Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Critisch proza (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Critisch proza
Afbeelding van Critisch prozaToon afbeelding van titelpagina van Critisch proza

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.19 MB)

Scans (10.63 MB)

XML (1.00 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
kritiek(en)
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Critisch proza

(1979)–H. Marsman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Aan een criticus

‘Wohlan, wohlauf!’ om met mijn vriend Zarathustra te spreken. Ik ben geen masochist en begin dus met te verklaren, dat ik volstrekt niet ongevoelig ben voor waarderende woorden, noch - in een enigszins anderen zin - voor een afwijzend oordeel over mijn werk. Toch moet ik hierbij direct een voorbehoud maken, dat misschien wel zeer aanmatigend klinkt - maar dat ben ik nu eenmaal, op dit punt. Ik vind het vervelend, om niet te zeggen grievend, om geprezen te worden door mensen die ik niet voor vol aanzie. Hier komt mijn trots in verzet tegen mijn ijdelheid en met een soort verontruste schaamte vraag ik mij af: ‘geeft mijn werk dien ignorant het recht zo uitbundig te zijn?’ Ik kan dan natuurlijk heel gemakkelijk zeggen, dat 's mans waardering op een misverstand berust, en in verschillende gevallen is dat gelukkig ook zo, maar ik heb toch ook de nodige malen moeten vaststellen, dat hij dat recht inderdaad bezat; dat ik hem zelf dat recht had gegeven, door - laat ons hopen in een zwak ogenblik - af te zakken naar zijn niveau. Misschien vraagt u zich af, waaraan men zo onmiddellijk kan zien, of er een misverstand in het spel is of niet. Aan de toon, aan de stijl, aan de argumen-

[pagina 640]
[p. 640]

tatie - aan alles ongeveer - ja, aan alles, en dat alles verraadt zich soms al in een schijnbaar alleronaanzienlijkst detail. Of - om het korter te zeggen: men ruikt zo iets. De reuk als beslissend onderscheidend zintuig staat alleen in een - slechten reuk bij de mensen met een slechten neus. Ik behoor nog altijd tot het oppervlakkige soort, dat niet eerst een rijstebrijberg naar binnen hoeft te werken om te weten of het van rijst houdt. Maar ik ben geen conscientieus en objectief criticus.

Om niet al te ver af te dwalen, zal ik op dit punt overigens maar volstaan met te zeggen, dat langs een omweg de ‘lof der dwazen’ dus toch nog van betekenis voor mij kan zijn: maar door het omgekeerde uit te werken van wat hij bedoelt. Ik althans ben enige malen op dubieuze plekken in mijn werk opmerkzaam gemaakt doordat een kitschmeier mij wat al te dithyrambisch werd. Ongunstige ignoranten-critiek daarentegen verliest helaas niets van haar onnozelheid door het enkele feit dat zij ongunstig is. Die is en blijft dus onvruchtbaar en zonder betekenis voor mij.

De ‘lof der wijzen’ echter is sterkend en bemoedigend. Ik wil niet beweren, dat zij bepaald onontbeerlijk is, maar misschien ben ik met dit voorbehoud toch nog het slachtoffer van een fictie. Montherlant zegt ronduit: waardering - en ik neem aan, dat hij waardering door gelijk- of meerwaardigen bedoelt, ik herinner mij de uitspraak niet woordelijk meer - is voor een schrijver even onmisbaar als water en licht voor een plant. De afbrekende critiek der wijzen tenslotte is - althans op den duur, d.w.z. in haar nawerking - zeker niet minder vruchtbaar dan hun lof. Ik voor mij weet tenminste niet wat ik beter zou kunnen missen: de bezieling die ik put uit de weerklank, of de verscherping van mijn zelfcritiek die ik ontleen aan de bezwaren door anderen geuit. U moet hierbij natuurlijk bedenken, dat dit verscherpen, en aanvullen, alleen mogelijk is bij een zekere homogeniteit tussen mijn criticus en mij. Bezwaren, die mij niets zeggen, hoe gedocumenteerd en scherpzinnig zij op zichzelf misschien ook zijn, doordat zij uit een klimaat, uit een windstreek komen die voor mij volmaakt ontoegankelijk is, blijven - helaas? - voor mij een gesloten boek. Ik heb dan het gevoel dat ik een intelligent hottentot op bezoek heb, die mij aan het verstand wil brengen, dat ik een nul ben - en hoezeer ik ook van nature en in zo'n geval mede uit beleefdheid geneigd ben die hypothese te delen - het blijft mij ónmogelijk. Ik zie aan zijn gebaren, aan zijn gezicht, ik hoor aan zijn stem waar hij heen

[pagina 641]
[p. 641]

wil, maar er blijft een muur tussen ons. Wat vindt u, moet ik nu op mijn ouden dag ook nog hottentots gaan leren, alleen om nóg critischer te worden tegenover mijn eigen werk? Ik ken al zóveel talen - Dus zou u mij misverstaan, als u dacht, dat álle afwijzende critiek van intelligente zijde van betekenis voor mij is. Ik schreef daarnet, dat er bovendien een zekere homogeniteit moet bestaan tussen den criticus en mij, maar ik zou het betreuren als u juist deze opmerking verkeerd zou begrijpen, en kom er nog even op terug. Ik bedoel met homogeniteit vooral niét dien vorm van gelijkgezindheid, die vriendschap heet. Dat wil zeggen: men aanvaardt de critiek van een vriend weliswaar gemakkelijker dan die van een vijand, maar dat is een andere zaak, en het zou zeer onjuist en kortzichtig zijn om de homogeniteit die ik bedoel met vriendschap, of ook met vijandschap te verwarren. Zij kan ook bestaan in een geval van volstrekte neutraliteit. Zij omvat álle normen, zienswijzen en reacties die voor mij toegankelijk zijn, totaal afgezien van de gevoelsverhouding waarin ik tot den criticus sta. Vooral op zijn vijandschap echter - als het nu toch over dat soort affecties gaan moet - op wat ik ‘homogene vijanden’ noem, moet men zuinig zijn; meer nog: men zou ze moeten kweken, als dat kon. De haat is in tal van gevallen veel scherpzinniger dan de sympathie. Ik zeg vooral niet, dat ik onmiddellijk toegankelijk ben voor de bezwaren die een ‘homogeen vijand’ tegen mij uit, integendeel zelfs: na de eerste lectuur van een door vijandschap geïnspireerd stuk, heb ik soms de onbedwingbare lust den kerel te bewijzen, dat hij inderdaad een vijand voor heeft, en - gegeven mijn opvliegend temperament - zou ik niets liever doen dan hem dit bewijs op het aangezicht griften -, maar later, als ik niet ‘voor 't vliegend weer van het gevoel ben gezwicht’, om mijzelf te citeren, ben ik den man erkentelijk; weliswaar niet voor de infamie die hem dreef, maar voor wat er stáat in zijn stuk, ontdaan van de gevoelens die in hem en mij hebben gewoed. Toch moet intelligente critiek, die mijn werk afbreekt, nog aan éen voorwaarde voldoen, wil zij voor mij van betekenis zijn: zij moet concreet, en zelfs concreet-technisch te werk gaan. Ik bedoel dit: een afbrekende critiek, die de zwakke en - vooruit met het woord! - slechte plekken in mijn natuur aanwijst, of die - nog opwekkender! - een weerzinwekkend portret van mij geeft is alleen maar pijnlijk. U neemt misschien aan, dat juist dat pijnlijke element op den duur regenererend kan werken, en wellicht is dat ook zo - maar om u de waarheid te zeggen: aan den

[pagina 642]
[p. 642]

lijve heb ik van dat soort regeneratie tot nog toe weinig gemerkt, maar ik ben misschien een té verstokt zondaar. -

Overigens is het zeer curieus, dat men - als het zichzelf geldt - geheel anders reageert dan wanneer men een stuk leest over een ander. De, desnoods zelfs moralistisch getinte, afbrekende ‘levenscritiek’, die buitengewoon verhelderend en van hoge waarde kan zijn voor bijna iedereen die haar leest, is in negen van de tien gevallen voor den betrokken schrijver uitsluitend van negatieve betekenis: zij stemt hem somber, neerslachtig en weerloos - juist als hij de gegrondheid ervan erkennen moet. Ik zeg niet, dat hij voorgoed uit het veld geslagen zal zijn, ik zeg wel, dat zijn twijfel, zijn remmen, zijn zwakheden er tijdelijk door kunnen worden vergroot, tot in het machteloos wordens soms toe. Misschien zou u mij, als u dit met mij eens bent, in overweging willen geven, mij dan voortaan vooral van het schrijven van dat soort critiek te onthouden, en toch moet ik u zeggen. dat ik daar niet over denk. Dat wil zeggen áls ik er over denk, dan niet uit deze overweging, dat men een schrijver niet dat soort stukken buitengewoon ontmoedigen kan. Ik ben de eerste om het uitermate te betreuren, als een werkelijk talent, doordat er altijd maar weer op de tekorten van zijn natuur wordt gehamerd, tot wanhoop en zelfs tot zwijgen zou worden gebracht, en toch blijf ik erbij, dat dit voor mij geen reden kan zijn om dat soort critiek af te wijzen of te staken. Ik geloof nu eenmaal, dat bijna alles wat ten gevolge van afbrekende ‘levenscritiek’ te gronde gaat - ook te gronde moét gaan, en de - laat ons hopen zeldzame - gevallen, waarin men die conclusie niét trekken mag, moeten wij in godsnaam maar aanvaarden. Alles wat de critiek aan negatiefs in zich heeft en teweegbrengt, en het is misschien niet gering, weegt voor mij tegen het positieve dat ik u - hier alleen nog maar vanuit mijn schrijversstandpunt - heb opgenoemd, toch nog altijd niet op. Bovendien - wie publiceert, weet, en ervaart anders wel, waaraan hij zich blootstelt, en iedere tramconducteur kan u zeggen wat ‘geestelijke en morele weerbaarheid’ is. Welnu -

Dus - aan z.g. levenscritiek op mijn werk heb ik niets. Ik profiteer uitsluitend van technische opmerkingen, die mij punt voor punt aanwijzen wat er niet deugt, en waarom. Als ik de juistheid van dat soort critiek heb begrepen, en ik ben in staat haar tot een onafscheidelijk bestanddeel te maken van mijn zelfcritiek, dan is dát de soort, en vrijwel de enige, waar ik blijvend dankbaar voor ben. Ik herinner mij nog met hoeveel instem-

[pagina 643]
[p. 643]

ming, met hoeveel genoegen vooral, ik de grotendeels afwijzende critiek van Henri Bruning gelezen heb op De Dood van Angèle Degroux. Alleen - als ik de verscherpte technische zelfcritiek die ik aan zijn beschouwing te danken had, in toepassing had willen brengen, had ik het hele boek moeten herschrijven - en hoe voortvarend ik ook in het verbeteren ben, dat was mij te kras!

Ik hoop, dat u op grond van dit alles begrepen hebt, dat uw stuk mij slechts ten dele bevredigd heeft. Mocht u in een volgend geval uw bezwaren nog concreter, en wat mij betreft desnoods nog schoolmeesterachtiger kunnen formuleren, doet u dat dan. Hoe voortreffelijk mijn verzen zijn - ik zou een olifantshuid van bescheidenheid moeten hebben om dit langzamerhand ook zélf niet te zien. Als u mij nu ook nog kunt zeggen, hoe ik technisch te werk moet gaan om de ervaringen, die de half-gerechtvaardigde legende van mijn ‘solipsisme’ zouden relativeren, te verwerkelijken, zou ik u nog erkentelijker zijn. Maar misschien zit er achter ieder technisch gebrek een scheppend tekort. Hoe dit zij, uw stuk is althans niet afkomstig uit den mond der kleine gifspuwers of der bolle bazuinengelen - ziedaar de reden waarom ik het tenslotte toch niet zonder genoegen las.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken