karton.’

‘Dat is een slof niet?’

‘Ja.’ In gedachten zoog ze de rook op, trok weer een vies gezicht en wierp de sigaret overboord. Ze vouwde de handen achter haar hoofd en leunde achterover in de dekstoel.

‘Heerlijk dat nietsdoen,’ vond ze. ‘En heb je je gisteravond nogal geamuseerd?’

‘Je bedoelt met bridgen? Om je de waarheid te zeggen, wist ik niet goed hoe ik eraf moest komen. Ik vond het altijd wel een aardige tijdverpozing, maar hier aan boord lijkt het zo passief.’

[p. 33]

‘Maar je had toch een aardige partner?’

‘Misschien juist daarom,’ zei Keller.

‘Vond je haar niet aardig?’

‘Ja, dat vond ik natuurlijk wel.’

‘Pas dan maar op, dat je niet verliefd op haar wordt,’ zei Helen lachend.

‘Maar Lucy Helmers is toch getrouwd?’ vroeg hij verbaasd.

‘Geweest.’

‘Weduwe?’

‘Nee, gescheiden.’

Hij zat een ogenblik in gedachten naar de zee te staren. Wat was dan de bedoeling geweest van die nadruk die Fortuin op het woord ‘mevrouw’ had gelegd bij het voorstellen? Hij begreep er niet veel van.

‘Weet je dat we storm krijgen?’ vroeg Helen opeens en haalde uit de zak van haar shorts een pakje Chesterfield te voorschijn. Ze bood hem er een aan.

‘Dank je. Storm? Het ziet er niet erg naar uit.’

‘We varen in de richting van de Golf van Biskaje. We gaan er wel niet door, maar er is toch storm op komst. Ben je gauw zeeziek?’

‘Dat weet ik niet, ik geloof het niet, want ik ben ook nooit luchtziek geweest. Zelfs niet in dc 3's.’

‘Wat is dat?’

‘Dakota's. Nooit van gehoord?’

‘O, ja. Maar die worden toch niet meer gebruikt?’

‘Toch wel. Door kleinere maatschappijen.’

Ze tipte de as van haar sigaret en legde haar hand op zijn arm. De aanraking joeg een tintelend gevoel van opwinding door zijn bloed.

God, ze was wel verdomd aantrekkelijk, zoals ze hem daar met haar donkere ogen zat aan te kijken.

‘Ik ben bang in vliegtuigen, daarom gaan we met de boot.’

Hij knikte, wilde het ogenblik van genot, dat de aanraking

[p. 34]

van haar warme hand in hem opwekte rekken, maar plotseling trok ze haar hand terug. Het gaf hem een gevoel van teleurstelling. Idioot, schold hij zichzelf uit, nog geen vierentwintig uur aan boord en op weg om een dwaas van jezelf te maken.

‘Ik veronderstel wel, dat dat de voornaamste reden is dat al onze passagiers van dit schip gebruik maken.’

‘Jij ook?’

‘Nee, het is voor mij niet meer dan natuurlijk, dat ik met een schip van de maatschappij waarvoor ik werk, reis. Maar om je de waarheid te zeggen, geef ik er ook wel de voorkeur aan. Met vliegen mag je dan gauw op je bestemming zijn, dat kan zijn voordelen hebben, maar als die noodzaak er niet is, dan gaat er niets boven een zeereis.’

Ze begon te lachen.

‘Waarom lach je?’

‘Omdat je juist beweerd hebt, dat dit je eerste zeereis is, dan is dat wel erg vlug om zo'n definitief oordeel erover uit te spreken.’

Hij lachte.

‘Daar lijkt het inderdaad op. Zo iets als: je moet de dag niet prijzen voor het avond is. Maar het wil toch ook niet zeggen, dat al heb je iets niet persoonlijk meegemaakt, je er ook niet over zou kunnen meepraten. Er is toch wel genoeg over de zee geschreven, dat je een algemeen oordeel kunt krijgen over de toestanden aan boord. Nou, en dan met wat ik tot dusver er zelf van heb meegemaakt, klopt dat wel.’

Er klonken stemmen en even later kwamen de Fortuins het dek op.

‘Wat zitten jullie hier gezellig, we storen toch niet?’ zei Emmy Fortuin.

De vraag was blijkbaar niet beledigend bedoeld, want al voelde Keller hem wel als dusdanig aan, hij werd door Helen althans niet zo opgevat. Hij begreep, dat hij nog heel wat moest leren.

[p. 35]

‘Natuurlijk niet. Komen jullie erbij zitten? Ha, daar is juist de koffie,’ zei Helen, terwijl ze rechtop ging zitten.

Een steward kwam met een blad met een koffiekan en kopjes erop naar hen toe. ‘Daar heb ik echt zin in.’

‘Wat hoorde ik,’ zei Fortuin, ‘krijgen we slecht weer?’

‘Ja,’ zei Helen, ‘dat heb ik ook gehoord. Het ziet er niet naar uit, he?’

‘Daar kun je toch niets van zeggen. Het komt ineens opzetten Ik herinner me nog...’

‘He, nee, laten we daar nou niet over beginnen,’ viel Emmy hem in de rede, ‘het is toch helemaal niet zo'n prettig vooruitzicht.’

‘Waar is je man, Helen?’ vroeg Fortuin.

‘O, die slaapt, vaste gewoonte. De vakantie is om uit te slapen.’

Het klonk een beetje bitter.

‘Zonde van je verlof,’ meende Emmy, ‘het is nog maar zo kort.’

De steward kwam terug om het lege vaatwerk weg te nemen.

‘Om elf uur is er sloepenrol.’

‘God,’ zei Keller, ‘schipbreuk op schema.’

Ze begonnen allen te lachen.

‘Het komt gelukkig niet elke dag voor,’ zei Fortuin, ‘en het breekt de tijd. Ga je mee Emmy, dan gaan we de zwemvesten eens te voorschijn halen.’ Fortuin stond op en Emmy volgde zijn voorbeeld. Zij liepen het dek over naar de ingang van het dekhuis.

‘Ja,’ zei Helen, ‘dan moest ik ook maar gaan. Als we in dezelfde boot komen, mag jij roeien en ik zal sturen. Vergeet je boek niet, hoe heet het? O, ja, heb je de film gezien?’

‘Nee.’

‘Met Gregory Peck. Goeie film. Nou tot straks, dan kun je me in mijn May West bewonderen. Wat een gedoe.’

[p. 36]

Ze schoof langs hem heen, deed alsof ze hem een zoen wilde geven, maar trok op het laatste moment haar hoofd terug en verdween schaterlachend in de richting van de ingang.

‘Wacht maar,’ riep Keller haar achterna, ‘dat zet ik je nog wel eens betaald.’

Inwendig toch wel wat opgewonden, liep hij naar zijn hut. Toen hij de deur opendeed, hoorde hij hevig steunen en de deur stuitte op een obstakel. ‘Wacht even, wacht even, wat is er nou weer?’ en hijgend kwam Goedhals van achter de deur te voorschijn. ‘O, gelukkig, ben jij het? Ik kan die verdomde zwemvesten niet van de kast af krijgen, die zitten wel zo vastgepropt. Help me eens even als je wilt.’

Samen kregen ze de dikke bundels naar beneden en Keller hielp Goedhals in het zijne. ‘Nou, dat past maar net.’

‘Dat is geen nette opmerking. Wacht maar tot je net zo oud bent als ik, dan zul je nog wel anders piepen. Kun je het zelf, of moet ik jou soms ook helpen?’ Hij worstelde met de bandjes van het vest. ‘Goed, dat ik zo'n ding niet elke dag hoef te dragen. Ben je klaar?’

‘Ja, is er geen sein of zo?’

‘Dat zal wel, maar dan wordt het zo dringen in de gang, als we nu naar het sloependek gaan, hebben we mooi de tijd.’

Toen de sloepenrol voorbij was en de zwemvesten weer op de kast weggeborgen waren, zei Goedhals: ‘En nou een wijntje.’

‘Een wijntje?’ vroeg Keller verbaasd.

Goedhals knipoogde. ‘Daar heb ik voor gezorgd. De bar gaat pas om vijf uur open en ik heb geen zin al die tijd op een droogje te zitten.’ Hij trok de kastdeur open en scharrelde tussen zijn bagage. Keller hoorde het geluid van glas tegen glas, een diepe zucht en Goedhals kwam overeind met in zijn ene hand een fles port.

‘Zo,’ zei hij, ‘zorg jij nu voor een paar glazen, ja, neem die maar van de wastafel. Je moet je weten te behelpen. Waar is nou de kurketrekker weer. O, hier, zo daar gaat-ie dan.’ De

[p. 37]

kurk kwam met een plof vrij en Goedhals liet een glas halfvol lopen. Daarna begon hij ook het andere glas te vullen, maar Keller hield hem tegen toen hij het voor een kwart had volgeschonken. ‘Zo, dank je, dat is genoeg.’

Goedhals trok zijn wenkbrauwen op. ‘Het is anders beste port hoor.’

‘Ja, dat geloof ik wel. Maar het is mij nog te vroeg op de dag.’

Goedhals haalde zijn schouders op.

‘Zoals je wilt. Nou, dan maar op de goeie afloop.’

Zij dronken de wijn op en toen Goedhart hem weer in wilde schenken weigerde Keller. ‘Het is bijna etenstijd. Later misschien weer.’ Hij liet Goedhals, die met een bedrukt gezicht naar de fles port zat te kijken, alleen.

Toen hij weer op het dek kwam, was er een verandering in het weer te merken. Het was nog windstil, maar de horizon was vervaagd, het leek wel alsof de lucht daar in het water overging, er was geen scherpe afscheiding meer. Het scheen dat de deining iets dieper geworden was, hoewel de golven nog even lang waren. Schijnbaar vervolgde de ‘Zuidzee’ haar weg even kalm als in de vroege morgen.

‘I beg your pardon,’ klonk er ineens een stem achter hem, ‘but have you seen my daughter?’

Keller keerde zich om en zag de passagier uit Dover achter zich staan.

‘Het spijt me,’ zei hij, ‘ik heb uw dochter niet gezien.’

De man leek wel erg overstuur. Daar scheen toch geen reden toe te zijn, zelfs al was hij zijn dochter kwijt, ze was geen kind, dat in zeven sloten tegelijk zou lopen.

‘Ik weet niet wat ik doen moet,’ zei Norton nerveus, ‘ik moest even weg en ik zei haar hier op mij te wachten.’ Hij keek Keller een ogenblik besluiteloos aan. ‘Ik zal het u later wel verklaren, ik moet haar eerst vinden. Neemt u mij niet kwalijk.’ Hij liep haastig weg. Keller keek hem verbijsterd na. Wat was dat nu weer?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken