Antwerpen in de tijd van de Reformatie
(1996)–Guido MarnefOndergronds protestantisme in een handelsmetropool 1550-1577
[p. 19] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deel I
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 21] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 22] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rede van Antwerpen, 1515. Houtsnede in Unio pro conservatione rei publice, Antwerpen: Jan de Gheet, 1515. (Leuven, Universiteitsbibliotheek)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 23] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eind 1558 bekende de calvinist Antoon Verdickt tijdens zijn gevangenschap te Brussel, dat Antwerpen was ‘gelijck een werelt, men magh hem daer wel in verborgen houden, sonder daer uyt te vlieden’1, waarbij hij de relatieve vrijheid onderstreepte die de aanhangers van de nieuwe leer genoten in een grootstad als Antwerpen. De ‘grande libertade’ was een sleutelbegrip in de brieven die de Venetiaanse koopman Giovanni Zonca in 1563-1566 vanuit Antwerpen schreef. Zonca hield bijzonder veel van de vrije atmosfeer in Antwerpen. Vreemdelingen werden er evenzeer geacht als de heren van de stad. Je kon er je geliefde bij de arm nemen en praten over wat je wilde. In termen van vrijheid leek Antwerpen wel een land van gekken.2 Het zou vanzelfsprekend niet moeilijk zijn nog andere voorbeelden aan te halen waaruit blijkt dat het intense verkeer van mensen en goederen belangrijke implicaties had voor het geestelijke klimaat in het zestiende-eeuwse Antwerpen, maar eerst verdienen de spectaculaire groei van Antwerpen en de sociaal-economische verhoudingen in de metropool enige toelichting. Hoe was het met andere woorden mogelijk dat de Antwerpse burgervaders omstreeks 1577, weliswaar met enig chauvinisme, op hun stad konden terugblikken ‘als wesende nyet alleenlyck de eerste ende principaelste coopstadt van geheel Europa, maer oyck de fontaine, oorspronck ende schuyre van alle goeden, ryckdommen ende coopmanschapen, ende een toevlucht ende voestersse van alle consten, scientien, ende natien, ende deuchden?’3 Het waren vooral externe factoren die van Antwerpen in het begin van de zestiende eeuw een centrum van de wereldhandel maakten.4 Door het samentreffen van de Portugese specerijen, het Zuid-Duitse koper en zilver en het Engelse laken werd de Scheldestad de centrale transitomarkt voor Europa en het brandpunt van de kapitalistische wereldeconomie. Terwijl Antwerpen aanvankelijk jaarmarkten van beperkte duur herbergde, groeide de stad tijdens de eerste decennia van de zestiende eeuw uit tot een inter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 24] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nationale warenmarkt met een permanent karakter. De commerciële opbloei stimuleerde bovendien de bestaande nijverheidstakken en trok er een aantal nieuwe aan, zoals de boekdrukkunst, de diamantbewerking, de zijdeweverij en de suikerraffinaderij. Het feit dat de expansie van Antwerpen in de eerste plaats bewerkstelligd was door externe factoren, maakte haar echter extra kwetsbaar. Structurele verschuivingen tastten de pijlers van het Antwerpse transitoverkeer aan. Door de massale aanvoer van goud en zilver uit de Nieuwe Wereld in de haven van Sevilla vanaf de vroege jaren veertig, konden de Portugezen het voor hun specerijenhandel vereiste zilver voortaan makkelijker inkopen in Spanje. Tegelijkertijd groeide Venetië uit tot de centrale stapelmarkt voor de vanuit Portugal en de Levant aangevoerde specerijen. In het tweede derde van de zestiende eeuw bleef van de drie traditionele pijlers enkel de lakenhandel ten volle overeind. Toch bracht diezelfde periode een nieuwe bloei voor de Antwerpse handel, vooral dankzij het toenemende belang van de Zuid-Nederlandse exportindustrie. Opvallend was tevens dat, terwijl groothandel en financies tijdens de eerste expansiefase gedomineerd werden door Zuid-Europese en Zuid-Duitse kooplieden, de eigen Antwerpse kooplieden nu sterk op de voorgrond traden. De bijzonder krachtige commerciële positie van Antwerpen rond het midden van de eeuw blijkt uit een aantal sprekende cijfers. Toen in 1543-1545 in de Nederlanden een belasting van één percent geheven werd op de uitvoer te land en ter zee, werd in totaal 199.000 gulden geïnd, waarbij Antwerpen alleen ruim 151.000 gulden of 76 percent contribueerde! De door Alva in 1569 ingestelde honderdste penning op gronden, huizen en koopwaar bracht in Antwerpen 160.000 gulden op. Brussel en Brugge namen de tweede en derde plaats in met respectievelijk 40.000 en 36.000 gulden.5 Vanaf het midden van de jaren zestig tekende zich een neerwaartse trend af. De politieke en militaire onlusten die de Opstand meebracht, ontwrichtten het commerciële leven. Dit blijkt duidelijk uit de keerpunten in het conjunctuurverloop: 1566, 1572 met de controle van de Schelde door de Hollandse en Zeeuwse rebellen, en 1585 met de val van Antwerpen.6 De commerciële expansie die van Antwerpen een internationale handelsmetropool maakte, had vanzelfsprekend een ingrijpende invloed op het demografische en topografische patroon van de stad. De demografische explosie in Antwerpen in de zestiende eeuw blijkt uit tabel 1.1. Vooral na 1526 kwam een spectaculaire demografische groei op gang. Het spreekt vanzelf dat die niet alleen aan een natuurlijke aangroei kan worden toegeschreven, maar in de eerste plaats moet worden verklaard door een massale immigratie. De economische groei van de stad trok immers vele immigranten aan.7 De evolutie van de poortersinschrijvingen (cf. grafiek 1.1) weerspiegelt duidelijk de sterke aantrekkingskracht van de Scheldestad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 25] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafiek 1.1: Poortersinschrijvingen te Antwerpen, 1535-1599.
Vijfjaarlijkse gemiddelden Bron: Antwerpse poortersboeken, 1533-1608, dln. 1-2. Noot: Voor de periode 1570-1574 is er een leemte in de poortersboeken. Van 1533 tot 1600 werden 15.609 nieuwe poorters ontvangen. Tot 1584 bleef een hoog niveau gehandhaafd met gemiddeld ongeveer driehonderd inschrijvingen per jaar en een uitschieter in de periode 1560-1564. Na de val van Antwerpen (augustus 1585) viel het aantal nieuwe poorters, net als het globale bevolkingsaantal, drastisch terug. De metropool Antwerpen had naast de permanent gevestigde burgers en ingezetenen ook een mobiel, vlottend bevolkingsdeel. De volkstelling van oktober 1568 verschaft in dat verband de meeste duidelijkheid. De 89.996 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 26] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
De demografische explosie van Antwerpen in de zestiende eeuw had tevens een verregaande stedenbouwkundige invloed.10 Tussen 1480 en 1526 steeg het aantal woningen met 66 per jaar, tussen 1526 en 1542 met gemiddeld 91 per jaar, en de tijdsspanne 1542-1568 bracht een piek met 115 nieuwe huizen per jaar. Toch kon dit verruimde aanbod niet voldoen aan de sterke vraag, zoals overduidelijk blijkt uit de evolutie van de huishuren. De index van de nominale huishuurprijzen steeg van 100 omstreeks 1500 tot liefst 350 in 1567. Hugo Soly toonde ook aan dat de bouw van talrijke nieuwe woningen een grondige weerslag had op het stedelijke stratenpatroon. Telde Antwerpen op het einde van de vijftiende eeuw intra muros 124 straten, dan was dit aantal in 1585 opgelopen tot 216. De bebouwde oppervlakte bleef nochtans vrij constant, zodat de stad gekenmerkt werd door een steeds hogere bevolkingsdichtheid. Een echo van de woningnood en de hoge huurprijzen vangen we op in een brief van de stadsmagistraat uit 1567. De wethouders stelden dat ‘la plus grand part des bourgeois et inhabitans pour la chierté des maisons sont sy estroictement logez, et que ordinairement y a en une maison plusieurs mesnages, et bien peu de chambres ou places vuydes’.11 In dat jaar bereikten de Antwerpse huishuren inderdaad een hoogtepunt.12 De spectaculaire opgang van Antwerpen als handelsmetropool mag ons niet doen vergeten dat de industriële sector eveneens van bijzonder groot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 27] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belang was.13 Gestimuleerd door de centrale rol van de Antwerpse transito- en verre handel en door de demografische en economische groei in de Nederlanden, werden de Antwerpse en de Zuid-Nederlandse industrie niet alleen geconfronteerd met een toegenomen vraag van de Europese markt, maar ook met een verruimd binnenlands verbruik. In de belangrijke textielsector heeft de Antwerpse veredelingsindustrie sterk geprofiteerd van de massale aanvoer van onafgewerkte Engelse wollen stoffen. In 1564 waren ongeveer 1.600 meesters en gezellen actief in de lakenbereiding. Ook ging men zich in deze sector toeleggen op de productie van meer gediversifieerde en kwalitatief hoogstaande luxestoffen. Zo ontwikkelden de zijde- en de linnennijverheid zich in het tweede derde van de eeuw tot bloeiende takken met een toenemende verscheidenheid in de productie, en ook de tapijtwe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 28] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verij kende een opbloei. De tewerkstelling in de bouwnijverheid valt moeilijk te becijferen, maar moet enorm geweest zijn, zeker in perioden van hoogconjunctuur, wanneer de privé-huizenbouw en de publieke infrastructuurwerken duizenden arbeiders aan het werk hielden. Natuurlijk was het economische belang van de sectoren niet altijd evenredig met hun tewerkstellingsgraad. Zo kenmerkten de ledernijverheid en de brouwindustrie zich door een grote kapitaalinbreng en een geringe arbeidsintensiviteit. Een zelfde vaststelling geldt voor een aantal nieuwe nijverheden, zoals de boekdrukkerij, de suikerraffinage, de glasblazerij en de diamantslijperij. Een overzicht van de globale beroepsstructuur in Antwerpen is alleen voor 1584-1585 beschikbaar (cf. tabel 1.2). Op basis van belastingcohieren en ander aanvullend bronnenmateriaal slaagde J. Van Roey erin het beroep van 10.176 volwassen mannelijke inwoners te identificeren. Om de relatieve sterkte van de diverse beroepstakken te toetsen, vergeleek hij deze met de beroepen vermeld in de Antwerpse poortersboeken van 1533 tot 1600.14 Het spreekt vanzelf dat de beroepsstructuur van 1584-1585 niet zonder meer representatief is voor de gehele zestiende eeuw. Bepaalde sectoren waren immers erg conjunctuurgevoelig, zoals de bouwnijverheid, die in een belegerde stad nagenoeg tot stilstand gekomen was. Daarnaast konden er binnen ruimere beroepscategorieën verschuivingen optreden, zoals in de textielsector, die door de immigratie vanuit Zuid-Vlaanderen - vooral sinds 1566 - en door de verwijdering van de Engelse stapel ingrijpend veranderd was. Ook voor de poortersboeken geldt dat de welgestelde lieden relatief sterker vertegenwoordigd zijn, vermits men het poortersrecht doorgaans slechts kocht wanneer daar een economische of sociale noodzaak toe bestond. Toch kunnen we op basis van de beroepsstructuur van 1584-1585 en van de poortersboeken een aantal markante vaststellingen formuleren. Het grote belang van de handel15 verbaast uiteraard niet. Het gewicht ervan neemt nog toe wanneer we ook de sterk op de koophandel georiënteerde sectoren in rekening brengen, zoals het vervoer, de horecabedrijven en de scheepvaart. Daarnaast wordt ook het belang van de textiel- en kledingsector bevestigd (samen goed voor twintig à dertig percent), al moet worden onderstreept dat het gewicht van de textielnijverheid veel groter was dan uit de hier meegedeelde cijfers blijkt.16 De commerciële en industriële expansie die Antwerpen ten minste tot ca. 1565 kende en die van de metropool het centrum van de toenmalige wereldeconomie maakte, verleende aan deze periode uit de Antwerpse geschiedenis de naam ‘Gouden Eeuw’. We kunnen ons echter afvragen of de gemiddelde Antwerpenaar zijn zestiende eeuw als een gouden tijdperk heeft ervaren. Wat waren met andere woorden de sociale consequenties van de hierboven beschreven groei? Hugo Soly heeft erop gewezen dat de zestiende eeuw gekenmerkt wordt door een toenemende sociale polarisatie. Een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 29] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beperkte elite van kooplieden en ondernemers plukte de vruchten van de expansie, terwijl de grote massa loonarbeiders verarmde. Herman Van der Wee daarentegen evalueert de resultaten van de expansie van de zestiende eeuw gunstiger en benadrukt de verhoogde welvaart van een verruimde stedelijke middenklasse.17 Het overgeleverde bronnenmateriaal maakt het niet makkelijk om de sociale verhoudingen in het zestiende-eeuwse Antwerpen te reconstrueren. Een indicatie van de levensstandaard vinden we in de evolutie van de reële lonen van de arbeiders.18 Bij het begin van de zestiende eeuw behoorde Antwerpen in Brabant en Vlaanderen tot de steden met een laag loonniveau. Een Antwerps metselaar of opperman verdiende toen minder dan zijn collega's in Brugge, Gent, Leuven of Mechelen. Tussen 1521 en 1542 werd de achterstand echter ingelopen. Vanaf 1542 groeiden de lonen in Antwerpen boven het niveau van de andere steden uit. De voorsprong was het grootst tussen 1555 en 1568, toen de lonen in de meeste andere Vlaamse en Brabantse steden 25 tot 50 percent achterlagen. Globaal genomen stegen de lonen te Antwerpen in de zestiende eeuw met ongeveer zeshonderd percent. De prijs van de broodgranen, die het grootste deel van het arbeidersbudget opslorpte, steeg in dezelfde eeuw echter met ongeveer zevenhonderd percent. De huishuren volgden tot ca. 1567 de opwaartse trend van de graanprijzen. Vanaf 1568 evolueerden de Antwerpse huishuurprijzen op een lager niveau; na de val van Antwerpen (1585) vertoonden zij zelfs een spectaculaire daling. Wanneer we de loon- en prijsgegevens met elkaar confronteren, stellen we vast dat de koopkracht het laagst was tussen 1520 en 1557. Aanzienlijke loonsverhogingen, die een reële aanpassing aan de gestegen levensduurte inhielden, werden doorgevoerd in 1557-1562 en 1573-1583. Vooral in 1559-1562 werd een relatief hoge welvaart bereikt, waarbij een scherpe stijging van de lonen gepaard ging met een daling van de graanprijzen. De weinige bronnen die ons een inzicht verschaffen in de vermogens- of bezitsstructuur van de Antwerpse bevolking, hebben jammer genoeg geen betrekking op de periode die aan de Opstand voorafgaat. Een eerste interessante bron vormt de verplichte lening van 1574. Toen de Spaanse soldaten in dat jaar aan het muiten sloegen, zag het stadsbestuur zich gedwongen over te gaan tot een verplichte lening van 400.000 gulden.19 In totaal contribueerden 2.036 personen en de geïnde bedragen varieerden van 8.000 tot 2 gulden.20 De ruim tweeduizend contribuanten moeten, uitgaand van een totaal bevolkingscijfer van 85.000 à 90.000, ten minste 11 à 12 percent en mogelijk wel 15 percent van alle gezinshoofden vertegenwoordigd hebben.21 Wanneer we ervan uitgaan dat de geïnde bedragen de vermogenspositie van de getaxeerden weerspiegelen, springt dadelijk de zeer ongelijke verdeling in het oog, zoals overduidelijk blijkt uit de Lorenzcurve (cf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 30] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafiek 1.2: Lorenzcurve van de verplichte lening, 1574
Bron: Register van de verplichte lening, gepubliceerd door f.j. Van den Branden in AA, xxii, 217-88. grafiek 1.2). De één percent rijkste contribuanten waren goed voor 35 percent van de opgebrachte lening, de tien percent rijksten tekenden voor ruim 60 percent. Daar staat tegenover dat de helft van de contribuanten slechts 4,5 percent van de gehele lening inbracht. De vermogensopbouw van de Antwerpse bevolking vertoont met andere woorden een heel gepolariseerd beeld. Een zeer smalle elite had een verpletterend aandeel in de stedelijke rijkdom. Het register van de verplichte lening stelt ons in grote lijnen in staat te achterhalen hoe deze rijkdom over de maatschappelijke groepen verdeeld was. De politieke gezagsdragers en stedelijke ambtenaren, de (inheemse) grote kooplieden en ondernemers en de vreemde naties werden immers afzonderlijk gegroepeerd. Dan volgen in het register de ‘gemeyne borgeren’, verdeeld over de dertien stadswijken. De bisschop van Antwerpen en het Onze-Lieve-Vrouwekapittel vertegenwoordigen de clerus. Gaan we het aandeel van elk van deze groepen in de lening na, dan blijkt hoe dominant de commerciële elite was (cf. grafiek 1.3). De grote kooplieden en de vreemde naties stonden borg voor zowat 83 percent van het aanwezige kapitaal. De ‘gemeyne borgeren’, die nochtans met veel meer personen gecontribueerd hadden22, brachten slechts een goede tien percent van de lening op. De politieke elite blijkt met 5 percent slechts een bescheiden plaats in te nemen in het totaal van de stedelijke vermogens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 31] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafiek 1.3: Aandeel van diverse categorieën in verplichte lening, 1574 (1 = wethouders en ambtenaren; 2 = clerus; 3 = grote [inheemse] kooplieden; 4 = vreemde naties; 5 = gemeyne burgers).
Bron: Zie grafiek 1.2. De spreiding van de rijkdom over de dertien wijken kan slechts worden nagegaan voor de ‘gemeyne borgeren’ die contribueerden in de lening.23 Kaart 1.1 toont dat het aandeel van de centraal gelegen wijken in de lening sterk uitstijgt boven hun relatieve aandeel in de bevolking.24 Vooral de eerste en de tweede wijk treden krachtig op de voorgrond, gevolgd door de vierde en de vijfde wijk. De meer perifeer gesitueerde wijken lijken daarentegen veel armer. Dit geldt het meest uitgesproken voor de zevende, achtste en dertiende wijk. Een volgende analyse van de verdeling van de stedelijke vermogens is mogelijk voor de maanden die aan de val van Antwerpen voorafgingen. Hiervoor maken we gebruik van het door J. Van Roey verzamelde en bewerkte materiaal.25 In 1584-1585 werd in het belegerde Antwerpen namelijk een maandelijkse quotisatie geheven, opgevat als een maandelijks op te brengen belasting op het volledige bezit, waarbij de armen van bij de aanvang vrijgesteld werden. Naast de armen werden slechts weinig categorieën van de belasting vrijgesteld: de Portugese natie, de - slechts weinige - Engelsen, de militairen en de - voornamelijk protestantse - geestelijken. In totaal werden 4.687 personen belast. Zij werden bijgevolg tot de bezittende klasse gerekend, de anderen tot de arme. Op basis van de 10.176 gezinshoofden uit 1584-1585 van wie Van Roey het beroep kon identificeren, waren er dus 32,8 percent bezittenden en 67,2 percent armen. Gaan we echter uit van een totaal aantal gezinshoofden van zo'n achttienduizend, dan komen we tot een meer reële verhouding van 23,8 percent bezittenden tegenover 76,2 percent armen. Van Roey deelde de belaste personen op basis van hun aanslagvoet in in vier grote categorieën, nl. de allerrijksten (160 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 32] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 1.1: Aandeel van de dertien wijken in de totale bevolking en in de verplichte lening van 1574
Noot: De staven stellen het relatieve aandeel voor dat elke wijk in de totale bevolking (89.996) en in het door de gemeyne borgeren gecontribueerde deel tot de verplichte lening. gl. tot 150 gl.), de gefortuneerden (100 gl. tot 30 gl.), de welgestelden (25 gl. tot 2,5 gl.) en de lager belasten (minder dan 2,5 gl.). Voor de 4.635 belasten van wie de aanslagvoet bekend is en die van november 1584 tot april 1585 de totale som van 192.400 gulden opbrachten, geeft dit volgend beeld (cf. tabel 1.3). Hieruit blijkt dat de welstandsverdeling in Antwerpen een duidelijk asymmetrisch beeld vertoonde. Een beperkt aantal rijken (de eerste twee belastingcategorieën) die slechts 6 percent van de belasten vertegenwoordigen, nemen ruim 45 percent van de geïnde belasting voor zich, terwijl de lager belasten, die bijna de helft van de belaste personen uitmaken, slechts 9 percent van de quotisatie opbrengen. Toch moet worden opgemerkt dat er zich tussen beide categorieën een ruime middengroep van welgestelden bevindt, die een bijna gelijk relatief aandeel heeft in zowel het aantal belasten als in de opgebrachte belasting, namelijk respectievelijk 46 en 42 percent. Uit een onderzoek naar het aandeel van de diverse beroepsgroepen in de maandelijkse quotisatie blijkt weer het enorme aandeel van de kooplieden in de stedelijke vermogens. De eerste drie belastingcategorieën worden voor 60 percent bevolkt door handelaars, hoewel de commerciële sector ‘slechts’ goed was voor 24,8 percent van de in 1584-1585 geïdentificeerde beroepsbevolking. De relatieve aanwezigheid van de kooplieden daalt bovendien naarmate men afdaalt op de belastingpiramide. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 33] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer we de verplichte lening van 1574 en de maandelijkse quotisatie van 1584-1585 als parameters voor de stedelijke vermogensspreiding hanteren, mogen we wel degelijk van een polarisatie spreken, zeker wanneer we de globaliteit van de Antwerpse bevolking in ogenschouw nemen. Een selecte groep van grote kooplieden reserveerde het grootste deel van de stedelijke rijkdom voor zich. Toch duidt vooral de maandelijkse quotisatie op het bestaan van een ruime en welvarende middenklasse van handelaars en ondernemers. Omdat bij de maandelijkse quotisatie alle belaste personen per wijk gegroepeerd werden, verschaffen de gegevens van 1584-1585 een grote representativiteit voor de ruimtelijke spreiding van de stedelijke welvaart. Ook hier vormt de verhouding tussen het relatieve aandeel in de totale populatie en in de globaal geïnde belasting een bruikbare indicator (cf. kaart 1.2).26 Van de dertien wijken is de eerste duidelijk de rijkste, met een vermogen dat haar aandeel in het bevolkingsgetal ver overschrijdt. Hoewel de eerste wijk aanzienlijk minder bevolkt was dan de zevende, was haar aandeel in de belasting ruim vijftienmaal groter! Ook de tweede, vierde en vijfde wijk kunnen we als rijke kwartieren omschrijven. De zesde en nog meer de zevende, achtste en dertiende wijk komen naar voren als uitgesproken arme wijken. De derde, negende, tiende, elfde en twaalfde wijk vormen als het ware een soort middengroep. Uit kaart 1.2 blijkt dat de vermogensspreiding een duidelijk ruimtelijk patroon vertoont. De rijke eerste, tweede, vierde en vijfde wijk vormen een centraal gelegen cluster met onder meer de Grote Markt en de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal als herkenningspunten. De arme zevende, achtste en dertiende wijk zijn daarentegen perifere kwartieren, gelegen aan de noord- en zuidkant van de stad. Het zal niemand verbazen dat de rijkste wijken ook het commerciële centrum van Antwerpen waren. Dit contrasteert wel fel met de manier waarop in 1554 de perifere volksbuurten van de Kronenburgpoort (zevende wijk) en de Kauwenberg (twaalfde wijk) werden getypeerd. Zij herbergden namelijk een massa ‘vuytlandigen ende andere hantwerckeren die nyet vele te verliesen en hebben ende anders nyet en soecken dan metten rijcken te deylen’.27 Het marginale karakter van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 34] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart 1.2: Aandeel van de dertien wijken in de totale bevolking en in de maandelijkse quotisatie van 1584-1585
Noot: De staven stellen het relatieve aandeel voor dat elke wijk had in de totale bevolking (83.905) en in het totaal van de maandelijkse quotisatie. beide buurten blijkt eveneens uit het feit dat het concentratiepunten van de stedelijke prostitutie zijn.28 Tussen het arme noorden en zuiden namen de langs de oostkant gelegen negende, tiende, elfde en twaalfde wijk een soort middenpositie in. De commerciële infrastructuur die hier in de jaren dertig, veertig en vijftig was opgetrokken, zoals de Nieuwe Beurs, het Tapissierspand en de Stadswaag, betekende voor de belendende percelen en straten een belangrijke meerwaarde. Er was bijgevolg in Antwerpen sprake van een centrum-periferiemodel, waarbij de kapitaalkracht afnam naarmate men zich verwijderde van de stadskern. Net zoals in andere grote Europese steden kreeg ook in Antwerpen de sociale polarisatie een verlengstuk op het ruimtelijke vlak.29 |
|