Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vriendinnen (ca. 1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vriendinnen
Afbeelding van VriendinnenToon afbeelding van titelpagina van Vriendinnen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.84 MB)

Scans (36.73 MB)

ebook (5.29 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Illustrator

Is. van Mens



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vriendinnen

(ca. 1930)–Cissy van Marxveldt–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 160]
[p. 160]

XVI.

‘Zoo schoone waterjonkvrouwe,’ begroette Bob me, toen ik in mijn druipende regenjas de gang binnenzeilde.

‘Hm,’ zei ik.

‘Altijd met twee woorden spreken, Hendrika.’

‘Wees niet zoo bespottelijk.’

‘Da's vier, Hendrika.’

‘Kind, wat drijf je,’ riep Lies, die frisch en opgeknapt de trap afkwam.

‘Ik had geen spuit bij me.’

‘Eigen schuld.’

‘Ik haat spuiten.’

‘Blij, dat ik er geen ben,’ zei Bob.

‘O, maar daar behoef je anders geen spuit voor te zijn,’ veronderstelde ik, mijn regenhoed in zijn gezicht uitslaand, Cor's mooie gang ten spijt.

Bob schudde zich als een poedel.

‘Er is nieuws,’ zei hij. ‘Groot nieuws. Ontzagwekkend nieuws.’

‘Wat dan?’ Ik ging op een traptree zitten. Lies stak mijn uitstekende haarspelden terecht.

‘Raden, Hendrika! Weet jij het al, Lies?’

‘Nee,’ zei Lies. ‘Ik ben immers pas thuis.’

Bob sloeg zijn armen over elkaar. ‘Vooruit, raad op.’

‘Is het groòt nieuws?’

‘Geweldig.’

‘Ga je misschien studeeren?’

‘Nooit hatelijk worden, Hendrika.’

[pagina 161]
[p. 161]

‘Gesien verloofd?’

‘Maar kìnd,’ zei Bob tegen Lies, meewarig zijn hoofd schuddend, ‘voel je je wel goed?’

‘Dus niet?’

‘Bewaar me.’

‘Cor gaat trouwen.’

‘De bokser heeft nog geen dusdanige positie, Hendrika.’

‘Gaan we verhuizen?’

‘Dat is niet geweldig genoeg.’

‘Ik raad niet meer.’

‘Ik ook niet.’

‘Kinderen,’ zei Bob. ‘Luistert. Morgen zal ons huis de bijzondere eer te beurt vallen, binnen zijn muren te mogen herbergen, den doctor in de wis- en natuurkunde, den heer Bernardus Nietveld.’

‘Pu, is dat nou alles!’

‘Jullie bent ook nooit tevreden. Echt vrouwelijk. Kom, zou jij je niet eens gaan opknappen?’ Dat tegen mij. ‘Ik kijk niet graag op natte pieken aan. Nèt veters. Brr.’

Natuurlijk had Gesien het aan tafel te ontgelden. ‘Gesina, nu moet je je haar morgen een beetje wereldscher doen. En Hen heeft wel een blouse voor je te leen. Die rooie schiettent-blouse van jou, Hendrika. Zal je goed kleuren,’ zei Bob, Gesien door den boog van zijn duim en wijsvinger bekijkend. ‘Gelukkig dat je die kippeveer hebt. Je wist wel wat je deedt, Gesina. Kan ze die al op, Ma?’

‘Och malle jongen,’ zei mevrouw.

‘Dus niet?’

‘Lampepit,’ zei ik. ‘Is het er nu weer voor?’

‘Altijd correct blijven, Hendrika. Dan doe je maar net of je uitgaat, Gesina, en dan kom je zoo nonchalant, de kippeveer schuin, vooràl schuin, nog even binnen. Kind, je verwekt een sensaasje.’

[pagina 162]
[p. 162]

‘Gooi hem je servetring naar zijn hoofd,’ fluisterde ik Gesien in.

‘Ma, zegt u nu eens iets tegen dien onwijzen jongen. U zegt nooit iets. Het kan u niet schelen wat hij doet. U zult zien, als Ber er is, doet hij ook zoo naar. Ik kom net zoo lief niet aan tafel.’

‘Kss - kss -’ zei Bob verrukt.

‘Gooi hem dan toch je servetring naar zijn hoofd.’

‘Nooit voorzeggen, Hendrika. Gesien kan het alleen wel af. Toe maar, kleuter.’

Het idee van de kleuter deed ons proesten, zelfs Gesien.

‘Hij zei altijd zulke dwaze dingen,’ zei mevrouw. ‘Hoe oud was hij, toen we in Blaricum gelogeerd hebben. Laat eens kijken. Een jaar of zes misschien. Toen vroeg ik hem eens: ‘Bobbie...’

‘Aii,’ deed Bob met een pijnlijk gezicht.

‘Bobbie, weet jij waar Pa en Gesien zijn? “Pa en Gesien?” zei hij, en hij keek eens om zich heen. Hij was zoo'n dreumes in een blauw matrozenpakje. Ik zie hem nog.’

‘Niet afdwalen, Ma.’

‘“O ja kijk, daar komt het stel al aan,” zei hij toen. Stèl. Hoe kwam die jongen aan zoo'n uitdrukking. En Pa was zoo streng.’

‘U moet vooral die dingen vertellen,’ zei Gesien.

‘De zonden onzer voorvaderen, Gesina Lamberdina...’

‘Hier,’ zei ik en drukte hem het deksel van de aardappelschaal op zijn hoofd, waaraan nog wat kruim kleefde.

‘Gelukkig dat we net klaar zijn,’ ontdekte mevrouw tevreden.

En Cor die binnenkwam om af te ruimen, viel weer in een stuip.

‘Dit deksel hoef je niet af te wasschen, Cornelia.

[pagina 163]
[p. 163]

Daar ga ik mee studeeren. Goed voor mijn denkvermogen. Adieu, dames.’

En 's avonds vond ik het deksel onder mijn hoofdkussen.

‘Smakelijk,’ zei Lies.

 

* * *

 

Bernardus zou een tweedaagsch wetenschappelijk congres komen bijwonen.

‘Hoe hij daar puf in heeft?’ zei Bob, toen we den volgenden avond tegen achten in de huiskamer verzameld waren, in afwachting.

‘Als jij maar eens idee in zoowat hadt,’ begon Gesien.

‘Was ik sprekend neef Bernardus. Wat zou je me dan lie-ief hebben, Gesina.’

Gesien kleurde, mompelde wat.

‘Ma,’ zei Bob. ‘Ik weet nog, dat Gesien Bernardus vroeger Berrie noemde. Doctor Berrie. Hij klìnkt.’

‘Ber is een goeie, degelijke jongen,’ zei mevrouw. ‘Een echte brave jongen. Het spijt me, dat hij niet direct van den trein hier naar toe kon komen, dan had je hem kunnen afhalen, Bob.’

‘U vergist u, Ma.’

‘Hoezoo dan?’ - Bob lachte.

‘Och, gaat u er toch niet op in,’ zei Gesien. ‘Hij wil natuurlijk weer iets hatelijks zeggen.’

Er werd gebeld.

‘Bèrrie,’ zei Bob, scheef in zijn eenen schouder zakkend.

Het was de melkboer. Ma, die al ter verwelkoming was opgestaan, ging weer zitten. ‘Lies, je maakt een keurigen indruk zoo met dat breiwerk.’-Lies borduurde. - ‘Je weet, de eèrste indruk, daar hangt alles van af. En Bernardus is een brave, degelijke jongen.’

[pagina 164]
[p. 164]

‘And Brutus is an honourable man,’ zei ik.

‘Juist zoo, Hendrika. Met jou valt te praten. Zou je ook niet gaan breien? Zoo'n boek staat zoo ondegelijk. Kind, denk aan je toekomst.’

En toen werd er weer gebeld. En het was Bernardus.

‘Hij noemt Gesina, “nicht”,’ zei Bob met een grafstem.

Mevrouw liep hem in de gang te gemoet, kwam met Bernardus binnen.

‘Hooggeleerde neef,’ zei Bob buigend, en voor mevrouw iets kon zeggen, stelde hij al voor: ‘De heer Dr. Bernardus Nietveld - heb je nog meer namen, nee hè? - onze twee gratiën: Elisabeth van Deyl, Hendrika Harpé, en o ja, hier heb je Gesina. Die wou je graag een zoen geven.’

‘Collega,’ groette Bernardus.

‘Als hij het ooit wordt,’ zei Gesien.

‘Die Gesina heeft menschenkennis. O, ontzàggelijk,’ kermde Bob.

We zaten weer. Hij viel me mee, Bernardus. Hij wàs lang en houterig en hij had een mallen knak in zijn beenen, hij deed stijf, en hij droeg een lorgnet. En hij was wat verlegen. Toch viel hij me mee.

Gesien, actief, zorgde voor de thee, gaf mij een sloot melk, terwijl ik ze altijd zonder drink. Ik zei niets, dronk zoet mijn kopje leeg.

‘Kerel, wat ben je gegroeid,’ begon Bob. Bernardus, die als hij dronk, zijn pink loodrecht naar boven liet wijzen, wat op me inwerkte, keek half over, half door zijn lorgnet.

‘Dat is goed voor mijn prestige in school,’ zei hij.

‘Kun je nogal orde houden?’

‘Och, dat gaat wel.’

‘Gelukkig. Het lijkt me anders een hondebaantje leeraar te zijn. Als ik aan mijn eigen schooljaren denk! Spieren ze bij jou?’

[pagina 165]
[p. 165]

‘Ik tracht het te voorkomen.’

‘Moet je niet doen. Stil laten spieren. Gun die stakkers toch een pleziertje.’

‘Ik kan het niet toestaan,’ zei Bernardus met schoolmeester-pathos.

‘Wij hadden vroeger op het gym zoo'n ouwen vos, die zat altijd zijn krantje te lezen onder de repetities. En als we er dan lustig op los spierden, werden we gesnapt....’

‘Een gaatje in zijn krant,’ zei Bernardus triomfantelijk. ‘Dat doe ik ook.’

‘Jàkkes,’ zei ik bij ongeluk hardop. Trachtte dan een kleur weg te slikken.

‘Flink zoo, Hendrika. Ik mag wel zoo'n onomwonden meening. En Bernardus neemt het je niet kwalijk, nietwaar heer doctor? Ze is nog zoo jong, hè? Praat zoo gauw haar mondje voorbij....’ Ik trapte Bob kwaadaardig onder de tafel. Hij knikte me vriendschappelijk toe. ‘En een lief voetje dat ze heeft,’ zei hij dan.

‘Ik heb eens een meisje gekend,’ bedacht Bernardus, ‘dat òok Hendrika heette.’

‘Hoe kàn het?’ deed Bob verwonderd. ‘Zoo'n bijzondere naam.’

‘Ik heet Henriëtte,’ zei ik vinnig. Ik vond na het gaatje in de krant Bernardus nàar.

Ik verwachtte niets meer van den avond, ging in mijn boek zitten bladeren. Gesien werkte nog àls maar met thee, praatte zoo'n beetje achteloos met Lies, die maar koel doorborduurde. En mevrouw, Bernardus en Bob wierpen zich in een wetenschappelijke discussie; mevrouw met angstige, bescheiden vraagjes, Bob en Bernardus met onbegrijpelijke, geleerde antwoorden. Ik had altijd wis- en natuurkunde een mònsterlijk vak gevonden.

Soms, tersluiks, keek ik eens naar Bob. Wat was

[pagina 166]
[p. 166]

hij vervelend-ernstig. En die malle Bernardus zeurde maar over een geschrift van Professor Huldauer of Fuldauer, dat hij nergens kon krijgen. Ik gaapte achter mijn boek; mijn kaak knarste een beetje. Ik keek over mijn boek heen.

‘Hallo,’ zei Bob. ‘Zoo lustig, Hendrika? Schwamm, professor. We gaan muziek maken. Kom Hen, kweel jij dat liedje eens: oh, deep in my heart, there is a feeling for you. Dat zingt ze speciaal voor mij. Jà,’ knikte hij veelbeteekenend naar Bernardus.

‘Speelt u?’ vroeg deze. Ik moest opeens aan zijn ‘lange tengels’ denken.

‘Nou, spélen’ zei Bob. ‘Zoo'n weidsch woord, hè? Ze tokkelt zoo'n beetje. Wel aardig.’

Ik diepte de Liederschatz op. Bob verfoeide de Liederschatz.

‘Hè ja,’ knikte mevrouw Nietveld me toe.

‘Kom Lies,’ zei ik. Lies was direct bereid. Zij speelde. Ik zong. Ik zocht de liedjes op, die Bob het meest verafschuwde, jubelde boosaardig: ‘Tirooooler sind lustig, so lustig und froh.’

‘Ziezoo, nu ben ik lankmoedig genoeg geweest,’ zei Bob. ‘Lies, speel eens wat draaglijks.’

‘En krijg ik deep in my heart dan niet te hooren?’ vroeg neef Bernardus van de canapé af.

‘Dat speelt ze liever voor mij alleen, hè Hendrika?’

‘Mocht wat,’ zei ik met het laatste restje energie, wat er nog in me zat. ‘Voor jou alleen speel ik het liefst .....’

‘Nou?’ zei Bob knipoogend.

‘I wouldn't leave my little wooden hut for you.’

‘Troef,’ zei Bernardus. En ik knikte hem toe.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken