Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Critisch proza (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Critisch proza
Afbeelding van Critisch prozaToon afbeelding van titelpagina van Critisch proza

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.19 MB)

Scans (10.63 MB)

XML (1.00 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
kritiek(en)
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Critisch proza

(1979)–H. Marsman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 599]
[p. 599]

Tachtig en wij

De beweging van Tachtig is maar zeer ten dele de prima causa der moderne poëzie in ons land: zij is veel meer een schok, een donderslag die licht en ruimte heeft gemaakt dan een vruchtbaar fond en een kiem die nu nog vrucht zetten zou; en de voorstelling, die in het verloop onzer dichtkunst sinds '80 een organische, historisch noodzakelijke ontwikkeling ziet, is een fictie, die de subjectieve causaliteit onzer hersens aan de objectieve feiten ten grondslag en richtsnoer legt. Het spreekt dus volstrekt niet vanzelf, dat Boutens volgde op Kloos en Buning op Boutens en op Buning Den Doolaard of Kool: die opeenvolging is alleen chronologisch en volstrekt niet causaal; maar omdat de poëzie hier nu veertig jaar bloeit, onafgebroken vrijwel, werd men geneigd en gewend haar als een organisch geheel te beschouwen en de perioden van '90, 1900, 1910 en 1918 als vervolg- [gevolg] en verval-stadia [de laatste twee zeker] van een groot, een kiemkrachtig begin. Maar niets is onjuister, want ten eerste zijn er, ondanks een traditie, geen scherper verschillen denkbaar dan juist de onderscheiden perioden, die men na '80 hier zag [het dichterschap van Boutens is vijandig aan dat van Kloos en onverbindbaar is Leopold met Hendrik de Vries: zij konden eeuwen uiteen zijn ontstaan] en ten tweede was geen poëzie zo beperkt als die van Tachtig, zo arm aan voortplantingsdrift, zo arm aan kiemen; als er éen dichtkunst is, die geheel in, op, uit en met zichzelf leefde en verging, dan die van '80: zij was prachtig, hevig geladen met natuurdrift en hartstocht, maar zij heeft alle draagkracht en toekomst gemist: zij had vlees en bloed, maar geen beenderen; geen ruggegraat en geen sperma en geen hersens vooral. Het is veeleer wonderlijk, dat daarna mensen als Boutens kwamen en Henriette Roland Holst. Natuurlijk: er zijn zaden verder gewaaid en trekken overgeërfd, maar volstrekt niet in die mate, dat er van een poëtische cultuur sprake kan zijn. De traditie in onze dichtkunst is veelmeer functioneel dan materieel, de z.g. erfenis van Tachtig was lang voor hun dood volkomen opgelold; maar men had verzen geschreven, het dichterschap had geleefd, de functie talent had gewerkt - dat alleen al werkte bevruchtend en stimulerend, en voor zover men den jongeren dichters Tachtiger-epigonisme verwijt, vergist men zich weer: er bestaat geen scherper verschil dan tussen Gorter en Slauerhoff en inplaats van veel revolutie en weinig sterke poëzie ziet men nu het volledige tegendeel.

[pagina 600]
[p. 600]

De feiten zijn verder, dat sinds '80 de lyriek in onze litteratuur de essentiële plaats inneemt en haar overheersing groeide en groeit met de jaren.

Drama en epiek zijn diep in verval en het overwicht der lyriek binnen de creatieve productie is een hachelijk symptoom, zelfs in een land als het onze, waar dit altijd min of meer het geval was. Want lyriek die geen volkslied is, is het werk van den eenling, den geïsoleerde. In cultureel sterke tijden leeft het drama, het epos. De huidige verhouding, of wanverhouding van lyriek tegenover epiek en dramatiek, is het onmiskenbaar symptoom van een décadence-periode, van een laat-individualistisch tijdperk. Ik wil hierop wijzen, omdat men beweert, dat het onderscheid tussen de Tachtigers en de jongste dichters fictief is, omdat beiden individualisten zijn. Maar het onderscheid tussen Tachtig en ons ligt ergens anders.

Inderdaad: én wij én Tachtig zijn individualisten; maar dat zijn, in hart en nieren zelfs zij, die met radicale of lapmiddelen het individualisme bestrijden: de katholieken en communisten enerzijds en de zachtzinnige humanisten anderzijds. Individualisme is de kern en de erfenis - misschien moet ik zeggen: de bijzondere erfzonde van 5 eeuwen renaissancistische cultuur. Daar ontkomt niemand aan. In dien zin zijn wij allen losgeslagenen, verwilderden, vrijbuiters, avonturiers. Dat is niet enkel een kenmerk, dat - nogmaals - Slauerhoff aan Gorter verbindt, het verbindt hen samen, met alles wat daartussen ligt, aan de Renaissance en ik kan het individualisme niet anders zien dan als noodlot. De befaamde ontwaking der persoonlijkheid, het vrij worden van den mens, voerde rechtstreeks en onverbiddelijk tot isolatie, verschrompeling en bandeloze eenzaamheid. Zelfs vitalistisch is het niet te verdedigen: het is niet waar, dat wij grootser en sterker leven dan een middeleeuwer; ook ons bloed is moe en somber geworden.

Tussen de jongste dichtkunst en die van Tachtig is het onderscheid van anderen aard; dat blijkt het sterkst uit de gewijzigde verhouding tot de werkelijkheid. Tachtig, ontwaakt uit een dorre, schrale moraal, of veeleer uit een schijn-moraal, uit verschrompelde hypocriete preutsheid en groezeligheid, sprong op, met een schreeuw. Bloed, dat toch wel heel sterk moet zijn, om in twee eeuwen niet tot azijn te verzuren, werd plotseling en heerszuchtig gewekt. Spieren en zenuwen werden gespannen, een jong, wild lichaam stond op. Duizelend heeft het zich in het leven gestort, in de tastbare realiteit: met de natuur heeft het

[pagina 601]
[p. 601]

feesten gevierd, dronken en dionysisch. De hollander had twee eeuwen lang op zoethout gebeten, nu wilden de jonge tanden éindelijk iets anders. - De natuur was een lichaam, hun verhouding ertoe zuiver-zinnelijk: zij moeten met bloemen hebben gefluisterd en de struiken gestreeld. De oorsprong, de kern, de kracht en de pracht van Tachtig is een natuurfeest geweest, een panische bruiloft der zinnen - en er is evenveel reden de kunst van dien tijd sensualisme als realisme, of naturalisme te noemen. De jonge dichter van Tachtig was een prachtig wild dier. - Ik wil niet zeggen dat de jonge dichters van heden dat niet zouden zijn, maar dit stuk van hun leven werd niet tot de essentiële materie van hun poëzie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken