Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het geheim der oude juffrouw (1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het geheim der oude juffrouw
Afbeelding van Het geheim der oude juffrouw Toon afbeelding van titelpagina van Het geheim der oude juffrouw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.35 MB)

Scans (65.52 MB)

ebook (4.27 MB)

XML (0.50 MB)

tekstbestand






Vertalers

Gerard Keller

George Philip Kits van Heijningen



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Duits / Nederlands


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het geheim der oude juffrouw

(1907)–Eugenie Marlitt–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 71]
[p. 71]

Hoofdstuk XII.

Vroeg in den morgen van den volgenden dag maakte Felicitas gebruik van een vrij oogenblik, om naar boven naar tante Cordula te sluipen, ten einde haar te vertellen dat de boodschap van Hendrik bij het arme gezin van den schrijnwerker goed gelukt was. Op de gang der tweede verdieping kwam Hendrik haar tegen; hij lachte vergenoegd en wees met zijn duim over zijn schouder naar de deur, welke hij gisteren met guirlandes behangen had. De bloementooi was verdwenen, er lag een verwarde hoop guirlandes op den grond en er stond eene geheele rij bloempotten tegen den muur.

‘Dat vloog naar beneden!’ fluisterde Hendrik. ‘Een, twee, drie, daar lagen de vergeet-mij-nietjes op den grond; ik kwam er juist bij toen hij op den ladder stond.’

‘Wie?’

‘Wel, de professor.... Hij zette een vreeselijk gezicht; ik had den boel ook vastgespijkerd of het er nooit meer af moest... Maar verbeeld u, Feetje, hij gaf mij een hand, toen ik hem goeden morgen wenschte.... dat heeft mij toch verwonderd.’

Felicitas was op het punt iets bitters te zeggen, maar eensklaps vluchtte zij den hoek om, in de donkere gang; er kwamen voetstappen uit de kamer naar de deur.

Toen zij later van boven terugkwam, hoorde zij de jonge weduwe op de eerste verdieping; met jammerende, doch welluidende stem zeide zij:

‘Die arme bloemen!’

‘Maar hoe hebt gij ook zoo iets kunnen bedenken, Adèle,’ antwoordde een mannenstem. ‘Gij weet dat ik een gruwel heb van die soort van verheerlijkingen.’

Het was dezelfde koude stem, die eens zulk een onuitwischbaren indruk op de kleine Fee had gemaakt; doch zij klonk nu dieper en er lag eene verdrietige berisping in. Felicitas boog over de leuning van de boventrap en zag hem voorzichtig met de kleine

[pagina 72]
[p. 72]

Anna aan de hand de benedentrap afgaan. Er was niets in zijn uiterlijk dat aan zijn titel van professor denken deed; het was eene hoekige figuur, met een blond hoofd en fijnen blonden baard, die hem bijna tot op de borst nederhing. Doch zijn geenszins aristocratische gelaatstrekken hadden echter iets indrukwekkends en getuigden onmiskenbaar van mannelijke kracht en een vasten wil.

Daar boog hij zich neder en nam het kind op zijne armen. ‘Kom hier, mijn kind! het gaat nog niet met die arme beentjes;’ zeide hij. - Dat klonk zoo medelijdend en zacht dat Felicitas er verbaasd van stond.

‘Het is ook geen kunstenmakerskind,’ dacht zij, met een hart vol bitterheid.

Het was een drukke morgen voor het anders stille huis. Er kwam onophoudelijk bezoek om den beroemden man welkom te heeten. Die bezoeken waren Felicitas zeer aangenaam, want hoewel zij niets liever verlangde dan eene spoedige beslissing van hetgeen haar wachtte, beefde zij toch voor de eerste ontmoeting, en ieder uur dat zij nog had om hare kalmte te herkrijgen, scheen haar winst. Doch de machthebbenden in de woonkamer wenschten hoe eer hoe liever tot eene bepaalde beslissing te komen. Nauwelijks was de tafel afgenomen, of Hendrik kwam in de keuken, sloeg het toilet van Felicitas nauwkeurig gade, klopte een weinig meelstof van hare donkere mouw en zeide met eenigszins weifelenden blik:

‘Bij uw eene oor zit de vlecht wat scheef, Feetje, maak dat eerst in orde, dat mag hij daar binnen niet zien.... want gij moet aanstonds in de kamer van mijnheer komen... daar zijn zij.... Nu, nu, hoe kunt ge zoo schrikken... gij wordt immers zoo wit als krijt. Moedig, Feetje... hij zal u toch uw hoofd niet afslaan!’

Felicitas opende de deur en trad zacht in de voormalige kamer van haren oom. Nog waren hare wangen en lippen bijna sneeuwwit; zooals zij daar stond, deed zij bijna aan eene geestverschijning denken.

Even als voor negen jaren op dien stormachtige morgen, zat Mevrouw Helwig in haren armstoel bij het venster. Naast haar, met zijn rug naar de deur, stond hij, die het jonge meisje op eigen gezag tot dienstbaarheid veroordeeld en nooit de geringste afwijking

[pagina t.o. 72]
[p. t.o. 72]


illustratie
Het geheim der oude juffrouw. - Blz. 68.


[pagina 73]
[p. 73]

van die donkere lijn geduld had; die haar altijd uit de verte onverbiddelijk had bestraft, zonder ooit te vragen: ‘Zijt gij schuldig of niet?’

Felicitas had terecht tegen die eerste ontmoeting opgezien, en toen zij hem nu zag, gevoelde zij dat wrok en verbittering zich meester maakten van haar hart, terwijl zij nochtans nooit grooter behoefte had gehad aan zelfbeheersching dan in dit gewichtige oogenblik.

‘Daar is Caroline,’ zei mevrouw Helwig.

De professor keerde zich om en trok een zeer verbaasd gezicht. Hij had er waarschijnlijk nooit aan gedacht dat het kunstenmakerskind, dat eens op diezelfde plek met hare voetjes had gestampt en zich doldriftig had aangesteld, ook groeien kon en bedaard zijn. Daar stond zij als volwassen meisje voor hem, met fier opgericht hoofd, doch nedergeslagen oogen.

Hij trad op haar toe en maakte eene beweging met den rechterarm.... wilde hij haar ook eene hand geven, zooals hij aan Hendrik had gedaan? Haar hart stond bijna stil bij die gedachte; haar fijne vingers bogen zich krampachtig naar de palm harer hand en hare armen hingen onbewegelijk langs hare zijden, doch zij sloeg hare wimpers op en een blik vol doodelijke koelheid trof den man die tegen haar over stond - zoo meten een paar verbitterde kampioenen elkander. De professor scheen onmiddellijk die verhouding te begrijpen en nam hare gestalte van het hoofd tot de voeten op.

Op dit oogenblik werd er aan de deur getikt en terstond daarop stak de jonge weduwe haar blond lachend kopje in de kamer.

‘Mag ik binnen komen?’ zeide zij met vleiende stem, en eer men haar nog kon antwoorden, stond zij midden in de kamer.

‘O ik kom juist bij een strafverhoor?’ zeide zij: ‘nu, lieve Caroline, nu zult gij wel leeren begrijpen dat er nog een andere wil is dan de uwe; nu komt er eindelijk eene beslissing voor den armen Wellner.’

‘Ik verzoek u, Adèle, dat gij het woord aan Johannes laat,’ zei mevrouw Helwig vrij kortaf.

‘Nu, laat ons voorloopig bij dit punt blijven,’ sprak de professor. Hij kruiste zijn armen op de borst en leunde tegen eene tafel aan.

[pagina 74]
[p. 74]

‘Wilt gij mij zeggen waarom gij het vereerende aanzoek van dien man afwijst?’

Zijne kalme oogen vestigden zich vorschend op het jonge meisje.

‘Omdat ik hem veracht. Hij is een huichelaar, die den godsdienst als dekmantel voor zijne hebzucht en zijne gierigheid gebruikt,’ antwoordde zij vast. 't Gold nu den aanval met bedaarde, onbewimpelde openhartigheid af te weren.

‘Hemel, welk een laster!’ riep de jonge weduwe en sloeg hare blauwe oogen smartelijk omhoog. Mevrouw Helwig stiet een korten ruwen lach uit.

‘Daar hebt gij al aanstonds een proefje van de wijze van spreken en doen van uwe zoogenaamde pupil, Johannes!’ riep zij. ‘Die mond is altijd klaar met verachting en ondank; ik ken dat! Maak het kort! Gij komt geen haarbreed verder met haar, en ik heb geen lust brave menschen, die mijn huis uit- en ingaan, te hooren belasteren.’

De professor antwoordde niet. Terwijl hij langzaam met de hand over zijn baard streek, rustte zijn oog op de jonge weduwe, die er nog als een biddende Seraf bij stond. Het was bijna alsof hij niets gehoord had dan haar uitroep; zijne lippen vertrokken zich even; maar wie kon de eigenaardige physionomie ontcijferen.

‘Gij hebt verbazende karakterstudiën gemaakt in de weinige weken dat gij hier zijt, Adèle!’ zeide hij. ‘Om op die wijze als advokaat op te treden...’

‘Heer! Johannes,’ antwoordde zij, ‘gij zult toch niet denken dat eene bijzondere belangstelling..., hier zweeg zij plotseling en een hooge blos kleurde hare wangen.

Nu blonk er bepaalde spotlust uit de oogen des professors.

‘Alle dames die hier aan huis komen, stemmen er in overeen dat Wellner een braaf mensch is,’ hernam zij verontschuldigend. ‘De kas van 't zendinggenootschap wordt door hem bestuurd en de geloovigen vinden geen gebrek in hem...’

‘En daar zweert gij natuurlijk ook bij,’ vulde de professor aan. ‘Ik ken den man niet,’ zeide hij toen tot Felicitas; ‘ik kan dus niet beoordeelen in hoever uwe beschuldiging gegrond is.’

‘Johannes!’ riep mevrouw Helwig geërgerd.

[pagina 75]
[p. 75]

‘Och, moeder, laat ons dat samen later uitmaken,’ antwoordde hij bedaard. ‘Niemand zal u natuurlijk dwingen,’ ging hij tot het jonge meisje voort. ‘Ik heb u tot hiertoe wel is waar het recht niet toegekend, zelve een beslissende stem te hebben; vooreerst wijl ik u onder eene leiding wist die mijn volle vertrouwen geniet, en ten tweede omdat gij een karakter bezit dat zich gaarne aan gevaarlijke overdrijvingen schuldig maakt en zich verzet tegen alles wat tot uw welzijn geschiedt... Doch in deze zaak houdt mijne macht op. Ik kan u zelfs in eenig opzicht geen ongelijk geven; want gij rijt jong en hij is een bejaard man, zoo als ik hoor; dat deugt niet. Een tweede steen des aanstoots zou het verschil in stand zijn; voor het oogenblik ziet hij uwe afkomst over het hoofd, maar later verandert dat; de verstoring van het evenwicht wreekt zich altijd in de maatschappij.’

Wat klonk dat alles verstandig en - gevoelloos! Hij was op dit oogenblik weder geheel de steller van al die schriftelijke maatregelen, die nooit hare verachte afkomst uit het oog verloor. Hij trad naar het jonge meisje toe, om wier mond een bittere glimlach speelde.

‘Gij hebt ons veel moeite gegeven,’ zeide hij, en dreigde met den wijsvinger. ‘Gij hebt de liefde van mijne moeder nooit kunnen en ik moet het er voor houden, ook niet willen winnen. Zoo als de verhouding is, wenscht gij ongetwijfeld zelve niet hier langer in huis te blijven.’

‘Ik zou het gaarne hoe eer hoe liever verlaten.’

‘Dat geloof ik wel; gij hebt altijd duidelijk getoond dat onze strenge, nauwgezette zorg voor u onverdragelijk was.’ - Nu lag er toch eenige ergernis in zijne stem. ‘Het is onmogelijk geweest den vogelenaard in u te onderdrukken... Nu, gij zult hebben wat gij verlangt; maar ik houd mijne voogdijschap nog niet voor afgeloopen; ik wil eerst nog eene poging doen om uwe familie op te sporen.’

‘Daar dacht gij vroeger anders over,’ zei mevrouw Helwig spottende.

‘Ik ben in dit opzicht van meening veranderd, zooals gij ziet, moeder,’ antwoordde hij koel.

Felicitas zweeg en keek voor zich. Zij wist dat die maatregel

[pagina 76]
[p. 76]

vruchteloos zou zijn. Tante Cordula had het sedert lang beproefd. Voor vier jaren had eene oproeping aan den goochelaar d'Orlowsky of aan de familie van zijne echtgenoot in de voornaamste dagbladen gestaan; doch er was niemand verschenen. Dit kon het jonge meisje echter niet zeggen.

‘Ik zal van daag nog de noodige maatregelen daartoe nemen,’ ging de professor voort; ‘ik geloof dat een tijd van twee maanden voldoende is om zekerheid te krijgen. Tot zoolang blijft gij nog onder mijne voogdij en in dienst bij mijne moeder. Worden er, zooals ik vrees, geene verwanten van u gevonden...’

‘Dan verzoek ik onmiddellijk in vrijheid gesteld te worden,’ viel Felicitas hem in de rede.

‘Dat klinkt inderdaad toch afschuwelijk!’ riep de jonge weduwe ontsteld. ‘Gij doet, alsof men u hier in dit huis van vrede en christelijke barmhartigheid gemarteld en gefolterd heeft! ondankbare!’

‘Gij denkt dus onze verdere hulp te kunnen missen?’ vroeg de professor, zonder acht te slaan op de woorden der weduwe.

‘Ik moet er voor bedanken.’

‘Nu goed,’ hernam hij na een oogenblik zwijgens: ‘na verloop van twee maanden zal het u vrijstaan te doen en te laten wat gij wilt!’ Met deze woorden keerde hij zich om.

‘Gij kunt gaan!’ beval mevrouw Helwig norsch.

Felicitas ging de kamer uit.

‘Dus nog een strijd van acht weken!’ fluisterde zij. ‘Dat zal een strijd op leven en dood worden!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken