Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Oude kennissen (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Oude kennissen
Afbeelding van Oude kennissenToon afbeelding van titelpagina van Oude kennissen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (2.09 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Oude kennissen

(1909)–Justus van Maurik–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Een probaat middel.

- Maar conducteur dit is toch eerste, niet rooken?

- Er is geen plaats meer in de tweede.

- Ja, maar ziet uwee, 'k heb maar tweede klas en.....

- Stap dan toch in, asjeblieft, Mevr.... juffrouw, zei de conducteur, die de reizigster voor een mevrouw wat te burgerlijk vond. Asjeblieft, 't is hoog tijd.

- Nou, dag Fietje - de juffrouw keerde zich, onder 't instappen, om naar een meisje, dat met allerlei bagage de handen vol had, - groet ze nog ereis allemaal thuis hoor! zóó kind, geef me de hoedendoos, het mandje en de karabies nou 'reis aan, hé?

- Kom juffrouw, 't wordt tijd!

- Ja, ja! - och heere, wat 'n klim - zuchtte de gezette vrouw, die, met de linkerhand den rand van het portier vattend, zich in de coupé zocht te hijschen, terwijl ze in de rechter een reiszakje en een paraplu hield en onder den arm een kartonnen doos bijna platdrukte.

- Klaar? - klonk op 't perron de stem van den stationschef en achter aan den trein vielen de portieren reeds met harde, vinnige slagen toe. - ‘Klaar?’

- Neen! - o, heere neen! - steunde de dikkert halfin den waggon.

- Zoo - o o - huup! - kwam lachend de conducteur en gaf haar een zetje opwaarts.

- Fie! m'n hoedendoos, - riep de reizigster voor 't open portierraampje - dankie, kind! Nou de karabies en zeg ze allemaal nog 'reis goeien dag, nou 't mandje, gauw! Goed zoo; 't is immers wel dicht? En meid, vergeet je niet om voor de poes te zorgen, en voor den kanarie en....

- Klaar?.... terug daar meisje!

- En Fie! - de juffrouw stak haar hoofd naar buiten - denk je

om de leege flesschen van de bessensap te laten terug.... De trein ging vooruit en het woord ‘bezorgen’ stierf weg in 't geraas der wielen.

- Heere, heere! dat's reppen geweest! pufte de juffrouw, terwijl ze plaats nam naast den eenigen passagier, die in de coupé zat te dutten. - O mensch! o mensch!

- Hé? vroeg de reiziger, nog half slapende.

[pagina 2]
[p. 2]

- O! sliep u? Eskuseer, 'k had u door de haast en de drukte niet opgemerkt, gut! wat schokt die wagen.

- Zoo, hm! - de reiziger zette zich weer recht gemakkelijk in zijn hoekje en sloot de oogen.

- Gunst nog toe, dat's een toer, - pruttelde de juffrouw, terwijl zij de hoedendoos, 't mandje en 't pakje in het net trachtte te bergen.

- O! gossiemijne, neem me niet kwalijk, ik kon 't heusch niet helpen; 't bennen maar kastanjes voor de kinderen van mijn zwager, die ben d'r zoo dol op. U heeft je toch niet bezeerd; 't is ook zoo'n onhandige til.

- Hm! ik zou dat reiszakje liever aan den overkant in 't net plaatsen, 't kon nog eens weer vallen en....

- Zeker, u heeft gelijk, u had je viament kunnen bezeeren, 't is nou mooi afgeloopen; 't doet toch geen pijn?

De passagier schoof zijn reismutsje iets naar voren, wreef zijn achterhoofd een paar maal met de vlakke hand, ging rechtop zitten, rekte zich even uit en keek half knorrig, half slaperig de dikke juffrouw aan, die over den bril, die op 't puntje van haar neus was gegleden, hem dom-goedig lachend aanziende vroeg: - Zeker vermoeid van 't reizen, - en plotseling met verheffing van stem: - Heeregrut! nou ik u goed bezie, ken ik u.

- Mij! - de reiziger scheen van schrik klaar wakker te worden.

- Uwee is immers meneer Bolders uit den kleêrenwinkel op de Hoogstraat?

- Toevallig niet!

- 't Is zonde! daar zou ik nou den dood op zijn ingegaan, dat uwee 't wel was, maar nou u zelf zeit, dat 't niet is, zal 't ook wel zóó niet wezen, 's Jongens, 's jongens! uwe heit anders sprekend 't wezen van Jan Bolders, maar als ik goed zie, is uwe 't toch weer niet, want al de Boldersen hebben rood haar en u is blond.

- Zoo! Aoh! - de reiziger geeuwde en zag de juffrouw even aan.

- Maar u heeft toch wel den dikken neus van de Boldersen, dat's casueel – en....

- Ik heet van Palen en heb slaap! - klonk 't knorrig en kort; hij sloot de oogen weer en kruiste de armen over de borst, terwijl hij de beenen op de bank tegenover hem uitstrekte.

De oogen van de juffrouw namen een wijd verwonderde uitdrukking aan en haastig zei ze: - van Palen zeit u? Wel, wel! hoe is 't mogelijk; dan zeker permetasie van de van Palens uit Rotterdam. Och! dat's bepaald een singelier toeval; ik ben jaren bij de van Palens over den vloer gekomen, 'k Was lang vrindin met Cato van Palen, zeker 'n tante van u, 'n goed mensch, maar ze laboreerde erg aan d'r zenuwen, daardoor was ze dikkels narrig en werden we kwaje vrinden, leeft ze nog?

Een onverstaanbaar gegrom deed de spreekster even ophouden en daarna vragen: - niet? - Och, dat zou me toch spijten. U bedoelt toch de van Palens van de Wijnhaven? - 't Zelfde gegrom.

- Of bent u soms van de van Palens uit de Baan, die ken ik ook heel goed: superbere menschen, meent u die?

[pagina 3]
[p. 3]

- Neen! 'k heb geen familie.

- Niemand?

- Neen! 'k ben een wees, 'k heb slaap.

- Och heere! is uwe een wees, misschien ook in 't huis geweest? dat's droevig, Ik heb altijd zoo innig te doen met de weeskindertjes; ziet u, ze hebben 't wel goed in zoo'n huis, maar die vele erwten en boonen en de snert, die ze eten, maakt ze toch maar dik voor niemen dal en zonder substansie. Ja, ja, en dan zoo een en ander meer, 't is toch nooit 't eigen. Wel, wel! je zou zoo niet aan uwee zeggen, dat u een weesjongetje is geweest, u ziet er niets naar uit, veels te kapitaal weet u, en dan eerste klasse reizen! Nou, dan is onze lieve Heer wél met u geweest. Ziet u, ik ben maar 'n burgermensch, maar ik kan 't Goddank goed stellen, 'k heb m'n brood, maar ik reis altijd derde klasse. Van morgen hadden ze nou geen derde aan den trein, daarom moest ik wel tweede nemen, en nou was de tweede vol, daarom reis ik nou eerste, vat u? Hè! wat gaat die trein gauw, kijk dat station 'reis voorbij vliegen, we houden maar een paar maal op vóór we in Rotterdam zijn, niet waar? Eens te Nieuwersluis, daar houden immers alle treinen op, en dan te....

- Juist. Goddank te Nieuwersluis! herhaalde de reiziger, die zich bij het onophoudelijk zaniken der juffrouw reeds onrustig had bewogen en gegeeuwd, maar nu eensklaps klaar wakker scheen te worden. Hij zag zijn buurvrouw scherp aan, nam haar, met een min of meer spotachtige uitdrukking in zijn oogen, van hoofd tot voeten op en begon toen met een bewogen stem: - Goedhartige ziel, ja ik zie 't aan uw geheele gelaat, u is medelijdend van aard, u voelt mêt en voor arme weezen, is 't niet zoo?

De juffrouw knikte langzaam en deftig, toen vroeg ze: - Dus vader en moeder nooit gekend?

- Neen - antwoordde haar buurman diep treurig en als met een onderdrukten snik vervolgde hij:

- Mijn vader stierf vóór mijn geboorte en mijn lieve moeder ook; hij scheen heftig bewogen en wischte zijn oogen af.

-'s Jongens! 's jongens! - zei de goedige dikkert en haalde van den weeromstuit haar zakdoek voor den dag.

- En als kind van drie jaar ging ik al naar zee, juffrouw!

- Naar zee!?

- Helaas ja! - ik moest wel.

- Och gunst!

- 'k Ben uit de wieg gestolen!

- Wat zeit u daar?

- Ge-sto-len!

- Groote genade! en door wie?

- Door een meid, die verkeering had met een zeeroover.

- Allemachtig! En waarom deed die meid dat?

- Omdat zij zelf geen kinderen bij dien zeeroover had, en hij dol op kinderen was.

- Je zou zeggen, wat kan 'n mensch toch beleven, 's jongens! 's jongens! - De juffrouw wiegelde heen en weer van verbazing.

[pagina 4]
[p. 4]

- Ja, juffrouw, 't was een roover met een kinderlievend hart.

- Dat lijkt wel. En roofde en moordde hij dan anderszins niet?

- Zeker, hij had een drukke affaire. De mannen, die hij ving, liet hij doodschieten of ophangen, maar de onschuldige kindertjes spaarde hij. We hadden aan boord een zeeroover, die niet anders deed dan de zuigflesschen vullen en de scheepsjongen zorgde voor 't venkelwater en warme luiers.

- Heere, Heere, hoe is 't mogelijk, en wat deed ie met de moeders, mijnheer?

- Hum! Hum! als ze jong en mooi waren, kwamen ze in zijn harem, maar oude vrouwen, zoo over de vijftig, ziet u, die werden ergens op een onbewoond eiland aan wal gezet of dadelijk aan boord geslacht.

- Ge-slacht? - de juffrouw rilde - dat's afgrijselijk, en heeft u dat zelf bijgewoond?

- Helaas! ja, ik ben bij moord en brand groot geworden. Op mijn dertiende jaar lei 'k m'n proefstuk al af, toen had ik twee zendelingen gekregen om af te maken.

- Af - te maken?.... zoover ze kon, schikte zij van haar buurman af.

- Ja, maar niet door pistool en dolk, wel neen! ik deed ze wat in hun koffie.

- Hè, O!

- 't Ging dood gemakkelijk, ze proefden er niets van en tien minuten later waren ze al bij onzen lieven Heer.

De oogen der dikke juffrouw keken zóó verschrikt, over den bril naar den heer naast haar, dat ze eens zoo groot als anders werden en haar mond zakte open van verbazing, toen hij kalmpjes verder vertelde: - Langzaam aan werd ik een monster, 'k beken het graag, ik dorstte naar bloed. Dat rooie warme menschen-bloed heeft zoo iets verleidelijk, zoo - - kijk! met dit kleine instrumentje, de reiziger haalde een zakmes te voorschijn, opende het en sneed voorzichtig over den nagel van zijn linkerduim, - met dit dingetje heb ik minstens honderd vijftig lui uit hun lijden geholpen, toen men mij nog ‘den schrik der zeeën’ noemde.

De reiziger zag zijn gezellin met wreedaardig dichtgeknepen oogjes aan en blikkerde met zijn tanden. Schuw en schuin keek de juffrouw naar het mesje, dat er zóó dood onschuldig uitzag, dat zij min of meer ongeloovig vroeg: - Met dat kleine.... Zij bracht het woord ‘mesje’ er niet uit, want eensklaps flikkerde het lemmet vlak voor haar oogen, terwijl de eigenaar op heeschen toon zei: - Ja, met dit kleine vod! één goed aangebrachte sneê, juffrouw en u is er geweest, - ik heb me geoefend om in ééns, ritsch! de halsader door te snijden - geen kik kunnen ze geven, maar - hij stak het knipmes in zijn vestzak - ik doe er niet meer aan; voor twee jaar geleden ben ik bekeerd.

- O! Och! Ei!

- Ja, te New York door 't Leger des Heils, en - de man zuchtte diep, - ik heb zwaar berouw over 't vergoten bloed.

[pagina 5]
[p. 5]

De goedige juffrouw haalde diep adem, maar keek toch angstig naar de hand, die haar buurman nog altijd in zijn vestzak hield; met een kleine beving in haar stem vroeg ze: - En is u nu heelemaal niet meer bij de zeerooverij?

- Neen! 't spijt me wel, want ik had liefhebberij in mijn vak, 't was 'n mooie affaire, weinig uitschotten en alles limpido winst.

- Ja, dat kan wel, en...?

- Ik begrijp u Juffrouw, u wil weten wat ik nu doe?

- Hum! ja! als u - hum! - 't zeggen wil.

- Wel zeker, ik ben nu lijkbezorger!

- Gunst nog toe! - 't goede mensch kwam weer eenigszins op haar gemak en trachtte zelfs te lachen, toen ze zei: - Dus, aanspreker?

- Wat blieft u? - vinnig keek de reiziger haar aan. - Waarachtig niet! ik bezorg lijken voor de professoren, voor de snijkamer!

Een siddering waggelde door het vleezige lichaam der juffrouw en terwijl de bril van haar neus in haar schoot gleed, vroeg ze:

- En hoe komt u aan die l - lijken?

- O, dood-eenvoudig, ik koop ze, ik graaf ze op of.... ik maak ze.

- God zegen me wat 'n vak! - De dikkert begon te transpireeren van angst en zenuwachtigheid.

Met wreed genot vervolgde reiziger op ijskouden toon:

- Er zijn altijd nog menschen, die een ouden oom of tante te koop hebben, geld kan iedereen gebruiken en ik heb 't plenty! -

- Maar.... permiteer me, waarom doet u dan zoo - hm! zoo iets. - Zij huiverde.

- Liefhebberij juffrouw! puur liefhebberij, ik ben nu eenmaal aan lijken en bloederigheid gewoon geraakt en...

- Hè! - de juffrouw schoof angstig heen en weer.

- Hum, ja! ik ga nu van Emmerik naar Rotterdam, om een oude juffrouw te koopen, ik kan er daar ongelukkig maar één krijgen, maar ik moet er twee hebben voor Profesor Ralph te Londen. Ik heb mijn eerewoord gegeven, dat ik vóór 't eind der maand twee vrouwenlijken zou bezorgen, 't moeten dikke vleezige cadavers zijn, zoo tusschen de 50 en 60 jaar oud. A propos! hoe oud is u juffrouw? - De man stak onder het spreken de hand in zijn vestzakje en vervolgde: - misschien is het verstandigst om 't zekere voor 't onzekere te nemen en het tweede lijk te maken.... is u erg aan het leven gehecht?

Plotseling zat de juffrouw niet meer naast, maar tegenover haar reisgenoot, die doodleuk met het mesje zijn nagels sneed en haar kalm, maar wreedaardig aanzag.

Sprakeloos staarde zij hem aan en hield geen oog van hem af, het kille zweet parelde op haar voorhoofd.

- Nieuwersluis! - klonk het eensklaps langs de wagens. - Nieuwersluis!

De dikkert had niet gemerkt, dat de trein langzamer reed; zij had onafgebroken haar vis-à-vis aangekeken, maar nu 't portier met een ruk werd geopend, sprong zij, trots haar zwaarlijvigheid, als een elastieken bal neerkomend, op het perron en riep; - Conducteur! 'k

[pagina 6]
[p. 6]

wil in een anderen wagen, gauw, hier! pak mijn doos eens aan, er zit een zeeroover in, toe ga even in den waggon, daar leit m'n reistasch - d'r is een lijkenbezorger in. Groote Goedheid! m'n karabies, met kastanjes, - honderd vijftig moorden heeft ie gedaan, maar geen kinderen. - O! gunst m'n parapluie - dikke lijken wil hij; je moet de politie waarschuwen - nou m'n platte doos nog. Conducteur, ik kan niet meer, te Rotterdam koopt hij lijken. O! O! - Zet me maar in den goederenwagen. O! Heere, ik zak in mekaar! Zoo'n monster! -

Terwijl de conducteur zeer gedienstig de bagage van de dikke juffrouw uit het net nam, zei de reiziger, die zijn beenen weer op de bank tegenover hem had uitgestrekt, dood kalm:

- Conducteur, hier heb je een sigaar en 'n kwartje; hou nu de coupé verder dicht hè? 'k wou graag wat slapen! -


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken