Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een koning in de Kempen (onder pseudoniem L. van Rucklingen) (1854)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een koning in de Kempen (onder pseudoniem L. van Rucklingen)
Afbeelding van Een koning in de Kempen (onder pseudoniem L. van Rucklingen)Toon afbeelding van titelpagina van Een koning in de Kempen (onder pseudoniem L. van Rucklingen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.36 MB)

Scans (55.90 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een koning in de Kempen (onder pseudoniem L. van Rucklingen)

(1854)–Lodewijk Mathot–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 39]
[p. 39]

V.

Het was op het einde van eenen schoonen dag van september; de zonne was bijna achter de kimme gansch verdwenen; doch geen windje, voorbode des avonds, lispelde door de bladeren der boomen.

Eene smachtende dofheid heerschte op het veld; de vogels zongen niet meer; de dieren ademden pijnelijk en lieten een treurig gebrul hooren; over gansch de natuur scheen een uitgestrekt kleed van stille plegt geworpen, als in afwachting van een buitengewoon luchtverschijnsel.

Pieter stond aan zijne deur, en zag met stijve aandacht

[pagina 40]
[p. 40]

de wolken na, die met vlugge snelheid aan den gezigteinder dreven.

- Een geducht onweder hangt boven ons hoofd, Geertruid. - Het is gelukkig dat wij onzen oogst in de schure hebben; want degenen die nog iets op 't veld hebben staan, zullen weinig binnen voeren.

Eene pijnelijke uitdrukking kwam op Geertruids gelaat.

- Zou het onweder nog lang vertoeven, sprak zij, onze Bernhart is nog niet te huis? - De arme jongeling, ik heb hem zooveel het in mijne magt was, gepraamd met eenigen zijner vrienden naar de begankenisse van H.... te gaan. Altijd zoo treurig, zoo somber, helaas! - helaas! - mogte hij zich eens goed verlustigen!...

Eene traan glinsterde in Pieters oog; hij boog het hoofd en antwoordde niet.

Een stond daarna brak eene vurige bliksemschicht uit de wolken; Geertruid en Pieter maakten godvruchtig een kruis op hun voorhoofd, en besproeiden zorgvuldig de hoeve met gewijd water.

Een donderslag door alle de echos der vlakte herhaald, volgde op den bliksem. De regen viel in zware druppelen en met onstuimig geweld uit de lucht; een hevige noorde wind bulderde akelig in de kruinen der eiken, en zweepte de tengere toppen der mastenboomen voor zich heen.

[pagina 41]
[p. 41]

De twee echtelingen hadden de buitendeur en de luiken der vensters vast toegesloten, en toch huilde het onweder met naar gedruisch in de wijde schouw.

- Geertruid door angst ontsteld? nam een gebedenboek, en begon het roozenhoedje te bidden; men kon zien aan hare vurige opgetogenheid en onrustigen blik dat zij voor haren zoon bad.

Het onweder verdubbelde van woede; de bliksemschichten schoten onverpoosd op elkanderen, en in de lucht hoorde men het onophoudelijk ratelen des donders.

Bevend deed de goede moeder het gebedenboek toe;

- Helaas, waar is nu onze arme Bernhart? Het is toch wonder dat hij heden zoo lang vertoeft?

Pieter zat mijmerend in eenen hoek der kamer; eenige achterdocht had hem ook bevangen; echter trachtte hij de vrees zijner vrouwe te stillen:

- Wel, daar is niets buitengewoons in dit achterblijven! Bernhart zal zich tot het vallen van den avond opgehouden hebben, en door het onweder verrast, gedwongen zijn geweest onderwege te schuilen.

Niettemin beklemde een bang voorgevoel het hert der arme moeder; zij opende op nieuw haar boek, en begon met nog meer vurigheid te bidden.

[pagina 42]
[p. 42]

En buiten loeide en brulde het onweder altijd even onstuimig voort!....

Eensklaps klonk er een harde slag op de buitendeur; - de moeder sprong met eenen blijden kreet op:

- Daar is hij! riep ze, en schoof haastig de grendels weg.

De arme vrouwe kon echter niet eene uitroeping van venvondering bedwingen; want in plaats van Bernhart trad een lang mager ouderling binnen; de grijze lokken die om zijn voorhoofd speelden gaven hem een eerbiedwekkend voorkomen. Hij was gansch in het zwart gekleed, en droeg een korte broek en langen toegeknopten frak; aan zijnen drijkantigen hoed kon men bespeuren dat het een priester was. - Het water druipte van zijne kleederen!...

Bij zijne intrede was Pieter eerbiedig opgestaan en op ondervragenden toon sprak hij:

- Goedendag, mijnheer pastoor?

De herder der parochie, want inderdaad het was hij, begreep den wensch van den boer.

- Goede lieden, sprak hij, terwijl hij den regen van zijnen hoed schudde en eenen stoel bij het vuur schoof, goede lieden, gij zult gedoogen, hoop ik, dat ik eene schuilplaats tegen het onweder bij u zoeke? Ik heb verre van hier eenen gekwetste moeten bijstaan!...

[pagina 43]
[p. 43]

- Een gekwetste? kwamn ieuwsgierig Geertruid terwijl zij eenen mastentak op het vuur legde en met de blaaspijp trachtte te doen vlammen.

- Ja, vrouw Geertruid, sprak de herder met weemoedige stemme, er is schrikkelijk gevochten op den weg van H... onder lieden die van de begankenisse kwamen.

- God! en onze Bernhart!.... riep de moeder met benepen herte.

- Wie is de gekwetste, mijnheer pastoor? vroeg Pieter.

Zonder schijnbaar op deze vrage te letten, vervoorderde de herder:

- Hoewel de jongeling, zwaar gekwetst is, schijnen zijne wonden toch niet doodelijk, eenige dagen rust zullen hem wel herstellen.

- En mijn kind, mijn zoon, is nog niet teruggekeerd, onderbrak Geertruid klagend.

- Wie is de gekwetste? vroeg Pieter op nieuw met dringender stem, in Godes naam zeg het mij.

- Ik zeg het nog eens, antwoordde de herder, de wonde is niet doodelijk; seffens zal men den gekwetste hier binnen brengen; wie het ook zijn moge, ik bezweer u, weest kalm, want het leven des jongelings hangt er van af, dat alles rustig en in stilte ga!

[pagina 44]
[p. 44]

Nu bleef er geen twijfel meer over, dat gezegde was al te klaar. Geertruid liep met angstig gegil naar de deur.

- O zeg mij, zeg mij, waar is mijn kind, mijn Bernhart! geef mij mijnen eenigen zoon weder? huilde zij.

Pieter vatte de hand des herders vast.

- O, mijnheer pastoor, zeg mij wat er van is? Is mijn Bernhart dood, of wat is er van; martel mij niet langer met mij in die onzekerheid te laten.

- Pieter, vriend, hernam met stille stemme de pastoor, ik wil u niet bedriegen; het is waar, het is uw zoon dien men zal aanbrengen; doch bij is niet dood, hij is slechts gekwetst, en de hoop hem te redden is nog groot. Stil uwe arme vrouw, dat de lijder met gelatenheid ontvangen worde; het leven van uw eenig kind hangt er van af.

Met smertvolle aandoening, had de goede vader de woorden des pastoors aanhoord. In zijnen boezem woelde eene helle van onverstaanbare pijne; met sombere woede en klagende stemme gilde hij.

- Ah! de vuige booswicht heeft mijnen zoon vermoord!

- Vriend, gij moogt niemand onredelijk beschuldigen, sprak de herder.

- Ah! een angstig voorgevoel voorspelde mij iets kwaads, als ik dezen morgen, den wraakgierigen Hendrik het zelfde pad als mijn zoon zag inslaan. Het was hem niet

[pagina 45]
[p. 45]

genoeg mijne velden te vernielen, mijn vee te vergiftigen en mij te tergen; hij moest nog het bloed van mijn eenig kind, van mijnen Bernhart hebben!

- Pieter, sprak de pastoor ernstig, gij moogt niemand beschuldigen; gedenk dat gij gruwelijk zondigt, met zoo roekeloos uwen vijand van eene zoo grove misdaad te betichten? Daarenboven, ik herhaal het u, de wonde die uw zoon ontvangen heeft, kan nog genezen; daarom heb goeden moed, hoop in de goedheid Gods; men gaat den jongeling binnen brengen, bedwing u, en stel uwen zoon geenen gewissen dood ten prooi.

Pieter het pijnelijk het hoofd op de borst nederhangen, Geertruid lag ontzenuwd op eenen stoel.

Buiten boorde men eenige stappen naderen, een ligt gefluister deed zich hooren. De pastoor stond op, bragt tot teeken van stilzwijgen den vinger op den mond, en opende de deur.

Vier mannen met eene draagberrie traden binnen. - Op een met der haast verveerdigd bed, lag onder een wollen deken, een jongeling uitgestrekt; de oogen gesloten, het aanschijn bleek als de doeken die zijn hoofd omwonden, lag hij dáár onbewegelijk als een doode; het langzaam op en nederhalen zijner blauwverwige lippen, die aan eene pijnelijke ademhaling doorgang gaven, was het eenigste leeken van leven dat hij nog gaf.

[pagina 46]
[p. 46]

Bij het zien van dit treurig tooneel, hief Geertruid het hoofd op en het eenen hertscheurenden schreeuw ontsnappen.

- Bernhart! mijn kind! gilde zij en viel bezwijmend op den grond. Op een teeken des pastoors verwijderde men de arme vrouw.

Pieter stond bij de berrie; - de diepste droefheid drukte zich op zijn aanschijn uit; doch met innerlijke kracht bedwong hij zijne aandoening. Het aangezigt over zijnenzoon geleund, dorst hij bijna niet adem halen, om den zieke niet te stooren, die hem niet meer herkende. Radeloos greep hij de hand des pastoors vast.

- O red hem, mijnheer, het is mijn eenige zoon; zoo gij wist hoe dierbaar bij mij is, gij zoudet hem redden!...

De herder fluisterde hem eenige woorden van troost toe, die als eenen zoeten balsem zijn hert verkwikten. Een minnend hert opent zich der blijde hope zoo gemakkelijk.

De gekwetste jongeling werd voorzichtig op een bed overgedragen. De pastoor ontdekte zijne wonde, onderzocht ze aandachtiglijk, en overtuigde zich dat, alhoewel gevaarlijk zij niet doodelijk was.

De jongeling had eene lange breede snede over het voorhoofd, nevens de herssens, ontvangen. De wonde scheen door eenen magtigen stokslag te zijn toegebragt.

[pagina 47]
[p. 47]

De brave herder, die zoo als de meeste buitenpastoors eenige kennis der heelkunde bezat, verbond op nieuw de wonde, tot dat de heelmeester verwittigd zijnde hem nader zoude komen oppassen.

Sprakeloos lag Bernhart op zijn leger; hij herkende niemand; van tijd tot tijd zwolg hij met moeite eenig vocht door, en scheen gevoelloos aan de smerte zelve.

Aan de sponde zat Pieter; met den arm op het bed geleund, verliet zijn strakke blik nooit het aanschijn zijns zoons; met onrust lette hij nauwkeurig op elke beweging des zieken.

Aan het hoofdeinde had zich de verkalmde Geertruid geplaatst; de tranen gaven lucht aan hare geklemde borst. Van tijd tot tijd bragt zij eenen verkoelenden drank aan des jongelings lippen, of ondersteunde zijn hoofd met eene moederlijke bezorgdheid en trachtte zijn lijden te lenigen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken