Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Op reis en thuis (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Op reis en thuis
Afbeelding van Op reis en thuisToon afbeelding van titelpagina van Op reis en thuis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (1.84 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Op reis en thuis

(1912)–Justus van Maurik–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 115]
[p. 115]

Vroeg rijpe jeugd.

- En ik zeg dat 't 'n ongepermitteerd schandaal is, dat ze aan zulke apen van jongens tappen - ze bennen mirakel - God zal me bewaren, maar ik zou zoo'n slokkiesbaas kunnen doodslaan, en de kruidenier, die met zijn twee knechts op de stoep is gekomen om, evenals zijn buren, naar het opstootje voor de deur staat te kijken, wordt rood van kwaadheid als hij vervolgt:

- Die eene is waarachtig niet ouwer dan dertien of veertien jaar, hij moest 'r reis frisch voor z'n vermaak hebben.

- Als 'k mijn jonge zóó trappeerde, sloeg 'k 'm z'n armen en beenen stuk, valt zijn buurman, de bejaarde melkverkooper, die over 't stoephek leunt, in.

- Nou word ik d'r beroerd van, ik ga naar binnen, zegt de kruidenier, en tot zijn knechts: Kom Jan, - kom Gerrit, laat ze maar in d'r vet gaar smoren, 't is te misselijk om er langer naar te zien.

't Zijn drie jongens, tusschen dertien en vijftien jaren oud die de geheele buurt in opschuddig hebben gebracht.

Stomdronken schreeuwend en joelend, razend en vloekend, zijn ze komen aanzeilen uit de dwarsstraat.

- Precies als groote dronke-geweldenaars, beweert de banketbakkersvrouw, in wier winkel ze een glas hebben ingeslagen, omdat de deur voor hun neus werd dichtgedaan.

Nadat ze ieder meisje of vrouw, die ze tegenkwamen, op de meest onhebbelijke wijze hebben gemolesteerd, heeft de groeteverkoopster, die even haar onderhuis had verlaten, het moeten ontgelden. Haar uitstalling hebben ze baldadig door elkander gesmeten en getracht een mandje druiven te stelen. 't Is hun niet gelukt en daarom zijn ze, vloekend en tierend, nog een paar huizen verder gegaan en eindelijk over elkander, op de stoep van den garen- en bandwinkel neergetuimeld.

De jongste knaap leunt, bleek en zonder pet, met de zwarte haren voor zijn lodderige oogen, den mond half opengezakt, schier wezenloos ineengedoken tegen den stoepkant, nu en dan even opkijkend en tegelijk een paar ongearticuleerde tonen uitstootend, die hij als begeleiding

[pagina 116]
[p. 116]

bedoelt, van 't gezang der twee oudere, die op aandoenlijke wijs ‘We gane nog niet dood’ blaêren.

De twee magere oude juffrouwen, die reeds sedert jaren als brave fatsoenlijke gezusters, de garen- en bandaffaire drijven, zien met verschrikte oogen en booze gezichten, waarop duidelijk het: en zoo iets moet nu bij ons op de stoep gebeuren, te lezen staat, door de ruit der winkeldeur, die ze op het nachtslot hebben gedaan.

Voor de jongens staat de groote, stoere groentevrouw en slaat met de eene hand heftig en hard klinkend op de andere, terwijl ze luidkeels schreeuwt:

- Laaielichter, gappers ben jelui, maar mijn ken je niet beduvele - ik ben jelui te kwiek af geweest, en tot de omstanders:

- Ja, als ik niet casuweel d'r op ankom, gappe ze me een heel mandje blauwe druiven weg - maar 'k snapte ze en nou blijven ze d'r lekker nuchter van - en weer tot de jongens: Jelui most naar 't buro, maar nou is d'r geen agent te zien, in geen velde ofwege. Ja, zoo gaat 't hier altijd!

- Vrouw, maak je niet driftig, dat vee is 't niet waard: 't groeit op voor 't rooie dorp, zegt een burgerman, die geheel het uiterlijk heeft van een rentenierend bakker of slager.

- Nou... Vee! dat kan wel 'n beetje minder, hé? vraagt een verloopen kerel, met een lompe beweging zich voor den rentenier plaatsend - jij bent zeker nooit sikker geweest, in je jonge dagen, hé? Jij lust ze zeker niet, hé?

- Wel ja, 'k zou nog partij trekke voor dat stelletje, roept de groenvrouw en nijdig bijt ze den kerel toe: - jij bent zeker, toen je zoo'n aap van 'n jaar of vijftien was, ook al aan de jandoedel geweest, daarvan zie je d'r nou ook uit als een vieze vaatdoek - en met den elleboog hem op zij stootend: - Ga weg vuilik!

- En we gane nog niet do-od, niet do-o-od! joelen de jongens, zonder ophouden.

De menigte groeit aan en verspert de nauwe straat, zoodat de rijtuigen niet dan met moeite kunnen voorbijkomen.

Allerlei meeningen worden door de verzamelde menschen uitgesproken, maar niemand steekt een hand uit om de jongens van de stoep te halen, totdat een fatsoenlijk burgermeisje, dat eerst met uitgerekten hals, nieuwsgierig, tusschen de anderen door heeft gekeken, eensklaps een kreet uitstoot en dan naar voren dringt, tot dat ze vlak voor de stoep is.

Bleek van schrik, bevend en onthutst staart ze de jongens aan; bijna schreiend zegt ze:

- Och God, 't is Piet! En meteen bukt zij zich naar den jongsten knaap, vat hem bij den arm en tracht hem op te heffen.

- Och God! wat zal moeder schrikken, toe kom met me meê dan zal ik je naar huis brengen.

De jongen ziet haar versuft aan, en beproeft op te staan, de andere knapen trekken hem weer naar beneden op de stoep en onthalen het meisje op de gemeenste, liederlijkste scheldwoorden.

- Kom Piet, luister nou niet naar die schooiers, ga nou maar meê;

[pagina 117]
[p. 117]

ik zal wel zorgen dat moeder 't niet merkt. - Toe dan, kom! en tot de menschen, die het geval aangapen, zegt ze schreiend:

- Hij is pas dertien jaar en moeder is weduwe, - en dat's nou al de tweede keer van de week, - kom Piet, toe jongen! - hou je maar aan me vast. - Blijf jelui van m'n lijf af, gemeene rakkers, toe Piet!... is d'r dan niemand die me 'reis helpen wil?

Een paar mannen komen eindelijk het meisje te hulp - de jongen wordt op zijn beenen gezet en aan den arm van zijn zuster, die hem met goede zachte woorden zoekt te paaien, gaat hij eindelijk, zonder pet, gehavend en vuil, een eind mee, maar niet verder dan tot op de brug; daar bedenkt hij zich, rukt zich met geweld los en presenteert vloekend zijn zuster, als ze hem nog langer vasthoudt, een pak slaag. Schreiend keert het meisje terug, langzaam haar broer volgend, die zijn kornuiten weer opzoekt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken