Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Critisch proza (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Critisch proza
Afbeelding van Critisch prozaToon afbeelding van titelpagina van Critisch proza

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.19 MB)

Scans (10.63 MB)

XML (1.00 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
kritiek(en)
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Critisch proza

(1979)–H. Marsman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 429]
[p. 429]

Georg Trakl

Zijn verzen roepen een bronzen zomer voor mij op:

Ik verbleef enkele dagen - maanden te kort! - op een klein eiland in de Oostzee. De zomer was er - in noordelijk water, op schralen grond - niet zo overdadig bloeiend en zwaar verzadigd, dat hij het bloed duizelend zong en loom beschonken, maar diep en helder onze verrukkingen drenkte. Ruim en krachtig stroomde de zoute wind, die bloeide van kruidenreuk en achter de ruisende heuvelen der wateren waren de hemelen een paarlen schelp. Overdag zeilden wij: wuivende tochten door een diepblauwe wereld en door het gedurig onstuimige water trokken wij, zwemmend, den lenigen slag onzer leden, als schietende spoelen, blinkende vissen in zacht kristal. Een koelen avond, rond middernacht - slaap beving reeds in zacht omarmen de zinnen der anderen, minder dan ik met de feesten van zon en aarde vertrouwd - zat ik nog wakker in het bloeiend priëel van den nacht. De kamer was laag, balken streepten somber den zolder, de wanden waren dromend met schaduw bekleed en over de tafel stroomde het goud van de lamp; daarnaast lagen, zag ik, aanschuivend tot lezen, de verzen van Trakl. Ik moest hen reeds eerder hebben gelezen, schoot mij in, maar de indruk vervaagde - hoe onverklaarbaar dit ook mij-zelf nu moest schijnen: zo gaan wellicht werelden onder, zonder dat onze wimpers bewegen. Sindsdien werd mij dit boek een onvervreemdbaar eigendom.

 

Voor mijn gevoel, dat niet in de eerste plaats naar het muzikale neigt, verschijnt, indien er een enkele maal sprake is van het in elkaar overgaan der kleur- en klankwaarden, doorat éen dezer nauwverwante gebieden het andere dwingend in zich opneemt, eerder de klank als kleur dan dat de omgekeerde verschuiving zich in mij voltrekt; zo voel ik ook in het werk van Trakl, waarin muziek en kleur innig verweven zijn een atmosferisch samengaan, een bloedverwantschap zonder weerga - de kleur als het zacht-overheersende. Doch wellicht moet ik, in dezen vooral, mijn persoonlijken aanleg, die wat een ander klank schijnt, lezend misschien in kleur heeft omgezet, voor deze reactie aansprakelijk maken en erkentelijk zijn: zij verschaft mij immers de mogelijkheid de atmosfeer van dit werk in een kleuren-beschrijving bij benadering aan te geven, op een wijze, die bij mijn dominerende kleur-gevoeligheid nauwelijks overdrachtelijk mag heten.

[pagina 430]
[p. 430]

Deze verzen waren als in dienzelfden tijd geschreven: de zomer droeg daar reeds enkele der kleuren die elders de herfst brengt, wonderlijk gezuiverd en ontaardst: zij bewegen zich in het geheimzinnig tussengebied, waaraan de dubbele schoonheid van het tot in uiterste vervolmaking verklaarde leven en het daarmee diep verweven, helderschone sterven, dat schromend aanvangt, een boeiende bekoring verleent. In het vroege najaar kan soms een blad zo volkomen ontdaan van zijn stoffelijk weefsel verschijnen, alsof het licht zelf als een diep gloeiend vlies tussen zijn nerven hing. Zo verschijnt heel de vroeg-herfstelijke wereld uit de verheldering van het zomerse bloed als een doorschijnend vlies, waarin het licht als kleur geboren wordt: in den herfst is het licht-zelf bloeiend geworden, in den zomer enkel de aarde.

Vroeg-herfstelijk waren de kleuren rondom: in een blauw venster voltrok een ster haar zilveren ondergang; het oud goud van de lamp besloeg de tafel met een gulden vlies en zijn zomen vergingen, als in eigen schaduw, in het verzadigd bruin, dat aan de wanden sliep - en zo vloeiden, in mijn diep-verstilden aandachtskring, de wereld van deze verzen en die der zichtbare werkelijkheid, opgeheven in het oneindige ruisen dier nacht, langzaam in elkander over.

Trakls in wezen rustige natuur en zijn eenvoudig hart hadden van den aanvang af een hang naar het vredig schoongekleurde landleven, al zag zijn gevoel voor de duistere nacht der zinnen en den wilden sprong van het bloed deze dingen, blijkens enkele zijner min of meer arcadische verzen, nimmer onnozel-idyllisch, maar integendeel donker bewogen door zwaar, aards bloed.

In dit deel van zijn werk blijkt voor het eerst - maar hoeveel sprekender nog in hun beider onsterflijke laatste en latere hymnen - in toon en in bouw, zowel van den enkelen zin als van het geheel, een verwantschap met Hölderlin, die wellicht een enkele maal navolging wordt, doch nimmer een onderworpen onteigening: zij werkte bevruchtend. Hier en daar echter is deze invloed wel onmiddellijk te noemen:

 
Freude glänzt nicht allzu ferne [Trakl]
 
Freundliches Lachen ist auch nicht ferne [Hölderlin]

Maar noch Trakl noch Hölderlin gaven in het arcadische genre de hoogste vormen van hun wezen en hun verbeelding. Het komt mij voor dat de laatste, hoewel een natuurlijke neiging hem onmiddellijk daarheen wendde, er gaarne verbleef om zich in de dalen der aardse rust en der heldere lucht onbewust, schro-

[pagina 431]
[p. 431]

mend toe te rusten voor de ontzaglijke taak, waartoe hij enkele jaren later geroepen zou worden; de zwaarste taak, waartoe bij mijn weten enig duits dichter geroepen werd. Want al heeft Luther de duitse taal als het ware geschapen, of althans een gesloten aanzijn verschaft, al dwaalde Goethe's blik door gebieden van welker omvang en diepte wellicht ook nu nog slechts enkelen een helder vermoeden bezitten, Hölderlin bouwde in sommige zijner gedichten een zo weids en grondeloos heelal, dat men hem zuiver dichterlijk begrepen als één der grootsten vereren moet. Doch wellicht wint in mijn oog zijn edele gestalte nog aan kracht en grootheid, doordat zijn leven zo vroeg reeds vervuld en voleindigd werd om toen naar de zachte waatren van den waanzin te verzinken, vanwaar het - een bijwijlen bloeiend eiland - soms naar onze duistere gewesten een lichten groet wuift.

 

Trakl woonde niet lang in de veiligheid der arcadische dalen: langzaam en gestadig sterker beslopen hem de duistere angsten, die in hem sliepen, en zo overmanden hem, die door den blinden dwang naar den ondergang en door de walgingen, de huiveringwekkende afzichtelijkheid, die soms een vorm van sterven is, voortdurend weerlozer geworden was, de visioenen van angst en ontzetting, die hem uit een gezicht, uit een bloem, onverhoeds en altoos konden bespringen. Zijn zinnen werden in deze kwellingen - en onder alles bewoog het onuitroeibare lijden van hen, die het leven als een brandende wond in de eeuwigheid voelen - tot een smartelijke ontvankelijkheid voor het onwezenlijke en het gruwelijke afgemarteld.

De ondergang der sterren voltrok zich in zijn herfstelijk bloed, en tastend schrijden, als door een legende, in gothischen vorm en gothische kleur, hand in hand met de engelen van den angst en den donkeren waanzin de gestalten van de vertedering en van de hemelse goedheid.

Maar het gif groef voort, en toen, negen zomers geleden die andere waanzin over dit aarddeel ontboeid werd, doofde zijn hand de wond die het leven was - en hij verdween over de uiterste heuvelen. Zó ver hadden angst en ontzetting hem uit het schone ruisen zijner herfstlijke tuinen verdreven, dat hij, toen het leven in hem zich nog niet aan den dood durfde toe te vertrouwen, zelf wel gedwongen was het aan den ondergang over te geven.

 
April und Mai und Junius sind ferne.
 
Ich bin nichts mehr. Ich lebe nicht mehr gerne. [Hölderlin]

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken