Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Oude kennissen (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Oude kennissen
Afbeelding van Oude kennissenToon afbeelding van titelpagina van Oude kennissen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

Scans (2.09 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Oude kennissen

(1909)–Justus van Maurik–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 33]
[p. 33]

‘Een sjène.’

‘Zoo! - daar trappeer ik je nou, met je hand in 't centenbakje. - Ik had al een heelen tijd suspicie op je, Nou heb ik je!’

‘Och, Jesis! meheer, maak me niet ongelukkig - ik ben toch al ongelukkig genoeg. - O, Kristes! heb medelije meheer!’ - Met een doodsbleek gelaat en wanhopige oogen, heft de oude schoonmaakster de saamgevouwen handen op en ziet smeekend den kruidenier aan, die toornig zijn vuisten balt in de zakken van zijn wit jasje en met het hoofd vooruit, de rossige wenkbrauwen gefronsd, haar de woorden toebijt: - ‘Leelijke dief. dat heb je me al drie weken lang gelapt!’

‘Och God, ja! Zoo lang zal 't wel weze.’

‘Wat! brutale dief, durf je dat zóo maar zeggen - dan zul je ook wel weten voor hoeveel je me bestolen hebt.’

De oude schudt zwijgend het hoofd en wischt bevend met den rug van haar rimpelige, roode werkhand de tranen af, die langs haar ingevallen wangen biggelen.

‘Nou! hoeveel is 't wel?’

Zij zwijgt, trekt langzaam de magere schouders op, haalt stokkend adem door den neus, snikt een paar maal en staart dan met haar doffe, oude oogen doelloos voor zich uit.

Ze is, zooals ze daar staat, de verpersoonlijkte ellende. Mager, klein, ineengeschrompeld van ouderdom en in een gelapt katoenen jak en zwarten rok, met een schort van grof, grauw linnen voor.

‘Nou, hoeveel is 't?’ herhaalt honend de winkelier, die een zestal centen in zijn hand doet rammelen en er dan bijvoegt:

‘Vandaag zijn 't er zes; gisteren miste ik een dubbeltje - nou! spreek je haast?’

‘Ik - weet - 't niet?’

‘Och! weet je 't niet? - Nou, ik dan wel, 't is van de week al bijna zestig centen en pas Vrijdag - maar ik zal je meteen onschadelijk maken, dat verzeker ik je! Jan! - Jan!’

De loopjongen, die met den winkelknecht achter in den winkel bij de gangdeur heeft staan luisteren, komt haastig naar voren en zegt

[pagina 34]
[p. 34]

schamper, de oude over den schouder aanziendej ‘'n fijne druif - Poeh! Wij zouen d'r op aventuur nog op worde angekeke. - Wat blieft meheer?’

‘Haal dadelijk den agent, die hier altijd aan den hoek van de straat staat.’

‘Och, Jesis, meheer! laat me gaan - ik zei 't nooit weer doen!’

‘Neen, dat praatje kennen we - zóó kom je d'r niet af.’

‘Och, God! - och, God! as uwe maar 'reis wist - armoê was 't - waarachtig, meheer! - Och Jan! - ga niet. Ik ben zoo ongelukkig - en -’

‘Jawel dat is 't gewone ekskuus; al ben je arm, daarom mag je toch niet stelen. - Kom Jan, vooruit.’

‘Och nee! Och nee! o Jesis Jan, Jan! ga niet!’

't Oude mensch brengt in vertwijfeling de handen naar het hoofd en verschuift daardoor haar morsige witte muts, zoodat enkele dunne grijze vlokken over haar voorhoofd vallen.

Jan, die bij het hooren van die smeekende stem nog een oogenblik gedraald heeft, gaat na dat ‘kom, vooruit!’ van den patroon de straat op; hij ziet, daar stilstaand, nog even om, maar de kruidenier roept nogmaals: ‘Allo dan!’ en de jongen loopt heen.

De schoonmaakster, die nog steeds achter de toonbank staat, werpt een begeerigen blik naar de open deur en barst opnieuw in tranen uit.

De kruidenier heeft de richting van haar oogen gevolgd en hoont: ‘Jawel, jij zou d'r ook wel uit willen, maar dat's mis - je zult d'r pleizier van hebben. Drie weken lang me te begappen - nou zal je brommen - allo! achter die toonbank vandaan en naar achteren, allo!’ hij neemt haar gevoelig bij den arm, zijn vingers verdwijnen in de plooien van de dunne mouw.

‘Au!’

‘Ja! au jij maar. Vooruit!’ hij duwt haar voor zich uit, de kleine gang door en de kamer in.

De winkelknecht, die tot dusverre zwijgend toegekeken heeft, gaat aan 't werk en pruttelt halfluid: ‘Hm! om zoo'n paar cente, maakt ie dat mensch ongelukkig - zoo'n ziel - laat ie d'r wegjagen en verder geen nieuws.’

Terwijl de kruidenier de schoonmaakster in de kamer doet gaan, zegt hij nog: ‘Je zou mijn knecht of den jongen de kroon van d'r hoofd nemen - 'k heb eerst gedacht dat een van d'r lui 't was, en nou ben jij 't. Ik begrijp 't wel; - 't is alleen maar om te -’ hij maakt de beweging van drinken - ‘dat jij -’

‘Dat's leuges,’ barst de vrouw eensklaps uit: - ‘ik proef ze nooit, waarachtig niet, geen druppel.’

‘Des te beter voor jezelf. - Zoo! en nou zul je in presentie van m'n vrouw vertellen hoeveel je elke week gestolen hebt.’

De vrouw van den winkelier, een schaapachtig, dom uitziend, dik mensch, staat op haar kousen en nog in haar nachtjak bij de tafel, met een kopje koffie in de hand en na een lange teug te hebben genomen zegt ze, met de ljppen smakkend, met saaie, hooge stem: ‘Dat had ik nooit van jou gedacht, Mietje, dat jij je volk zou bestelen

[pagina 35]
[p. 35]

- 'k beef d'r van. Op den vroegen ochtend zoo'n sjène in m'n huis. - O! mensch hoe kom je d'r bij - we bennen toch altijd zoo goed voor je.’

‘Ja, dat mag je wel zeggen, vrouw. - En net als ik dacht: ze lapte 't 'm 's morgens bij 't afstoffen.’

‘Gut! Gut! en we deeën toch nog wel 'ris wat an je ook!’

‘Nou! en daarom is 't dubbel schandeleus - ja nou jank je - maar 't helpt je niks hoor! Je moest je wat schamen, we hebben je notabene uit barmhartigheid genomen, omdat je geen werk kon vinden. Nergens wouën ze zoo'n ouwe schoonmaakster hebben en zóó doe je nou!’ De kruidenier gooit zijn pet op tafel, haalt de vingers een paar maal door het borstelig roodblond haar en roept dan, zich meer en meer opwindend: ‘Ondankbaar sujet, heb ik je voor veertien dagen nog geen ouwe broek van me gegeven? En heb je geen aardappelen mogen meênemen die over waren?

‘Ja! en een nachtjak dat nog wàt best was,’ vult zijn vrouw aan. ‘O, Mietje! je valt me zoo uit de hand - bitter uit de hand!’

‘En heb je geen dubbeltje ekstra gehad voor 't schrobben van de kelder, hè?’

Mietje knikt zwijgend.

‘God weet hoe lang je me al besteelt - neen! schud nu maar niet van neen, ik geloof je toch niet - ik miste al heel dikwijls wat - heel dikwijls...’

‘Nee! waarachtig niet, zoo waar als er een God leeft, niet. Vroeger nooit, eerst voor drie...’

Mietje schreit en snikt zóó, dat ze niet verder spreken kan.

‘Praatjes, kletsen!’

‘Nee, nee! Och Jesis, juffrouw! geloof uwe me dan toch!’

‘Mensch! hoe kan ik je nou gelooven - 'n dief is immers 'n leugenaar ook en 'n leugenaar is 'n dief. - Waarom deê je 't dan?’

De oude vrouw draait krampachtig de rafelende punt van haar voorschoot tusschen haar kromgewerkte vingers in elkaar en zegt dof: ‘Och, uwe kan zoo iets niet begrijpe, uwe is nooit in de ellende, uwe heit je brood en -’

‘En heb jij dat dan niet? Verdien je hier geen zestig centen per dag en 'n boterham mee naar huis?’

‘Jawel juffrouw, daar blijf ik ook dankbaar voor, maar... 'k heb nog 'n dochter, die ging ook uit werke...’

‘Dat's wel mogelijk, maar dat doet aan deze zaak niks af - niks!’

‘Jawel, meneer! dat doet 't wel.’

‘Zoo! En waarom?’

‘Ze is al veertien weke zoo ziek en - zes kleine kindere.’

‘Praatjes!’

‘Nee, meneer, de zuivere waarheid. Ik woon bij d'r in - ik geef alles af wat 'k verdien - maar zij kan niets doen - we hebben eerst alles weggebracht en toen hadden we niks meer voor de lommerd en de schapies hadde toch zoo'n honger. En zestig cente is niet veul - ik heb alleenig uwe - en maar vier dage in de week.’

‘Ook wel 'reis vijf, Mietje!’

[pagina 36]
[p. 36]

‘Nou ja juffrouw, maar zeldzaam, - en m'n zoon Willem deê ook al wat ie kon -, maar die het zelvers 'n zwaar huishouwe, en....’

‘Onzin! - je mag daarom toch niet stelen?’

‘Nee meheer! dat is recht en billijk; ik heb me an uwes cente vergrepe, och God ik weet 't wel - maar och! juffrouw, uwe heit toch ook een moederhart, uwe zal begrijpe dat ik 't niet langer kon aanzien - ze moeste alle dage zonder brood naar school - en als ze weerom kwame dan was d'r weer niks - en 's avonds zaten de kinderen me voor de deur, op straat, op te wachte.’ - Mietje houdt even op om met de punt van haar jak neus en oogen af te wisschen, ‘dan riepe ze: Omoe hei je cente, krijgen we brood? En uwe betaalt alleen Zaterdags en d'r binne zeuve dagen in de week. - Och, meheer, ik deê 't toch vroeger nooit, alleen toen 't laatste stukkie de kamer af was. - En ze hadden zoo'n honger en ze binne nog zoo jong - en nou weet uwe alles.’

‘Zoo!’ zegt de juffrouw die haar medelijden voelt ontwaken - ‘was 't zóó gesteld, hum! - maar zie je, Mietje, stelen is toch zonde....’ zij ziet haar man beschroomd en vragend aan.

‘Ken je begrijpen! - ik zal me door zoo'n praatje in de luren laten leggen - die histories ken ik al van buiten - zoo praten ze allemaal.’

‘Och, meneer!’

‘Niks, och! - ik laat me zoo gemakkelijk niet lijmen als m'n vrouw - als ik je liet gaan, lachte je me later achter m'n rug uit en zei: nou heb ik dien kruienier eens lekker te pakken gehad. Neen, hoor! mijn maak je niks wijs. - Aha! daar is Jan met 'n agent - allo! nou naar den winkel; bij den commissaris ken je de rest vertellen. - Vooruit!’

‘O Jesis! - genade, meheer!’

‘Man! luister 'ris even?’ vraagt de juffrouw, achter hen aankomend; ‘man, als 't nou toch 'ris waar was dan....’

‘Allemaal onzin, - ik zal d'r nou voor goed onschadelijk maken - voor een huisbreker kan iemand z'n huis sluiten, maar voor een huisdief niet en daarom....’

‘Man?’

‘Neen! ik wil niets hooren. - Meneer de agent hier is een vrouw, die ik zooeven, onder getuigen, getrappeerd heb met 'r hand in m'n centenbakje - wil je die 'ris inrukken en....’

Verder komt hij niet, want zoodra de agent de oude schoonmaakster ziet, wordt hij vaalbleek en grijpt met de linkerhand naar de toonbank, als zocht hij steun.

Mietje doet haastig een paar passen vooruit, vat met beide handen de slap langs het lijf neerhangende rechterhand van den agent en roept eensklaps snikkend: ‘Nee, Willem! - dàt kan niet; je ouwe moeder kan je niet inrukke. - Ja, jonge! ik heb cente weggenome van’ - zij ziet even om - ‘meheer daar - maar jij weet wel dat ik niet zóó slecht ben, en dat we 't zoo ellendig arm hebbe - O, Jesis! Willem, zeg je nou niks - moet ik dan toch meê naar 't bero - zeg jij dan aan meheer dat 't waar is - hij gelooft me niet!’

[pagina 37]
[p. 37]

De agent blijft zwijgen - maar ziet, terwijl hij de oude vrouw ondersteunt, door zijn arm om haar heen te slaan, angstig vragend naar den kruidenier, die met halfgeopenden mond en verbaasde oogen de tragische groep bekijkt.

Eindelijk zegt hij, even met de hand langs zijn oogen en baard strijkend, langzaam en toonloos: ‘Ja, meneer, 't is m'n moeder - en ze spreekt de waarheid.... Ik - kan - haar - niet...’

‘Man?’ vraagt de juffrouw.

‘Hei je ooit zoo iets casuweels gezien,’ fluistert de winkelknecht tot Jan, die stiekum een paar groote vijgen in den mond stekend, terugfluistert: ‘Nee, - maar ze heit toch gegapt, en....’

‘Nou, man?’ herhaalt de juffrouw: ‘ik kan 't niet langer aanzien - jij?’

De kruidenier schudt even 't hoofd en wenkt dan met de hand naar naar buiten.

‘Dank u!’ zegt, diep ademhalend, de agent en brengt de oude, schreiende vrouw haastig op straat.

De winkeldeur valt met een slag achter de vertrekkenden dicht, terwijl de eigenaar zich norsch en zwijgend omkeert en de juffrouw naar achteren schommelt, hoofdschuddend roepend: ‘Wat 's sjène - wat 'n sjène!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken