Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Boet-zangen ter gelegenheid en gedachtenis van den geduchten water-vloed des jaars MDCCXCIX (1799)

Informatie terzijde

Titelpagina van Boet-zangen ter gelegenheid en gedachtenis van den geduchten water-vloed des jaars MDCCXCIX
Afbeelding van Boet-zangen ter gelegenheid en gedachtenis van den geduchten water-vloed des jaars MDCCXCIXToon afbeelding van titelpagina van Boet-zangen ter gelegenheid en gedachtenis van den geduchten water-vloed des jaars MDCCXCIX

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.25 MB)

Scans (75.96 MB)

XML (0.03 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Boet-zangen ter gelegenheid en gedachtenis van den geduchten water-vloed des jaars MDCCXCIX

(1799)–Adrianus Mandt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 2]
[p. 2]


illustratie

HEERE! - door uwe grimmigheid worden verschrikt. - Gy stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelyke [zonden] in het licht uwes aanschyns. - Wie kent de sterkte uwes toorns, en uwe verbolgenheid, naar dat Gy te vreezen zyt? -
MOZES.


illustratie

[pagina 3]
[p. 3]

Eerste zang,
Het treur-toneel van den vloed.



illustratie

 
Aanbiddelijke Majesteit!
 
Die, op den vryen wenk van onbegrensd vermoogen,
 
Door 't ongemeeten ruim der wyde hemel - boogen,
 
Den teugel van 't heel- al bestuurt, met wys beleid;
 
Deeze aarde, een stip van uwe werken,
 
Doet Ge ook het grootsch bestek van magt en goedheid merken,
 
 
 
Dan stroomt weldaadige overvloed,
 
Daar Ge uwen voet- stap zet, door keur van zegeningen,
 
En doet het dankbaar hart, op blyden lof - toon, zingen;
 
Dan treedt, op hoog bevel, de bleeke tegenspoed
 
Voor 't vlammend oog der Godheid heenen,
 
En wisselt vreugde - zang met naar geklag en weenen.
[pagina 4]
[p. 4]
 
Uw goedheid, door onze euveldaên,
 
Op 't onbeschaamdst getergd, slaat dan aan 't straffend wreeken,
 
Gebiedt al 't schepseldom voor 't hoogste recht te spreeken;
 
De bittere alssem-vrucht van 't schendend God-versmaên;
 
Daar langmoed, door het zondig woelen
 
Getart, ons 't bang gevaar al golvend toe doet spoelen. -
 
 
 
Myn zuchtend, schuldig Vaderland!
 
Gewaarschouwd, door een reeks van wel-verdiende plaagen,
 
Die 't merk van strenger straf, op 't dreigend voorhoofd, draagen,
 
Hoe deerlyk is uw lot, hoe veeg is thands uw stand;
 
Wil God, door 't scholpend nat der stroomen,
 
Uw vuigen wrevelmoed ellendig om doen koomen. -
 
 
 
't Zo vast bevloerde water - vak,
 
Dat op zyn yz'ren rug de zwaarste lasten duld'de,
 
En 't warm gevoel van 't hart met kouden schrik vervulde,
 
Wen 't yslyk ys-gevaarte aan duizend stukken brak,
 
Gedrukt door 't zwaar gewigt der zonden,
 
Om 't stugge zondaars- hart Gods wraak- roê aan te konden,
[pagina 5]
[p. 5]
 
Uw Rhijn en Maas, uw Lek en Waal,
 
Uw IJssel rukken aan om vaderlandsche streeken,
 
Hoe zwaar bedykt, bedamd, ter borst - weer in te breeken;
 
Geen hei- of krib- werk helpt, noch stelt der woede paal;
 
Terwyl een winter- storm van 't westen,
 
Met donderend gebrul, verschrikt en veld en vesten.
 
 
 
De vloed voert vaste dammen heen,
 
En rukt de dyken los, gebeukt door zwaare schollen,
 
Die tuim'lend tegen hen, en op hun kruinen rollen;
 
De vloed herschept het land, het grazig land, in zeen;
 
De koren- akker ligt verdronken;
 
Daar 't bezig kouter ploegde, is de aarde als weggezonken.
 
 
 
Zelfs dichte bosschen worden vlot,
 
Gevoerd door vlottend IJs; wie kan die magt weêrstreeven,
 
Die in haar vuisten voert den dood van 't veege leven?
 
Ja; de Almagt spreekt, ô ja! op deezen vloed is God.
 
Veel-jaarige eiken, hooge dennen
 
Bezwijken voor 't geweld, dat hollend aan koomt rennen.
[pagina 6]
[p. 6]
 
Daar zwicht, en vlucht een laage stulp,
 
Van haaren grond gesneên; ginds vallen hooger daken,
 
Met kletterend gedruis, die soms het voor-tuig maaken
 
Voor zwemmend ongeluk, dat vruchtloos schreide om hulp;
 
Daar houdt het woest geklos der golven
 
Het weggevoerde vee in haaren vloed bedolven.
 
 
 
Hier zit verkleumde en bange vrees,
 
Door honger uitgeput, op tak en top der boomen;
 
Daar doet haar 't wagg'lend dak het schriklyst noodlot schroomen,
 
Dat aan het kloppend hart den hollen afgrond wees;
 
Ginds scheurt de band der echtelingen
 
Van één, in 't bruischend schuim van gryze water-kringen.
 
 
 
De gade zoekt zyn wedergaê,
 
De wedergaê heur vriend, aan haaren schoot ontdraagen;
 
Dan ach! het zwalpend meir was doof voor 't kermend klaagen.
 
Zelfs 't zuigend wichtje wacht vergeefsch op lyfs genaê;
 
't Geschommeld wiegje, weggedreeven
 
Op 't vlot des wreeden vloeds, ziet 't schreiend kindje sneeven.
[pagina 7]
[p. 7]
 
't Van een gereeten ouder - hart
 
Beweent 't ontroofde kroost, met rood- bekreetene oogen;
 
De wees zyn hulp en troost, hem door den stroom onttoogen,
 
En klaagt der weezen God het bitter van zyn smart.
 
De vaale dood ontziet geen standen,
 
Nu hy, op 't hollend ros, het menschdom aan koomt randen.
 
 
 
Het loeiend rund, op dam en dyk,
 
Verwyt, door 't schor geluid, den sterveling zyn schulden,
 
Die 't dryvend Nederland met schrik en ramp vervulden
 
't Berooide land- volk zoekt, in deezen nood, zynwyk
 
By 't medelydend hart der braaven,
 
Die naakte leden kleên, en hongerende armoê laaven.
 
 
 
De Steên, door 't bulderend kartouw,
 
En 's dorpelings gelui ontzet, zien om haar wallen
 
Een baare zee op beer, op hoofd, en haven vallen;
 
En Gy, myn Gorinchem! gedreigd met ramp en rouw,
 
Dan nog op 't duurst aan God verbonden,
 
Kunt ook zyn moogenheên aan 't nageslacht verkonden.
[pagina 8]
[p. 8]
 
Zyn liefde, door U lang verbeurd,
 
Spreekt tot U, in de taal van donderend geklater;
 
Zyn roede wenkt U toe, door wind, door ijs en water;
 
Och! hoor; God spreekt tot U... zo niet, myn hart betreurt
 
Uw lot in 't lot der wisselingen,
 
Belust om 't vlekloos recht, en de eer van God te zingen.

Deeze Zang kan gezongen en gespeeld worden op de wyze, gesteld op het Lied van den Heere SCHUTTE, getyteld de verbranding der eigenliefde, door L. Frischmuth 2 deel pag. 153.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken