Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kleine katechismus der natuur voor kinderen (1779)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kleine katechismus der natuur voor kinderen
Afbeelding van Kleine katechismus der natuur voor kinderenToon afbeelding van titelpagina van Kleine katechismus der natuur voor kinderen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

non-fictie/pedagogiek
non-fictie/natuurwetenschappen/natuurkunde
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie
non-fictie/natuurwetenschappen/sterrenkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kleine katechismus der natuur voor kinderen

(1779)–J.F. Martinet–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 109]
[p. 109]

Zeventiende zamenspraak over de bloemen.

Vraag. Van de Planten te vooren spreekende, hebben wy de Bloemen niet aangeroerd.

Antwoord. Vraag my dan nu aangaande dezelven: die Schoonheden des Scheppers verdienen dat zeer wel.

V. Waar en wanneer groeien de Bloemen?

A. Overal in de geheele Waereld; in het Water en op het Land; in alle vier getyden van het jaar, doch meest in den Zomer.

V. Waarom laat God, zelfs in heiden en wildernissen, daar men nooit of zelden komt, Bloemen wassen?

A. Hy wilde zyne Waereld overal daarmede opsieren; en als wy op zulke plaatzen niet komen, weeten ze de Byen daar wel te vinden, 't geen altyd op ons voordeel uitkomt.

V. Hoe veele hoedanigheden vereenigen zich verder in dezelven?

A. Drie voornaamen! het sierlyke, het lieflyke,

[pagina 110]
[p. 110]

en het nuttige: het eerste ziet men in de overschoone Koleuren; het ander vindt men in den Reuk; en het laatste in het Gebruik, dat er van gemaakt wordt.

V. Hoedanig is het sierlyke?

A. Dit blinkt uit in het Maaksel en Koleuren, beiden onbegryplyk in allen verschillende.

V. Wat is hierin verwonderlyk?

A. Dat uit groene Planten zo veele duizend onderscheiden verrukkende Bloemen komen. Ook verschynt de pragtige Tulp uit eenen lelyken bol, de schoone Ranonkel uit een vuil klaauwtje, het geen wy, hadden we het nooit gezien, ook nooit zouden verwagt hebben.

V. En hoe komen zy te voorschyn?

A. Men ziet eerst veele Bladeren, die of de Bloem zelve zyn, of dezelve eenen tyd lang voorzigtig dekken en bewaaren: daarna komt ze te voorschyn, en blyft nederig en laag, of schiet hoog op, om zich aan ons te vertoonen.

V. En hoe zyn zy geformeerd?

A. Dit is zeer verschillend; doch de meesten hebben een omloopend steunsel, op dat de Bladeren hoogop zouden blyven staan: dan volgen de Bladeren of de Bloem zelve, en eindelyk de binnenste deelen, dienende om Zaad en Vruchten voort te brengen, welken men my met den tyd zal leeren kennen, als ik ze zal kunnen begrypen.

V. Hoe verwonderlyk is dan dit maaksel der Bloemen in zo veel duizenden?

A. Woorden kunnen dit niet uitdrukken; oogen moeten het zien.

V. Hoedanig zyn de Koleuren?

[pagina 111]
[p. 111]

A. Hemelsblaauw, zeegroen, groen, olyfgroen, geel, oranje, vuurrood, rood, karmosynrood, violet, rood, muisvaal, aschgraauw, zilverwit, en roozekoleur.

V. Waartoe zo veele verrukkende Koleuren?

A. Om ons meer te vervrolyken; om ons de Bloemen gemakkelyker te leeren kennen; om meer Gods Almagt daarin te zien; en om de waare en vaste Koleuren, ter onderscheidinge van veele dingen, wél te kunnen bepaalen.

V. Hebben dan de Koleuren zulk eene magt, om ons hart te vervrolyken?

A. Men ziet dit, zelfs in de Kinderen, die zo gaarne Bloemen plukken, of met een vrolyk oog van elk aanneemen.

V. Maar de een noemt dikwils eene Bloem schoon; en een ander heet ze lelyk?

A. Dit hangt af van de mode of van de verbeelding: elke Bloem is anders schoon in haare soort; de wilden niet uitgezonderd.

V. Welken noemt men zeer sraai?

A. Tulpen, Ranonkels, Hyacinthen, Aurirula's, Anjelieren, Balseminen, Passiebloemen, Viooltjes, Primula Veris, Violieren, Anemonen, Lelien, Papavers, Muurbloemen, Afrikaanen, Haanekammen, enz.

V. Toon my nu eens aan het lieflyke.

A. Dit is zo wonderlyk, als het sierlyke: het bestaat in den Reuk, komende uit de sappen, of uit de kleine uitwaassemende openingen, die in het binnenste der Bloemen zyn, of uit de Bladeren.

V. Wanneer geeven zy van zich deezen Reuk?

A. Of altyd, of op vaste uuren.

V. Welken munten uit in geuren?

[pagina 112]
[p. 112]

A. Viooltjes, Anjelieren, Kamperfoelie, Lelien, Roozen Aurikula's, enz.

V. En sommigen hebben geenen Reuk?

A. Dit wordt men, onder anderen, gewaar in de Ranonkels, die anders alle volkomenheden te gelyk zouden bezitten.

V. De meeste Veld- of Wilde bloemen rieken niet?

A. De Reuk zou hun ook nutteloos gegeeven zyn, wyl de graazende Dieren, zo veel men weet, daarvan geene aandoening hebben.

V. Doch sommige Bloemen, gelyk de Afrikaanen, stinken?

A. Zy kunnen mogelyk daardoor de kragt hebben van vuile dampen te verbreeken, of ons andere diensten doen, die wy noch niet weeten.

V. Is dit nu alles?

A. Eer ik de nuttigheden der Bloemen opnoemen, zou men noch drie hoedanigheden, die my ook geleerd zyn, als zeer byzonder, in acht mogen neemen.

V. En die zyn?

A. De eerste is, dat veele platliggende Bloemen, vooral de geelen, gelyk de Zonnebloem, met de Zon omdraaien, en die in haaren loop volgen.

V. De tweede is?

A. Dat sommige Bloemen waaken en slaapen, dat is, op zekere uuren open en toegaan tot eigen' bewaaring; en dat anderen het Weder voorzeggen.

V. En de derde?

A. Dat sommige Planten op dien tyd bloeien; als eenige Trekvogelen aankomen.

[pagina 113]
[p. 113]

V. Zeg my nu het nuttige der Bloemen.

A. Bloemen vervrolyken droevige, en verkwikken vermoeide zinnen: zy duiden aan het jaargety, en leeren ons de Planten kennen, ook den aart der gronden, en het Gewest, waarin zy staan: zy leveren Vruchten en Zaaden; Honig en Wasch; Olieën en Zeepen; Verwen en Snuifpoeders, Reukwerken en Geneesmiddelen.

V. Wat besluit trekt gy hier uit?

A. Dat het moeilyk is te bepaalen, wat verwonderlyker is, het sierlyke, het lieflyke, of het nuttige: want God is verwonderlyk in alle zyne werken.

V. Welke les trok de Heere Jesus uit het aanzien der Bloemen?

A. Hy leerde, om den zynen onnutte zorgen te doen asleggen: En wat zyt gy bezorgd voor de kleeding? aanmerkt de Lelien des velds, hoe zy wassen: zy arbeiden niet, nog en spinnen niet. En ik zeg u, dat ook Salomo in alle zyne heerlykheid niet is bekleed geweest, gelyk een van deezen. Indien nu God het gras des velds, dat heden is, en morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, zal hy u niet veel meer kleeden, gy kleingeloovigen? Matth. VI. 28-30.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken