Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Volkscultuur of humanistencultuur? Spreekwoordenverzamelingen in de zestiende-eeuwse Nederlanden' (1993)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.42 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

artikel
100 artikelen/Gouden Eeuw


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Volkscultuur of humanistencultuur? Spreekwoordenverzamelingen in de zestiende-eeuwse Nederlanden'

(1993)–Mark Meadow–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 208]
[p. 208]

Volkscultuur of humanistencultuur?
Spreekwoordenverzamelingen in de zestiende-eeuwse Nederlanden Ga naar eind*

Mark Meadow Ga naar eind**

Inleiding

Ik zag ook dat er een zekere orde kon worden aangebracht [in de Adagiorum chiliades] als ik het ordeningsprincipe zou volgen van wat gelijk, ongelijk, tegenovergesteld en verwant was aan elkaar, en als ik van tevoren zoveel mogelijk indelingen had aangebracht en ieder willekeurig spreekwoord als het ware had ondergebracht in zijn eigen klasse. Toch heb ik dit wijselijk achterwege gelaten, deels omdat het mij toescheen - ik weet niet precies waarom - dat in dergelijke verzamelingen geen enkele orde moest worden aangebracht, deels omdat ik zag dat, als ik alle spreekwoorden met dezelfde betekenis als het ware in dezelfde klasse had samengeperst, de lezer genoeg zou krijgen van steeds weer hetzelfde en al gauw vol walging zou uitroepen: ‘Opgewarmde kool is dodelijk’, en ook omdat de omvang van de arbeid mij afschrikte. Waarom zou ik liegen? Ik realiseerde mij dat dit alleen gedaan kon worden, als ik het gehele werk weer van begin tot eind zou omwerken (…). Maar nu was het mogelijk om zelfs tijdens het drukken dingen toe te voegen of onjuiste dingen weg te laten.
Erasmus, ‘Herculei labores’, Adagiorum chiliades, 1536. Ga naar eind1

In dit artikel gaat het om zestiende-eeuwse spreekwoordenverzamelingen, afkomstig uit de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden en geschreven in de landstaal. Ga naar eind2 Ik ben de lezer dan ook enige uitleg verschuldigd waarom ik begonnen ben met een citaat uit de belangrijkste verzameling klassieke adagia, dat wil zeggen adagia uit de Griekse en Latijnse Oudheid. Ga naar eind3 Ik heb daar verschillende redenen voor. Allereerst moet iedere studie over spreekwoorden in deze periode het enorme belang erkennen van Erasmus. Zijn Adagia behoorde tot de populairste boeken van de eeuw en het wierp een schaduw - of misschien is het een passender beeldspraak als wij zouden zeggen dat het een licht wierp - op nagenoeg ieder geschrift over spreekwoorden dat althans gedurende de eerste honderd jaar na het verschijnen van de Adagiorum collectanea (1500) op de markt werd gebracht. Ga naar eind4 Bijna alle spreekwoordenverzamelingen die in dit artikel ter sprake zullen komen, vertonen direct of indirect, expliciet of impliciet, de invloed van Erasmus' grote werk.

Van groter belang is, dat de kwesties die in het citaat aan de orde worden gesteld direct betrekking hebben op de specifieke problemen waarmee wij ons in dit artikel bezighouden. Iedere gepubliceerde verzameling, of het nu gaat om spreekwoorden of ander materiaal, fungeert op de een of andere wijze als wat wij nu een naslagwerk zouden noemen. Het is een opslagplaats voor materiaal waarvan wordt aangenomen dat het enig nut zal hebben voor de lezer. De verschillende methoden om het opzoeken of terugzoeken van dat materiaal te vergemakkelijken,

[pagina 209]
[p. 209]

kunnen ons heel wat vertellen over de meer specifieke doeleinden van een dergelijk werk.

De methode die door Erasmus bij het structureren van zijn Adagia ‘wijselijk’ werd verworpen, was die van de loci communes of ‘gemeenplaatsen’: van tevoren vastgestelde, half-gestandaardiseerde indelingen of categorieën waarin verschillende elementen van een verzameling konden worden ondergebracht. Ga naar eind5 Zelf was Erasmus een van de belangrijkste geleerden die het gebruik van de loci als studiemethode hadden aanbevolen. Ga naar eind6 Het is dan ook opmerkelijk (maar ook weer niet zó opmerkelijk) dat hij ervoor gekozen heeft die methode niet te hanteren bij zijn eigen werk. Ga naar eind7Immers, op deze wijze behield hij de vrijheid de verzameling uit te breiden, zonder dat hij gedwongen werd om deze na iedere reeks toevoegingen steeds weer opnieuw te structureren. Hij maakte van zijn vrijheid gebruik om de Adagia in talrijke edities te herzien en te vermeerderen. Aanvankelijk ging het om de Adagiorum collectanea uit 1500, waarin 818 adagia uit de Oudheid waren opgenomen. De laatste editie die nog tijdens zijn leven werd uitgebracht, de Adagiorum chiliades uit 1536, bevatte zo'n 4251 spreekwoorden. Ga naar eind8 De onhanteerbaarheid van dit reusachtige compendium, dat noch alfabetisch noch thematisch geordend was, werd goedgemaakt door de toevoeging van indices, die tevens dienden om de spreekwoorden alsnog onder gemeenplaatsen onder te brengen en zo toegankelijk te maken voor de lezer die iets meer verlangde dan wat ontspannen te bladeren in de blijken van Erasmus' eruditie. Ga naar eind9

In een paar voorbeelden, die wij hieronder zullen bekijken, hebben de gemeenplaatsen die door Erasmus werden vermeden, echter wel degelijk ten grondslag gelegen aan de rangschikking van de spreekwoorden. Ook moet hier worden opgemerkt dat de belangstelling van geleerden voor de landstaal, vooral voor zulke talige verschijnselen als spreekwoorden of epitheta, direct voortvloeide uit de opkomst van de filologie en de etymologie. Deze nieuwe wetenschappen waren door humanisten als Erasmus in het leven geroepen om een oplossing te vinden voor de enorme problemen waarmee het zich eigen maken van het klassieke Latijn en Grieks gepaard ging. Spreekwoordenverzamelingen in de landstaal werden niet vervaardigd als proto-nationalistische of proto-etnografische alternatieven voor zulke ‘elitaire’ geschriften als de Adagia, maar als pendanten daarvan. Ga naar eind10 Daarmee wil ik niet de rol ontkennen die deze geschriften gespeeld hebben in de erkenning van de eigen landstaal als legitieme taal van geleerdheid en wetenschap, maar wij moeten oppassen voor de fout in het uiteindelijke resultaat ook de oorspronkelijke intentie te lezen. Het is nog steeds een goed uitgangspunt om de spreekwoordenverzamelingen te onderzoeken vanuit de ideeën van de tijd zelf.

Op een wat hoger niveau heb ik Erasmus en het humanistische onderzoek direct al in het begin willen aanroepen, juist om de weg te bereiden voor een van de belangrijkste argumenten in dit artikel. De belangstelling van de humanisten voor de taal, zoals die tot uiting komt in de disciplines die zo doorslaggevend waren voor hun onderneming, de rhetorica en de filologie, leidde ertoe taaluitingen te beschouwen op wat wij nu een meta-kritisch niveau zouden noemen: beeldspraak, versiering, stijl en grammaticale structuur waren minstens even belangrijk als de inhoud. Voor Erasmus en zijn tijdgenoten kon er geen onderscheid worden ge-

[pagina 210]
[p. 210]

maakt tussen wat er werd gezegd en hoe het werd gezegd. Dat gebeurde alleen ten behoeve van het schoolonderricht en zelfs daar wordt het onjuiste en willekeurige karakter van dit onderscheid nadrukkelijk aangegeven. Ga naar eind11 Spreekwoorden in de landstaal werden, evenals de klassieke adagia, gewaardeerd om hun formele eigenschappen: de wijze waarop zij veel wijsheid in weinig woorden samenbrachten. Daarnaast waren zij geliefd om hun duisterheid en dubbelzinnigheid, hun hanteren van weloverwogen bewoordingen, geestige woordspelingen, subtiele grapjes met alliteraties en halfrijmen, hun verwerking van paradox en beeldspraak en hun toepassing van taal als versiering. De beweegredenen achter de spreekwoordenverzamelingen die wij hier zullen onderzoeken, werden met andere woorden grotendeels bepaald door een wetenschappelijke en kritische benadering van de taal. De behoefte om zich via de overlevering van spreekwoorden een toegang te verschaffen tot de volkscultuur of zelfs zich daarmee te identificeren, is van veel minder belang geweest dan voor de huidige onderzoekers en verzamelaars daarvan.

Het verzamelen van spreekwoorden, zoals dat plaats vond in de zestiende eeuw, kan niet worden losgezien van de herleving van de klassieke rhetorica en de rol die deze vervulde in de schoolhervorming in Noordwest-Europa. Ga naar eind12 De vernieuwing van het onderwijs volgens de voorschriften van de humanisten nam een aanvang in de vijftiende eeuw, onder geleerden die beïnvloed waren door de Broeders des Gemenen Levens. Het gaat dan met name om de Latijnse school in Deventer, geleid door Alexander Hegius. Het kan geen toeval zijn dat een aantal beroemde verzamelaars van spreekwoorden allen op de school van Hegius hebben gezeten (onder hen vinden wij allereerst Erasmus, maar ook Murmellius en Tunnicius), dat bovendien in Deventer de eerste spreekwoordenverzameling in de landstalen Nederlands en Duits, de Proverbia communia, verscheen, en dat de rhetorica zo'n belangrijke rol vervulde, zowel op de school van Hegius als in de verzamelingen zelf. Ga naar eind13 De belangstelling voor en ook het hanteren van spreekwoorden waren gewoontes die al in het onderwijs waren ingeprent. Zij maakten deel uit van de geleerdencultuur.

[pagina 211]
[p. 211]
Spreekwoorden zijn nuttig omdat zij ons geschiedenissen te binnen brengen; aangenaam omdat zij verwijzen naar verhalen; opvrolijkend omdat zij ons op gewoontes opmerkzaam maken. Zij vergroten onze woordenschat, scherpen het verstand en vrolijken de samenkomsten van familie en vrienden op. Maar zoals bij alle dingen geldt ook hier: alles met mate.
Johannes Sturm, ‘Over het nut van spreekwoorden’, Adagia classica, 1573. Ga naar eind14
Maar het is één ding om een spreekwoord aan te bevelen en aan te tonen welke soort de beste is, het is heel wat anders om een definitie te geven. Mij lijkt het, met excuus aan de grammatici, dat een omvattende en voor ons doel geschikte omschrijving op de volgende wijze kan worden gegeven: een spreekwoord is een algemeen gebruikt gezegde dat opvalt door een kundige en onverwachte wending.
Erasmus, Inleiding tot de Adagiorum chiliades, 1536. Ga naar eind15
In view of the considerable attention which the proverb has continued to receive, it comes as something of a surprise to learn that the proverb has never been adequately defined.
Alan Dundes, ‘On the Structure of the Proverb’, Proverbium, 1975. Ga naar eind16

Het is van belang een verhandeling over spreekwoordenverzamelingen te onderscheiden van een verhandeling over spreekwoorden als zodanig. Een beter inzicht in de verzamelingen, die nu onze belangrijkste toegang vormen tot de zestiendeeeuwse spreekwoorden, zal uiteraard ons begrip van de aard en functie van de spreekwoorden vergroten. Toch zal het ons hoogstens een gedeeltelijk beeld verschaffen, dat met filologische, literatuurhistoriche, sociologische, dialectologische en andere gespecialiseerde studies aangevuld zou moeten worden.

Er is al heel wat geschreven over de kwestie wat nu eigenlijk een spreekwoord is. Het is een probleem dat onderzoekers vanaf Erasmus tot op de dag van vandaag heeft beziggehouden. Moderne paroemiologen of spreekwoordenkenners zijn, ondanks een verbijsterende hoeveelheid definities van wat een spreekwoord nu precies inhoudt, in het algemeen zeer streng als zij moeten beoordelen wat wel en niet tot de canon mag worden toegelaten. Ga naar eind17 Het huidige onderscheid tussen eigenlijke spreekwoorden en spreekwoordelijke uitdrukkingen of andere linguïstische vormen wordt niet door de bronnen ondersteund en zou, als het al niet helemaal moet worden afgewezen, in ieder geval terzijde geschoven moeten worden als wij materiaal bekijken uit de vroeg-moderne periode. Ga naar eind18 Binnen de verzamelingen die wij zullen onderzoeken, treffen wij een brede, ongedifferentieerde reeks vormen aan. Wij vinden ‘eigenlijke’ spreekwoorden (‘inden oest sijn die hoender doef’) Ga naar eind19; spreekwoordelijke uitdrukkingen (‘de cat de bel aenbinden’) Ga naar eind20; epitheta (‘de anderde Cicero’) Ga naar eind21; vergelijkingen (‘schwartz wie eyn kole’) Ga naar eind22; en literaire of bijbelse verwijzingen (‘Apelles hantwerck’). Ga naar eind23 Zij alle fungeerden in de zestiende eeuw als spreekwoord. Definities uit de periode zelf richten zich eerder op descriptieve dan op prescriptieve elementen: men heeft het over de beknoptheid, het gezag dat spreekwoorden hebben vanwege de literaire of mondelinge traditie en hun ‘duisterheid’, waarmee bedoeld wordt dat zij op de een of andere manier raadselachtig, meerduidig en/of metaforisch zijn.

[pagina 212]
[p. 212]

Ook moet er op gewezen worden dat wij, wanneer wij ons bezighouden met zestiende-eeuwse bronnen, op geen enkele wijze een definitieve vorm kunnen vinden voor een bepaald spreekwoord. Ga naar eind24 Bijzondere varianten van een bepaald adagium kunnen een reden zijn om twee verzamelingen met elkaar in verband te brengen, maar omgekeerd maakt het bestaan van verschillende vormen zo'n relatie niet noodzakelijkerwijs onmogelijk. In iedere verzameling of zelfs binnen dezelfde verzameling konden spreekwoorden verschillende vormen aannemen. Dat varieerde van een infinitief (‘aen een been cnaghen’), via weergave van de handeling in de eerste, tweede of derde persoon (‘Ick hebbe u cacken geleert/ ende schijt ghy my opt hooft?’, ‘ghy hebt een gladden ael by de staert’ of ‘hy werpt een stock int wiel’) tot het ‘eigenlijke’ spreekwoord (‘de cruijck gaet soe lange te water tot datse brekt’). Ga naar eind25 Spreekwoorden konden worden veranderd - en werden dat ook - door het vervangen van termen (‘brieten voor torven tellen’, ‘gansedreck voor eyer vercoopen’) Ga naar eind26, door het verbuigen van woorden (‘tegen de maen pissen’, ‘hy heft teghen die Mane gepist’) Ga naar eind27, door ontkenning (‘ghy strooit roesen voer verckens’, ‘strooit geen roesen voer verckens’) Ga naar eind28 en ga zo maar door. Ieder van deze veranderingen heeft bepaalde en soms zelfs aanzienlijke gevolgen voor de betekenis van het spreekwoord. Ook helpen zij ons te begrijpen op welke wijze spreekwoorden, wanneer zij gebruikt werden in het dagelijks leven, werden afgestemd op de zaken waar men het over had. Ga naar eind29

 

Dit artikel is voortgekomen uit mijn onderzoek naar de wijze waarop Pieter Bruegel de Oude spreekwoorden in beeld heeft gebracht en is de pendant van een eerdere bijdrage aan dit tijdschrift. Ga naar eind30 Het doel en de reikwijdte van dit artikel zijn dan ook bescheiden. Bruegels Nederlandse spreekwoorden, nu in Berlijn, toont ons een bijzondere wijze om spreekwoorden te ordenen. Het was tijdens mijn onderzoek naar de bronnen van die structuur dat ik andere toenmalige verzamelingen van spreekwoorden ging onderzoeken. Van wezenlijk belang zijn de verschillende wijzen waarop de verzamelingen die wij zullen bekijken geordend waren. Omdat verschillende opzoeksystemen beantwoordden aan verschillende taken, kunnen wij uit hun opbouw veel te weten komen over de mogelijke doeleinden die deze collecties hebben gediend. Mijn meer algemene interesse in spreekwoordenverzamelingen ligt in het bepalen van hun positie binnen het intellectuele landschap van de zestiende eeuw, de mate waarin de verschillende verzamelingen van Nederlandse spreekwoorden verband hielden met elkaar en met compendia van adagia uit de Oudheid, zoals die van Erasmus, en daarnaast in wat de verzamelingen ons kunnen vertellen over het functioneren van spreekwoorden in de samenleving van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden.

Dit artikel gaat dus over spreekwoordenverzamelingen in de zestiende-eeuwse Nederlanden en niet zozeer, om hier een subtiel onderscheid te maken, over het verzamelen van spreekwoorden of over spreekwoorden op zichzelf. Het lijdt geen twijfel dat spreekwoordenverzamelingen in boekvorm deel uitmaakten van een genre dat in de zestiende eeuw een enorme populariteit genoot. Talloze boeken met apophthegmata, sententiae, aforismen, grappen of facetiae, epitheta, parabels, loci communes, etc., werden in heel Europa door uitgevers op de markt gebracht en

[pagina 213]
[p. 213]

door individuele liefhebbers verzameld. Deze thesauri, schatkamers van de taal, kunnen als verschijnsel moeilijk los worden gezien van de reusachtige produktie aan woordenboeken en grammaticale verhandelingen, die voortkwamen uit dezelfde filologische en archeologische belangstelling. Zij verschenen bovendien naast andersoortige compendia, zoals verzamelingen van muzikale versieringen en liederen, of van hulpmiddelen voor de beeldende kunsten, in het bijzonder emblemata en hiërogliefen. De hele eeuw lijkt een ware verzamelwoede te hebben gekend. Al deze collecties, of het nu gaat om spreekwoorden, munten, beeldhouwwerk, schelpen, anatomische wonderen of wat dan ook, moeten gezien worden als de bijzondere manifestaties van eenzelfde ontwikkeling.

Er is nog te weinig bekend om hier meer dan enige zeer globale uitspraken te doen over het verzamelen van spreekwoorden, over de wijze waarop spreekwoorden in de landstaal bij elkaar werden gebracht. Veel van de hieronder genoemde verzamelingen bouwen, niet anders dan veel andere literaire en taalkundige produkten uit deze periode, voort op eerder gedrukte bronnen. Zij geven een vertaling of brengen een nieuwe indeling aan, waarna zij worden aangevuld en uitgebreid. Met andere woorden, in veel gevallen had het verzamelen van spreekwoorden in deze periode meer te maken met de literaire arbeid van geleerden, met het citeren, vertalen, uitbreiden en uitgeven van al bestaande teksten, dan met een opkomende etnologie. In geen van de verzamelingen die ik ken, wordt ook maar enige melding gemaakt van niet-literaire bronnen, zoals er ook geen poging wordt gedaan de spreekwoorden in de context van een specifieke omgeving of een bepaald dialect te plaatsen. Evenmin is het mogelijk in kaart te brengen of regionale verschillen en gebruiken toe te schrijven zijn aan de samensteller, de uitgever of de redacteur of aan enige veronderstelde ‘populaire’ bronnen. En zelfs al zou het mogelijk zijn zulke bronnen vast te stellen, dan nog blijft het een feit dat het verzamelen van spreekwoorden in de zestiende-eeuwse Nederlanden in de eerste plaats een humanistische achtergrond heeft gehad. Ook als het verzamelen gedaan werd door personen die wij vanwege hun taal en opleiding niet echt als humanisten kunnen beschouwen, dan nog moeten wij diezelfde activiteiten plaatsen in de context van het humanisme: het ging om pogingen tot imitatie of emulatie.

In een paar gevallen, bijvoorbeeld de Duytsche Adagia uit 1550 van Symon Andriessoon, zijn de meeste spreekwoorden niet terug te vinden in enige eerdere verzameling, terwijl bij die spreekwoorden waar dat wel het geval is, de specifieke formulering dikwijls zo uniek is dat wij hier een onafhankelijke bron moeten vermoeden. Hetzelfde geldt voor de verzameling Gemeene Duytsche spreckwoorden, die in 1550 werd uitgebracht bij Warnersen in Kampen. Aan dit boek ligt een vertaling van Johannes Agricola's verzameling van Duitse spreekwoorden uit 1529-30 ten grondslag. Het aantal spreekwoorden uit het origineel is uitgebreid van 750 tot 2600. De toevoegingen werden ingepast in de thematische ordening die al in de Duitse verzameling was aangebracht. Maar tot nu toe is slechts een fractie van de toevoegingen teruggevonden in andere gedrukte bronnen. Ook hier worden wij dus geconfronteerd met een aanzienlijke hoeveelheid spreekwoorden waarvan wij geen duidelijke oorsprong kunnen vinden. Aan welke geheime bron hebben Symon Andriessoon en de samensteller van de Gemeene Duytsche spreckwoorden hun kenne-

[pagina 214]
[p. 214]

lijk unieke spreekwoorden ontleend? Hebben zij geput uit literaire bronnen die ons tot zover zijn ontgaan? Hebben zij de spreekwoorden opgetekend uit de volksmond? Tot nu toe ontbreekt het ons aan een duidelijk antwoord op deze vragen, en bovendien kunnen de talrijke problemen die wij bij deze vragen tegenkomen moeilijk binnen het bestek van dit artikel behandeld worden. Ga naar eind31

 

In dit artikel gaat het om een reeks boeken, waaronder een handschrift, die ruwweg tussen 1480 en 1560 in de Nederlanden en Duitsland tot stand zijn gekomen. Het eerste jaartal spreekt voor zichzelf: het eerste gedrukte boek met Nederlandse spreekwoorden verscheen in 1480 of daaromtrent. Het was juist dankzij de boekdrukkunst, dat het spreekwoord zich een plaats kon verwerven als een volwaardig onderdeel van de geletterde cultuur. Het tweede jaartal is meer willekeurig gekozen, al wil ik toch een aantal argumenten noemen. Het meest subjectieve argument is dat alle latere spreekwoordenverzamelingen zijn verschenen na Bruegels' Nederlandse spreekwoorden uit 1558, de aanvankelijke aanleiding tot dit onderzoek. Een ander argument is dat wij tot dit tijdstip in vorm, inhoud en functie van de verzamelingen een aantal consistente elementen kunnen aanwijzen. De verzamelingen vertonen een complexe maar welomschreven familieverwantschap. Spreekwoordenboeken van latere datum bevatten òf zich herhalende omwerkingen van de boeken die wij hier zullen onderzoeken òf tonen nieuwe ontwikkelingen die buiten de grenzen van dit artikel vallen.

Een geschiedenis van spreekwoordenverzamelingen in de Nederlanden

Omdat het hier een lange en ingewikkelde geschiedenis betreft, kan ik hoogstens een paar algemene lijnen schetsen. De oudste spreekwoordenverzamelingen waren handschriften, samengesteld door middeleeuwse predikers en geleerden louter om door henzelf gebruikt te worden. Zij vallen buiten dit onderzoek. Ga naar eind32 Wij zullen onze geschiedenis beginnen met de eerste gedrukte uitgave van spreekwoorden in Noordwest-Europa, de Proverbia communia, bijeengebracht door de Broeders des Gemenen Levens in Deventer, ergens vóór 1480, toen de collectie in druk verscheen. Met dit boek van ongeveer 800 spreekwoorden komen wij voor het eerst een duidelijke gemeenschappelijke herkomst van de verzamelingen op het spoor, en krijgen we een eerste inzicht in de wijze waarop spreekwoorden in de zestiende eeuw gebruikt en begrepen werden. Omdat er een vruchtbare kruisbestuiving heeft plaatsgevonden tussen Nederlandse en Duitse collecties, kunnen wij onze geschiedenis niet beperken tot verzamelingen met Nederlandse spreekwoorden. Ga naar eind33 Vaak werden Nederlandse collecties vertaald in regionale varianten van het Duits en ook het omgekeerde vond plaats.

Het drukken van spreekwoordenverzamelingen in de Nederlanden kan ruwweg in twee perioden worden ingedeeld. De eerste begint met de Proverbia communia uit 1480 en zijn talrijke herdrukken in de jaren '90 en wordt vervolgens voortgezet met de Adagia van Erasmus uit 1508 en de hieropvolgende herdrukken en vermeerderingen. Deze eerste verzamelingen fungeerden in de eerste plaats als schoolboeken en hulpmiddelen bij het leren van Latijn. Hiertoe rekenen wij ook uitgaven

[pagina 215]
[p. 215]

als die van Murmellius, die uitdrukkelijk voor schoolgebruik bestemd waren. In de jaren '20 en '30 van de zestiende eeuw werden vooral Duitse collecties op de markt gebracht. De Nederlandse produktie van verzamelingen bestond toen voornamelijk uit het opnieuw uitbrengen van eerdere uitgaven. Afgezien van het schoolboek van Sebald Heyden, zijn Formulae puerilium colloquiorum uit 1536 Ga naar eind34, verscheen er geen nieuwe Nederlandse verzameling vóór 1549, toen de publikatie van een tweetalige verzameling, in het Frans en Nederlands Ga naar eind35, het begin aankondigde van een hectische produktieperiode. Gedurende deze tweede periode waren schoolboeken en hulpmiddelen bij het leren van de Latijnse taal niet langer het belangrijkste type, al werden zij nog steeds geproduceerd. Wij vinden nu veeleer een reeks handboeken die erop gericht zijn de lezers bekend te maken met bijzondere spreekwoorden uit de landstaal, die zij dan in de conversatie of bij het schrijven kunnen gebruiken. Aan een van de verzamelingen zijn verklaringen van de opgenomen spreekwoorden toegevoegd. Volgens de auteur halen mensen de uitdrukkingen die zij hanteren uit louter gewoonte door elkaar en begrijpen zij ook de betekenis verkeerd. Ga naar eind36 De boeken zijn bedoeld voor mensen wier taalgebruik rijkelijk met spreekwoorden was doorspekt, maar die in toenemende mate het contact hadden verloren met de mondelinge culturen waarin die spreekwoorden aanvankelijk waren ontstaan. Hun houding ten aanzien van spreekwoorden werd bepaald door hun opvoeding, die zelf weer was bepaald door de houding en idealen van de Latijnse humanisten, van rhetorici, schoolmeesters en geestelijken.

Proverbia communia

De Proverbia communia, verschenen in 1480, is van heel wat oudere datum dan alle andere spreekwoordenverzamelingen die in de Nederlanden of Duitsland werden gedrukt. Omdat een aantal latere verzamelingen voortbouwt op de Proverbia, is het van belang kort in te gaan op de achtergronden en functie van het boek.

De Proverbia communia bevat in totaal 803 Nederlandse spreekwoorden, weergegeven in de landstaal en opgenomen in een min of meer alfabetische volgorde. Ga naar eind37 Ieder spreekwoord gaat vergezeld van een ruwe Latijnse vertaling in Leonische hexameters of pentameters. Tussen 1480 en 1497 verschenen twaalf edities: negen in het Nederlands en drie in een Nederduitse vertaling. Ga naar eind38 Wij moeten in het oog houden dat het hier niet, zoals bij de latere bloemlezingen uit Erasmus, om een paarsgewijze rangschikking gaat van gelijkwaardige Nederlandse en Latijnse spreekwoorden. De zeer eenvoudige Latijnse regels zijn letterlijke vertalingen van het Nederlands en vormen geen werkelijke Latijnse adagia. Het boek geeft eerst in alfabetische volgorde de Nederlandse spreekwoorden. Wij kunnen daaruit afleiden dat de spreekwoorden in de landstaal het oorspronkelijke materiaal hebben gevormd en dat zij ook bedoeld waren om als het belangrijkste materiaal geraadpleegd te worden.

In Erasmus over Nederlandsche spreekwoorden, Suringars monumentale studie over spreekwoorden en het verzamelen van spreekwoorden in de Lage Landen, stelt de auteur dat de verzameling bedoeld moet zijn als een hulpmiddel bij het onderwijs in het Latijn. Ga naar eind39 De spreekwoorden, zo vermoedt hij, werden waarschijn-

[pagina 216]
[p. 216]

lijk aan de scholieren gedicteerd in de landstaal, waarna zij als een dagelijkse schoolopgave in het Latijn vertaald moesten worden. Op een gegeven moment werden deze spreekwoorden bijeengebracht, samen met de vertaling. Alfabetisch gerangschikt naar het eerste woord in het Nederlandse spreekwoord werden zij vervolgens als schoolboek gepubliceerd.

Er zijn verschillende gegevens die Suringars betoog ondersteunen. Zo werden zes van de twaalf uitgaven van de Proverbia communia gedrukt in Deventer, de stad waar zich de Latijnse school bevond die geleid werd door Hegius en die banden bezat met de Broeders des Gemenen Levens. Ga naar eind40 Tot de leerlingen behoorde niet alleen Erasmus maar ook Tunnicius, een andere verzamelaar van spreekwoorden in de zestiende eeuw. Het is zelfs mogelijk dat Richard Paffraet, vermoedelijk de eerste maar in ieder geval de belangrijkste uitgever van het boek, een huisgenoot van Hegius is geweest. Ga naar eind41 Daar komt nog bij dat latere pedagogische geschriften zoals van Johannes Murmellius, een andere humanistische geleerde afkomstig uit Deventer (hij komt hieronder nog ter sprake), spreekwoorden in de landstaal bevatten die precies dezelfde functie vervullen. Zij zijn bedoeld als eerste oefeningen in het leren van Latijn. Ook bezaten de steden waar verschillende edities van de Proverbia communia op de markt werden gebracht - Deventer, Delft, 's-Hertogenbosch, Zwolle en Keulen - Latijnse scholen die beroemd waren om hun vernieuwende aandacht voor de opvoedingsideeën van de humanisten aan het eind van de eeuw. Ga naar eind42

Bovendien vinden wij aan het begin van de Delftse editie, die ca. 1495 werd uitgebracht, een houtsnede waarop het kind Jezus is afgebeeld tussen de schriftgeleerden. Ga naar eind43 Ook dit gegeven past bij het doel van het boek om kinderen - alle leerlingen van Latijnse scholen zoals die in Deventer waren kinderen - te onderrichten in het Latijn en in de eerste beginselen van de dialectica of rhetorica. De houtsnede toont het kind Jezus, gezeten op een verhoging, tussen een groep van acht mannen die gehuld zijn in de toga's en baretten van geleerden. Jezus onderwijst hen, waarbij hij de punten aangeeft met zijn vingers, volgens de eeuwenoude traditie van de dialectica en rhetorica. Het feit dat juist deze bijzondere episode is gekozen, waarin een kind de welsprekendheid beoefent die het waarschijnlijk heeft verworven met de studie van spreekwoorden, Latijn en rhetorica, kan nauwelijks toeval zijn.

Er was veel voor te zeggen om kinderen aan de hand van bekende gezegden wegwijs te maken in het Latijn. Spreekwoorden, zelfs die in de eigen landstaal, werden gewaardeerd om hun gevatheid en elegantie. Ze hadden het bijkomende voordeel dat zij per definitie kort waren. Bovendien golden ze als bronnen van kennis en moreel gezag. Bij twijfel welke handeling of welk gedrag te verkiezen was, fungeerden ze als richtlijn bij het nemen van een beslissing. In al deze hoedanigheden brachten spreekwoorden niet alleen kennis bij van het Latijn. Ook brachten ze een notie van stijl bij, legden een fundament voor het rhetorisch hanteren van de taal en hadden als voordeel dat ze bijdroegen aan de zedelijke vorming van de scholieren.

Richard Jente heeft echter Suringars these over het ontstaan van de Proverbia communia in twijfel getrokken. Hij baseert zich daarbij op het bestaan van enige

[pagina 217]
[p. 217]

met de hand geschreven versies van de Proverbia. Eén daarvan zou volgens Jente van oudere datum zijn dan de eerste gedrukte uitgave, en daarin gaat het Latijn juist aan het Nederlands vooraf. Met enig voorbehoud stelt hij dat de verzameling ‘is simply the work of a Latin scholar of limited ability who found in the monastery libraries various small collections of proverbs and made them the basis of the original manuscript.’ De auteur wijst er ook op dat Erasmus in zijn eigen verzamelingen zeer weinig heeft overgenomen uit de Proverbia communia en dat er ook geen concrete aanwijzingen bestaan dat de spreekwoorden in Deventer zelf een pedagogisch nut hebben gediend. Ga naar eind44 Jente zegt echter niet welke functie het boek dan wel gehad kan hebben en zijn argumenten zijn meer van toepassing op de herkomst dan op het doel dat de collectie in gedrukte vorm heeft gehad. Wat ook die herkomst geweest mag zijn, zolang er geen overtuigender materiaal wordt geleverd, lijken de hierboven genoemde gegevens, gevoegd bij het feit dat talrijke uitgaven van de verzameling gepubliceerd werden in gemeenschappen met een bloeiend onderwijssysteem, te wijzen op een pedagogische functie, als zij daar al niet regelrecht uit voortgekomen zijn.

De pedagogische functie van de Proverbia communia kan zonder onderwijsprogramma's die het boek expliciet vermelden nooit definitief bewezen of weerlegd worden. Toch zou een dergelijke functie overeenkomen met het doel van andere tweetalige spreekwoordenboeken, waaronder die van Johannes Murmellius, van Johannes Sartorius uit Amsterdam en het boek dat in één band werd uitgegeven met de colloquia van Sebald Heyden. Zij komen hieronder nog ter sprake.

De Proverbia communia diende als bron voor een aantal latere collecties. Dat gebeurde voor het eerst in twee Duitse collecties. De eerste is die van Heinrich Bebel, die in 1508 een verzameling publiceerde onder de titel Proverbia Germanica. Hij had 570 Duitse spreekwoorden in het Latijn vertaald en daarvan had hij er 325 ontleend aan de Proverbia communia. Ga naar eind45 Antonius Tunnicius uit Münster, die in Deventer een leerling van Hegius was geweest, publiceerde toen hij teruggekeerd was naar Duitsland een verzameling van 1362 Nederduitse spreekwoorden, waarbij hij tussen de 670 en 723 spreekwoorden overnam uit de Proverbia communia. Ga naar eind46 Tunnicius redigeerde de teksten van de spreekwoorden in de landstaal en verving de Latijnse vertalingen van het origineel geheel door nieuwe, humanistisch ‘correcte’ spreekwoorden. De collecties van Bebel en Tunnicius werden op hun beurt door Sebastian Franck als bron gebruikt voor zijn monumentale verzameling Duitse spreekwoorden, gepubliceerd in 1541. Ga naar eind47

Nederlandse verzamelingen die materiaal ontleenden aan de Proverbia communia verschenen niet voor het midden van de zestiende eeuw, toen een plotseling hernieuwde belangstelling in spreekwoorden leidde tot het bijna gelijktijdig verschijnen van een aantal verzamelingen met spreekwoorden in de landstaal. Onder de collecties die waarschijnlijk voortbouwen op de Proverbia communia bevinden zich de Gemeene Duytsche Spreckwoorden Adagia oft Proverbia genoemt, in 1550 gepubliceerd door Warnersen in Kampen, Symon Andriessoons Duytsche Adagia oft Spreecwoorden, eveneens in 1550 uitgegeven door Alssens in Antwerpen, en een verzameling in handschrift, daterend uit 1552, van Reyer Geurtz. Ga naar eind48

[pagina 218]
[p. 218]

Murmellius

In 1513 publiceerde Johannes Murmellius zijn Pappa puerorum (letterlijk ‘jongenspap’). Hoewel het werk als spreekwoordenverzameling vanwege het zeer kleine aantal adagia niet veel voorstelt, is het van belang omdat het inzicht verschaft in de wijze waarop spreekwoorden in de zestiende eeuw hebben gefunctioneerd. Ga naar eind49 Murmellius was een schoolmeester en Latijns geleerde, die evenals Erasmus en Tunnicius les had gehad van Hegius. Aan de universiteit van Keulen ontving hij zijn licentiaat en doctoraat in de letteren. Hij begon zijn carrière in het onderwijs aan de kathedrale school te Münster. Na een conflict met de rector vertrok hij naar een andere school in Münster, waar hij korte tijd les gaf vóór hij in 1513 een betrekking aanvaardde aan de Latijnse school in Alkmaar. Ga naar eind50 Murmellius was een produktief geleerde. Hij publiceerde tijdens zijn leven tientallen boeken, waarvan de meeste een pedagogisch doel bezaten en waaronder zich ook talrijke wetenschappelijke uitgaven bevonden van klassieke auteurs. Ironisch genoeg zou juist het kleine schoolboekje de grootste invloed krijgen. Het werd voor het eerst gepubliceerd in Keulen, in het jaar waarin Murmellius verhuisde naar Alkmaar. De eerste Duitse uitgave werd al snel gevolgd door een Nederlandse, gepubliceerd door Albertus Paffraet in Deventer, de zoon en opvolger van Richard Paffraet, die vier edities van de Proverbia communia had uitgegeven. De Pappa zelf werd tientallen keren, zowel in het Duits als het Nederlands, herdrukt en gebruikt als een standaardtekst voor scholieren in hun eerste jaar Latijn aan scholen verspreid over de gehele Nederlanden, de Duitse landen en zelfs Zwitserland. Ga naar eind51

Het boek is ingedeeld in vier hoofdstukken. Het eerste biedt een elementaire woordenschat van Latijnse termen met een vertaling in de landstaal, het tweede een reeks tweetalige dialogen om aan te geven hoe de taal in alledaagse situaties wordt gehanteerd. Ga naar eind52 Het derde hoofdstuk bestaat uit een verzameling morele voorschriften of ‘dicta’, die concrete regels voor het gedrag aanreiken. Ook deze zijn tweetalig. Het vierde hoofdstuk vormt een kleine verzameling spreekwoorden in het Latijn met Nederlandse (of in andere uitgaven Duitse) vertalingen. Ga naar eind53 Boven het hoofdstuk staat de instructie:

Protrita quaedam prouerbia et latino et vernaculo sermone conscripta
Summige gemein gespraken wort to latijn vnde to duytsche gescreuen

Zoals dat ook geldt voor de andere secties in het boek, zijn de ongeveer vijftig spreek-woorden Ga naar eind54 bedoeld als hulpmiddel voor scholieren bij het leren van Latijn. Zij moesten gedicteerd worden aan de scholieren, die ze neerschreven en vermoedelijk vertaalden van de ene in de andere taal. De Latijnse adagia werden gekozen uit Erasmus' Adagiorum chiliades. De Nederlandse of Duitse zegswijzen die eveneens werden gegeven, zijn letterlijke vertalingen, hoewel veel van deze uitdrukkingen later opduiken in verzamelingen van spreekwoorden in de landstaal. Dat gebeurt het eerst bij Sebastian Franck, die ze opneemt in zijn verzameling onder de titel Sprichwörter Johannis Murmellij. Ga naar eind55 Toch betekent dit niet dat de in de landstaal gegeven versies van deze spreekwoorden niet authentiek zouden zijn. Gezegdes en uitdrukkingen dringen immers op verschillende wijzen in de taal binnen.

[pagina 219]
[p. 219]

Ook al is men tegenwoordig geneigd spreekwoorden op te vatten als inherent aan mondelinge culturen, dit geschrift vormt, evenals andere geschriften die hier bekeken worden, een duidelijk bewijs dat de scheidslijn tussen mondelinge en schriftelijke tradities, tussen laag en hoog of tussen volks- en humanistencultuur, niet buitengewoon scherp is geweest.

Gelet op de gemeenschappelijke achtergrond van Murmellius, Erasmus en Tunnicius als leerlingen van Hegius' St. Lebuïnusschool in Deventer, kunnen wij Murmellius' gebruik van spreekwoorden in de landstaal als pedagogisch instrument bij het leren van de Latijnse taal als een verdere aanwijzing beschouwen dat ook de Proverbia communia op de school in Deventer voor hetzelfde doel werd gebruikt. Ga naar eind56 Het boek van Murmellius was buitengewoon populair. Het beleefde talrijke herdrukken en was vijftig jaar na de eerste druk nog steeds in gebruik. Het opnemen van spreekwoorden zowel in dit boek als in dat van Sebald Heyden, een ander standaardwerk voor scholieren die met hun eerste Latijnse lessen begonnen, wijst erop dat het pedagogische nut een van de redenen is geweest waarom de humanisten zo'n belangstelling hebben gekoesterd voor spreekwoorden in de landstaal. In Noordwest-Europa moeten op deze wijze hele generaties scholieren, en daarmee ook latere geleerden, in contact zijn gebracht, niet alleen met spreekwoorden uit de Oudheid maar ook met spreekwoorden in hun eigen taal. De wijze waarop spreekwoorden in de landstaal binnen deze context werden gehanteerd kan niet worden opgevat als een zich toeëigenen van de volkscultuur. Ga naar eind57 De spreekwoorden werden gebruikt vanwege de associaties die zij bij de scholieren opriepen in hun moedertaal. De spreekwoordenboeken maken duidelijk hoe nauw mondelinge tradities en literaire, rhetorische taalmodellen met elkaar verweven zijn geweest. Wij kunnen ze beter zien als een bewijs hoezeer de geschreven en de mondelinge cultuur in elkaar overvloeiden, dan als een heerszuchtige ingreep van de elitecultuur in de volkscultuur.

Sebald Heydens Formulae puerilium colloquiorum, gepubliceerd in 1540, bevat eveneens een sectie gewijd aan spreekwoorden. In dit geval gaat het om 300 spreekwoorden, in tientallen verdeeld, en hun functie was zeer verwant aan die van Murmellius. De spreekwoorden werden echter niet opgenomen in alle edities, zoals het ook onzeker is of de verzameling kan worden toegeschreven aan Heyden zelf of dat de drukker of uitgever haar heeft toegevoegd. Na de eerste druk in 1540 zouden tot het begin van de volgende eeuw nog talrijke herdrukken en heruitgaven verschijnen, zowel in het Duits als in het Nederlands. Ga naar eind58

In het boek wordt een reeks Latijnse spreekwoorden gegeven, maar dan niet eenvoudig met Nederlandse of Duitse vertalingen maar met equivalenten. Evenals bij de Proverbia communia moeten wij ook hier in het oog houden dat spreekwoorden in de landstaal gebruikt werden om scholieren op een gemakkelijke en vertrouwde manier de eerste beginselen van het Latijn bij te brengen. Het ging om kinderen voor wie landstaal en moedertaal samenvielen. Het gebruik als schoolboek wordt bevestigd in een gerechtelijk document uit 1566. Daarin dient Pieter Warnersen, de uitgever van de Gemeene Duytsche spreckwoorden, een klacht in bij de magistraat over de rector van de Latijnse school. Het blijkt dat deze de voorkeur

[pagina 220]
[p. 220]

had gegeven aan andere teksten ten nadele van Heydens Formulae en tot schade van de uitgeverij. Ga naar eind59

Op basis van de Proverbia communia, de schoolboeken van Murmellius en Heyden, en andere expliciet pedagogische geschriften zoals die van Tunnicius, kunnen wij vaststellen dat in de Duits en Nederlands sprekende gebieden spreekwoorden in de landstaal een belangrijke rol vervulden binnen de kort tevoren ontwikkelde humanistische onderwijsprogramma's. Het gaat dan met name om de programma's voor de eerste klassen. De Proverbia communia werd gepubliceerd vanaf ongeveer 1480 tot 1500, Murmellius vanaf 1513 tot de jaren '50 en Heyden vanaf 1540 tot het einde van de eeuw. Wij weten zodoende dat een ononderbroken reeks generaties, dat talloze schooljongens in Noordwest-Europa als onderdeel van hun opvoeding op systematische wijze in contact zijn gebracht met spreekwoorden in de landstaal. Ook kunnen wij vermoeden dat zij op dezelfde wijze bedreven raakten in het hanteren van deze spreekwoorden als hun Latijnse equivalenten en zo een essentieel element toevoegden aan hun repertoire aan linguïstische instrumenten. Ga naar eind60 Op deze wijze werden in de zestiende eeuw spreekwoorden in de landstaal een volwaardig onderdeel van de geletterde cultuur. Zij waren even gangbaar in de geschreven als in de gesproken taal.

Toen dit fundament eenmaal was gelegd, ontstond geleidelijk een nieuwe toepassing van spreekwoordenverzamelingen. Zij fungeerden niet langer als leerboeken voor de eerste schooljaren of als hulpmiddelen bij het onderricht in het Latijn, maar als zelfstandige naslagwerken. Zij verschaften de lezer materiaal dat hij in verschillende uitingsvormen kon gebruiken: ‘Seer ghenuechlick om te lesen/ ende oock profijtelick om te weten/ Allen den gheenen die der wijslick willen leeren Spreken ende Schrijven.’ Ga naar eind61

Johannes Agricola van Eisleben en de Gemeene Duytsche spreckwoorden

Aan de hand van de Proverbia communia, Tunnicius, Bebel en Murmellius hebben wij al kunnen zien dat de taalgrenzen tussen de Duits en Nederlands sprekende gebieden buitengewoon vloeiend zijn geweest. De volgende verzameling die wij hier zullen behandelen is, ondanks haar Duitse herkomst, van grote betekenis geweest voor de geschiedenis van het spreekwoorden verzamelen in de Lage Landen. Zij is ook belangrijk voor ons onderzoek. In 1529-1530 publiceerde een Duitse schoolmeester Johannes Agricola van Eisleben - geen familie van de Friese humanist Rudolph Agricola - twee delen met in totaal 750 Duitse spreekwoorden. Enige jaren later, in 1544, werden zij gevolgd door nog eens 500 spreekwoorden in een derde deel. Ga naar eind62 Agricola schrijft expliciet dat hij het voorbeeld volgt van Erasmus, die de wereld een toegang bood tot de adagia en de geleerdheid uit de Oudheid. Hij stelt zich ten doel hetzelfde te doen voor de spreekwoorden in de Duitse taal. Ga naar eind63

Agricola had in Wittenberg in 1517 theologie gestudeerd onder Maarten Luther. Hij fungeerde toen als de famulus van de Duitse kerkhervormer, later was hij diens secretaris bij de godsdienstgesprekken in Leipzig. Hij ontving zijn baccalaureaat in 1520, samen met Philippus Melanchthon. Hij aanvaardde een positie aan de theologische faculteit en werd in 1524 rector van de universiteit. Kort daarna vertrok hij

[pagina 221]
[p. 221]

uit Wittenberg naar zijn geboorteplaats Eisleben, waar ook Luther was geboren, en stichtte daar een Latijnse school gebaseerd op het pedagogische programma van Melanchthon. Ga naar eind64 De eerste twee spreekwoordenverzamelingen werden vijf jaar na zijn aanstelling in Eisleben gepubliceerd en zijn duidelijk voortgekomen uit zijn werkzaamheden als leraar. Toch kunnen we dit werk niet zonder meer in dit licht bezien, evenmin als wij Erasmus' baanbrekende Adagiorum chiliades als een inleidend handboek voor de Latijnse scholen mogen beschouwen. Het is tegelijk een schoolboek, een politieke en religieuze polemiek, een naslagwerk voor geleerden en auteurs, èn een werk van grote literaire verdienste.

Er bestaan belangrijke verschillen tussen de verzamelingen van Agricola en de verzamelingen die wij tot nu toe hebben onderzocht. Bij Agricola worden spreekwoorden voor het eerst alleen in de landstaal gepubliceerd. Het gaat niet meer om vertalingen of equivalenten van Latijnse spreekwoorden, ook zijn er geen Latijnse vertalingen toegevoegd. Bovendien is Agricola de eerste geleerde die aan spreekwoorden in de landstaal verklaringen en uitweidingen heeft toegevoegd, geheel in navolging van wat Erasmus had gedaan met de klassieke adagia. Daar komt nog bij, dat hij kennelijk de enige zestiende-eeuwse auteur van een spreekwoordenverzameling is geweest die zijn collectie aanwendde voor uitgesproken polemische doeleinden, zowel op het religieuze als het politieke vlak. Hij werd hierover hevig onder vuur genomen, al gebeurde dat niet door katholieke tegenstanders maar door zijn medestanders in de Reformatie. Ook Luther bevond zich onder hen. Ga naar eind65 Tenslotte vormt Agricola's voorwoord het vroegste voorbeeld van een spreekwoordenverzameling waarin nadrukkelijk wordt vermeld dat de collectie tot doel heeft de landstaal te bevorderen, de Duitse literatuur van vroeger tijden toegankelijk te maken en kennis voor toekomstige generaties te behouden.

In hetzelfde voorwoord heeft Agricola een paragraaf opgenomen met de titel: ‘Warzu die sprichwortter dienen.’ Hij geeft talrijke voorbeelden uit de Oudheid - hij spreekt over de joden, de ‘heidenen’, de Grieken, Romeinen en Germanen - waar wetten en normen bewaard worden ‘in weinige woorden zodat men ze gemakkelijk kan onthouden’. Ga naar eind66 Hij hanteert dezelfde metafoor voor munten: gouden munten mogen zeldzaam zijn, maar zij zijn veel waard; men mag grote hoeveelheden vals geld hebben, maar het is niets waard. Ga naar eind67 Men zou spreekwoorden in hetzelfde licht moeten zien: als gecomprimeerde morele en zelfs rechts-geldige exempla die weinig woorden bevatten maar een grote zeggingskracht bezitten. Hier ligt een verrassende overeenkomst met moderne opvattingen, waarin spreekwoorden gezien worden als instrumenten om de collectieve kennis van een orale samenleving voor toekomstige generaties te behouden en waarbij beknoptheid en het hanteren van vaste formules fungeren als mnemotechnische hulpmiddelen. Ga naar eind68 Inderdaad legt Agricola, evenals Erasmus, de nadruk op de formele hoedanigheden van spreekwoorden, met name op hun beknoptheid. Tegelijk maakt deze eigenschap de verklaringen nodig die aan ieder spreekwoord zijn toegevoegd. Ook Agricola beschouwt spreekwoorden als duister. Om hun ware betekenis te achterhalen is het licht van de wetenschap onmisbaar. Spreekwoorden worden behandeld als stijlfiguren, die gebruikt en beoordeeld moeten worden, niet alleen om wat zij zeggen maar ook om hoe zij iets zeggen.

[pagina 222]
[p. 222]

Hiernaast tonen de spreekwoordenverzamelingen van Agricola een structuur, een ordeningsprincipe dat afkomstig is uit de humanistische pedagogische aanpak en dat ik elders heb aangeduid als het ‘notebook system’. Ga naar eind69 Het betreft hier een praktische toepassing van de loci-theorie uit de klassieke rhetorica - in het bijzonder de loci communes of ‘gemeenplaatsen’ -, die in de Renaissance nieuw leven werd ingeblazen en een bijzondere plaats heeft ingenomen in het Noordwesteuropese humanisme. Door het toedoen van Rudolphus Agricola, de Friese geleerde die gestudeerd had onder Guarino in Ferrara, werd het systeem ook bekend ten noorden van de Alpen. Het systeem was aanvankelijk bedacht door Guarino als een hulpmiddel bij de filologische bestudering van het Latijn. Later werd het uitgebreid en verfijnd door Rudolphus Agricola, Erasmus, Philippus Melanchthon, Juan Luis Vivès, Johann Sturm en andere humanistische hervormers van het onderwijs. Ga naar eind70 Dankzij de bemoeienis van deze pedagogen zou het zich een plaats verwerven in de onderwijsprogramma's van heel Noordwest-Europa. En daarmee zou het een stempel drukken op hele generaties scholieren vanaf het begin van de zestiende eeuw.

Achter het ‘notebook system’ lag een eenvoudig principe. Scholieren moesten bij het lezen een notitieboekje gebruiken, waarin zij iedere passage die hen van bijzonder belang leek konden overnemen. In de noordelijke zienswijze, zoals die vooral door Erasmus werd uitgewerkt, moest het notitieboekje verdeeld worden in verschillende thema's en subthema's. Deze moesten universeel zijn, zodat werkelijk ieder citaat kon worden ondergebracht en vervolgens opgezocht voor verhandelingen of oraties over willekeurig ieder onderwerp. Vaak werden als onderwerpen de deugden en ondeugden gesuggereerd, maar dat was geen noodzakelijke beperking. Zoals ik elders heb gesteld, moet het ‘notebook system’ niet alleen gezien worden als een handige methode om materiaal ter ondersteuning van de eigen studie bijeen te brengen. Het schiep tevens het fundament voor een specifieke mentale instelling, waarin de wereld in associatieve termen werd waargenomen. In de structuur van het notitieboekje waren die termen al ingebouwd. Wij mogen er met andere woorden van uitgaan dat wij de sporen van dit systeem op zeer verschillende terreinen van de cultuur zullen tegenkomen. Ga naar eind71

Als humanistisch geleerde, als collega van Melanchthon (een van de voorvechters van het systeem) en als leraar aan een Latijnse school was Johannes Agricola goed op de hoogte van dit bijzondere principe. Hij heeft zijn spreekwoorden ondergebracht in een losse en open rangschikking, beginnend met spreekwoorden die betrekking hebben op God, gevolgd door thema's als geloof en ongeloof, vroomheid, matiging etc. De toegankelijkheid van zijn werk berust niet uitsluitend op deze ordening, maar ook op de alfabetische indexen die erin zijn opgenomen.

De verzamelingen van Johannes Agricola vormen de basis van een spreekwoordenboek in de Nederlandse taal, de Gemeene Duytsche spreckwoorden, uitgegeven door Peter Warnersen in Kampen in 1550. Bijna alle 750 spreekwoorden van Agricola zijn hierin overgenomen, terwijl ook het zojuist besproken ordeningsprincipe werd gehandhaafd. Ga naar eind72 Wie de collectie heeft samengesteld is onbekend, hoewel de namen van Warnersen zelf en de Fries Reyner Bogerman zijn genoemd. Ga naar eind73 Zoals Kloeke heeft aangetoond, hanteerde de samensteller van de Gemeene spreckwoor-

[pagina 223]
[p. 223]

den Agricola's verzameling als uitgangspunt, waarbij hij nagenoeg alle spreekwoorden van Agricola in ruwweg dezelfde rangschikking overnam. Zij werden aangevuld met een aanzienlijke hoeveelheid andere spreekwoorden, waardoor het aantal van Agricola bijna werd verviervoudigd tot een totaal van meer dan 2600. De nieuwe spreekwoorden, waarvan sommige wellicht ontleend zijn aan de Proverbia communia Ga naar eind74, zijn merendeels ingelast in de oorspronkelijke ordening die door Agricola werd aangebracht. Opmerkelijk genoeg wordt deze ordening voortgezet aan het eind van het boek, als de voorbeelden van Agricola zijn uitgeput en nieuwe thema's aan de oude worden toegevoegd. Zo wordt Agricola's openingsgroep van spreekwoorden die betrekking hebben op God in de Gemeene Duytsche spreckwoorden gevolgd door een groep spreekwoorden die betrekking hebben op de adel. De titel die God en de edelen delen - beiden zijn ‘Heeren’ - verklaart waarschijnlijk waarom deze groep hier is ingelast. Hoewel het aantal spreekwoorden zelfs groter is geworden, is de alfabetische index weggelaten. Als de lezer een spreekwoord bij een bepaald thema zoekt, kan hij slechts, gespitst op sleutelwoorden, door de verzameling bladeren.

Het spreekwoordenboek dat door Warnersen werd uitgegeven bevat niet de verklaringen van Agricola, terwijl ook de inleiding aanzienlijk is ingekort. Het korte voorwoord ‘An den Leser’ biedt echter een waardevolle samenvatting van Agricola's ideeën:

GVedtwillighe Leser/ Hoe nutte ende orberlick dat die ghemeene Spreeckwoorden sijn/ ende hoe suyverlick dat sy een Reden vercyeren ende verbloemen/ oeck mede mit corte woorden veele sins ende verstants inbrengen/ wanneer sy op bequame tijt ende plaetse rech ende wel ghebruyckt worden// dat bewijsen ons aller geleerder Luiden boecken ende Schriften/ sonderlinge des hoochgheleerden D. Erasmi van Rotterdam/ die niet alleen veel Duysenden/ wt aller gheleerder Mannen boecken/ by een vergaedert/ mer oeck die selve seer schoon wtgelecht ende verclaert heft. Aldus soe willet desen onsen arbeyt int guede an nemen/ ende v in desse ende diergelijcke Spreckwoorden oeffenen. Ghy sultter ongetwijuelt genuechte ende profijt wt vernemen. Ga naar eind75

Het is interessant te zien wat uit Agricola is overgenomen en wat weggelaten. Ook hier vinden wij de nadruk op de beknoptheid en het nut van spreekwoorden, die in weinig woorden veel wijsheid bevatten. De rijke schakering aan bronnen van Erasmus' Adagia wordt samengevat in de vage verwijzing naar ‘aller gheleerder Mannen boecken’. Erasmus wordt ook hier aangehaald als autoriteit en als een model dat moet worden nagestreefd, maar er wordt geen verschil gemaakt tussen zijn verzameling van klassieke adagia en de spreekwoorden in de landstaal opgenomen in de Gemeene Duytsche spreckwoorden. Erasmus wordt zo de initiator, zowel van het verzamelen van de alledaagse als van de Latijnse spreekwoorden. Ga naar eind76

Het zal duidelijk zijn dat wij hier niet langer te maken hebben met een schoolboek, maar met iets dat meer weg heeft van een naslagwerk. Dit boek is samengesteld voor een lezerspubliek. Het kan voor het eigen genoegen en nut worden aangewend. Dat wordt ook bevestigd op het titelblad, waar gemeld wordt dat de verzameling is ‘Seer ghenuechlick om te lesen/ ende oock profijtelick om te weten/ Allen den gheenen die der wijslick willen leeren Spreken ende Schrijven’. Ga naar eind77 Men

[pagina 224]
[p. 224]

kan nog steeds iets opsteken uit dit spreekwoordenboek, maar er is geen reden om dit boek op welke wijze dan ook in verband te brengen met het klaslokaal. De lezer kan iets leren uit de spreekwoorden en ze gebruiken om zijn verhandelingen of oraties te ‘vercyeren en verbloemen’.

Symon Andriessoon

In 1550, hetzelfde jaar waarin the Gemeene Duytsche spreckwoorden in Kampen werd uitgegeven, werd een tweede collectie spreekwoorden gepubliceerd bij de uitgeverij van Hendrick Alssens in Antwerpen. Het boek, getiteld Duytsche Adagia ofte spreecwoorden, werd samengesteld door de Amsterdammer Symon Andriessoon. Ga naar eind78 Het bestaat uit meer dan 730 spreekwoorden en mag onmisbaar worden genoemd voor het begrijpen van de betekenis en de precieze positie van spreekwoorden in de Nederlanden. Het is namelijk de enige in de zestiende eeuw gedrukte verzameling van Nederlandse spreekwoorden met verklaringen.

Symon Andriessoon was in Amsterdam werkzaam als vertaler en bewerker en was in die hoedanigheden betrokken bij boeken over medicijnen, alchemie en het mengen van inkt, wijnen en verf. De uitgever Alssens was ook verantwoordelijk voor een andere verzameling spreekwoorden, een tweetalige uitgave getiteld Dits moraulx des philosophes. Manierlijcke spreecwoorden, gepubliceerd in 1549 of 1550. Ga naar eind79

De Duytsche Adagia verschilt van de boeken die wij tot nu toe hebben onderzocht. Zoals gezegd, is het de enige gedrukte Nederlandstalige spreekwoordenverzameling waarin ook verklaringen van de spreekwoorden zijn opgenomen. In de zestiende eeuw wordt het daarin slechts geëvenaard door Erasmus' monumentale Adagia uit de Oudheid en Johannes Agricola's Duitse Proverbia. In veel gevallen verschillen de verklaringen (in enkele gevallen zelfs radicaal) van de algemeen aanvaarde betekenissen die vermeld worden in zulke moderne compendia als die van Stoett. De bijzondere wijze waarop het boek werd samengesteld, verschaft ons ook een goed inzicht in het gebruik en de betekenis van de spreekwoorden die in de verzameling werden opgenomen. In zijn boek heeft Symon Andriessoon steeds die spreekwoorden in groepen ingedeeld die in zijn ogen een identieke of verwante betekenis bezaten. En daarmee heeft hij talrijke spreekwoorden in een onderlinge samenhang geplaatst, die voorheen om hun verwante betekenis nooit met elkaar in verband waren gebracht. Belangrijk is ook de aanwezigheid van grote aantallen spreekwoorden die niet in andere verzamelingen voorkomen, en van spreekwoorden die wij voor het eerst hier aantreffen. Het lijkt wel zeker dat spreekwoorden als instrumenten in het linguïstische repertoire van alle culturele lagen in de toenmalige Nederlanden - van de ongeletterde, mondelinge cultuur van de boeren tot de door de rhetorica geschoolde elitecultuur van de humanisten - een enorme betekenis hebben bezeten. Bezien vanuit deze achtergrond vormt de verzameling van Symon Andriessoon een onmisbare sleutel, om de verschillende aspecten van het toenmalige maatschappelijke vertoog beter te kunnen begrijpen.

Voor een aantal spreekwoorden die in zijn boek werden opgenomen, heeft Symon Andriessoon gebruik kunnen maken van ten minste drie verzamelingen die

[pagina 225]
[p. 225]

eerder waren verschenen. Met ongeveer zestig overeenkomsten tussen de twee verzamelingen blijkt de Proverbia communia een waardevolle bron te zijn geweest, zelfs in deze periode, zeventig jaar na het verschijnen van de eerste druk. De Duytsche adagia putte tevens uit twee ‘epitomes’, bloemlezingen, uit Erasmus. Het eerste is de Centuria Syntaxeon, verschenen in 1544 en samengesteld door een andere Amsterdammer, Johannes Sartorius. Ga naar eind80 Ongeveer vijftig van de 300 spreekwoorden in het kleine boekje van Sartorius komen ook voor in the Duytsche adagia. Daarnaast gaat het om Johannes Servilius' bewerking uit 1545 van een andere bloemlezing uit Erasmus, samengesteld door Eberhard Tappius. Hieruit heeft Symon Andriessoon bijna honderd spreekwoorden overgenomen. Ga naar eind81

De Duitse verzamelingen van Agricola, Franck en Bebel lijken geen directe relatie te hebben met het boek, maar wel is er een aantoonbare band tussen de Duytsche adagia en de Gemeene Duytsche spreckwoorden, ook al zijn zij op hetzelfde moment in verschillende steden verschenen. Ga naar eind82 Het aantal overeenkomsten tussen de twee geschriften is niet groot, maar er zijn een paar spreekwoorden of liever, specifieke vormen hiervan, die alleen in deze twee boeken voorkomen. Of dit ook betekent dat het ene geschrift aan het andere vooraf is gegaan, is moeilijk vast te stellen. Ga naar eind83

In zijn voorwoord aan de lezer noemt Symon Andriessoon soortgelijke motieven als Agricola voor het samenstellen van zijn spreekwoordenverzameling. Spreekwoorden worden algemeen gebruikt, maar in de loop der tijd worden zij in toenemende mate verkeerd begrepen en door elkaar gehaald. De mensen citeren ze slechts uit gewoonte, zonder dat zij de diepe betekenis werkelijk begrijpen. De auteur wil dan ook in alle bescheidenheid proberen om, zo God wil, de spreekwoorden bijeen te brengen en te verklaren, zodat de lezer ze beter zal begrijpen en ze op het juiste moment te pas zal weten te brengen.

De tekst zelf verschaft een fascinerend inzicht in de zestiende-eeuwse ideeën ten aanzien van spreekwoorden. Symon Andriessoon heeft telkens spreekwoorden bijeengebracht die in zijn ogen dezelfde of een verwante betekenis bezitten. Vervolgens heeft hij achter iedere groep of, als er geen equivalenten zijn, achter ieder afzonderlijk spreekwoord een korte interpretatie gevoegd. Een aantal spreekwoorden komt duidelijk in geen enkele andere verzameling voor, terwijl de vorm van de andere vaak verschilt van die in andere collecties, wat erop zou kunnen wijzen dat de auteur ze zelf verzameld heeft. Zijn verklaringen noemen dikwijls situaties waarin het spreekwoord gebruikt zou kunnen worden of waarop ze toegepast kunnen worden. Nergens vermeldt Symon Andriessoon andere auteurs of autoriteiten uit de Oudheid. Toch is het onzeker of het boek de neerslag vormt van antropologisch veldwerk. De verzameling is niet zozeer van belang als venster op de volkscultuur in de zestiende-eeuwse Nederlanden als wel omdat zij enigszins laat zien hoe de intellectuele elite - een nog steeds beperkte, zij het veel grotere groep dan in de rest van Europa - over spreekwoorden dacht en ermee omging.

De Duytsche adagia is ook daarom interessant, omdat zij wijst op de plooibaarheid en meerduidigheid van spreekwoorden. In zijn inleiding tot de Adagia besprak Erasmus de verschillende betekenissen die aan een spreekwoord gehecht kunnen

[pagina 226]
[p. 226]

worden. Ter ondersteuning van zijn betoog haalde hij het klassieke adagium ‘pertusum dolium’ (‘een vat vol barsten’) aan, waarbij hij opmerkte dat het:

(…) kan worden toegepast op vergeetachtigheid, verkwisting, hebzucht, ijdelheid of ondankbaarheid: wat men vertelt aan een vergeetachtige, vloeit immers weg, bij de verkwister is niets van lange duur, de begeerte van hebzuchtigen is onverzadigbaar, een ijdele kletskous houdt niets voor zich, wat aan een ondankbaar mens wordt gegeven, is verloren. Ga naar eind84

Vervolgens, uitgaand van het voorbeeld ‘Audi è tripode dicta’ [‘Luister naar het orakel direct van de drievoet’], laat Erasmus zien hoe de betekenis van een spreekwoord kan worden omgedraaid door het ironisch te hanteren. Ga naar eind85 Symon Andriessoon toont dit zeer concreet in het spreekwoord ‘Tis de anderde Cicero’, waarvoor hij als verklaring geeft:

Dat is inden ghenen die seer eloquent sijn in hare sprake/ oock machment ironice ende opschemp segghen in een ongeleert mensch. Ga naar eind86

Veel verklaringen bij de spreekwoorden melden alternatieve lezingen. Zo verstrekt Symon Andriessoon bij het spreekwoord ‘Hy wil van verkenstront vijghen maken’ de niet geheel los van elkaar staande betekenissen dat iemand iets prijst wat niet prijzenswaardig is of dat iemand alles overdrijft wat hij hoort, bijvoorbeeld als een dorp een stad wordt genoemd. Een variant op dit spreekwoord, ‘wijsmaken dat verkenstront vijghen sijn’, is afzonderlijk opgenomen. In dit geval probeert men iemand te misleiden over iets waarvan men weet dat het niet waar is. De eerste variant vormt een voorbeeld van zelfbedrog, de tweede van bedrieglijkheid.

De Duytsche Adagia werd evenals de Gemeene Duytsche spreckwoorden vervaardigd als een handboek, een handig naslagwerk dat niet voor bedoeld was voor scholieren maar voor geïnteresseerde lezers. Afgezien van het bijeenbrengen van spreekwoorden met verwante betekenissen heeft de auteur geen systeem aangebracht om het opzoeken te vergemakkelijken. Het boek bezit geen index, de spreekwoorden staan niet in alfabetische volgorde, en er is evenmin een thematische structuur te onderscheiden, al wordt af en toe een groep spreekwoorden met uitleg gevolgd door een tweede groep met een verwant vocabulaire of thema. Bladeren door het boek is de enige mogelijkheid. Wij moeten aannemen dat het spreekwoordenboek gediend heeft ter ontspanning.

Het handschrift van Reyer Geurtz

Alle verzamelingen die wij tot nu toe hebben onderzocht zijn verschenen in druk: zij werden samengesteld, bewerkt en tenslotte door een uitgever op de markt gebracht. De volgende verzameling is echter een handschrift en daarmee wordt ons een geheel nieuw licht op ons onderwerp geboden. Het handschrift, getiteld Adagia ofte spreeckwoorde wordt, bijeengebonden met een exemplaar van de Gemeene Duytsche spreckwoorden, bewaard in de universiteitsbibliotheek van Gent. De samensteller van de verzameling wordt direct onder de titel vermeld met het opschrift ‘ghecopieert van Reyer gheurtz tamsterdam’. Hij heeft hier ook zijn lijfspreuk, ‘Tgheloof moet wercken’, aan toegevoegd, waarmee ons de mogelijkheid wordt

[pagina 227]
[p. 227]

geboden zijn auteurschap van andere geschriften vast te stellen. Aan het eind van het document volgt een tweede opschrift met een datum. Het laatste cijfer hiervan is moeilijk te lezen, maar men houdt het op 1552.

Reyer Gheurtz was lid van de Amsterdamse rederijkerskamer ‘De Eglentier’. Hij transcribeerde op zijn minst vijftien toneelstukken van andere rederijkers, onder wie Jan van Dalem. Een enkele maal bewerkte hij deze stukken door er zijn eigen prologen of besluiten aan toe te voegen. In die zin komt het samenstellen van een spreekwoordenverzameling overeen met zijn overige werk voor ‘De Eglentier’: uit verschillende bronnen bracht hij materiaal bijeen ten bate van de kamer. Ga naar eind87

Het handschrift bevat ongeveer 2000 spreekwoorden, globaal gerangschikt in alfabetische volgorde, waarbij werd uitgegaan van de eerste letter van het eerste woord. Zoals wij al zagen bij de Proverbia communia, is dit een zeer inefficiënt systeem voor het opzoeken van spreekwoorden. Wij moeten immers weten hoe het spreekwoord precies is verwoord, maar, zoals we hiervoor hebben gezien, bestond er in deze periode geen standaardvorm van welk spreekwoord dan ook. De indeling van spreekwoorden onder de alfabetische kopjes a, b, c, etc. lost dit probleem niet op.

Het opschrift op de eerste bladzijde vermeldt dat de auteur de spreekwoorden ‘copieerde’. Het is de enige expliciete verwijzing naar de wijze van compileren die ik in een spreekwoordenverzameling ben tegengekomen. De bronnen die Reyer Geurtz hanteerde zijn alle bekend, zoals M. Jutten-de Brouwer heeft aangetoond. Ga naar eind88 Ook hij maakte gebruik van de Proverbia communia, waaruit hij bijna 300 spreekwoorden heeft overgenomen. Sartorius' Centuria syntaxeon was met meer dan 150 spreekwoorden eveneens van belang voor onze copiïst. Servilius' bloemlezing uit Erasmus lijkt met ongeveer 200 spreekwoorden opnieuw een waardevolle bron te hebben gevormd. Ook maakte Reyer Geurtz gebruik van de Duytsche Adagia van Symon Andriessoon. Van de 733 spreekwoorden die hierin verzameld waren heeft hij er 300 overgenomen.

Behalve de spreekwoordenverzameling bevat het handschrift drie andere secties en het begin van een vierde. Het gaat hier ten eerste om een verzameling van vergelijkingen of epitheta van het type ‘So machtich als God’, ‘Hoverdich als een pauw’ of ‘Gheeler dan saffraen’. Daarna volgt een korte lijst van de geluiden die dieren maken, zoals ‘honden blaffen’. Daaronder vinden wij ook het geestige ‘kinderen schreyen’, merkwaardig omdat kinderen hier tussen kikkers, eksters en wolven worden genoemd, en ook wel enigszins somber wat betreft hun vermogen geluid te produceren. De laatste volledige sectie in de verzameling bestaat uit honderd parabolae of parallellen, overgenomen uit een andere collectie van Erasmus, de Parabolae sive similia, die voor het eerst in 1514 door Schürer in Straatsburg werd gepubliceerd. Zij hebben de vorm van: zoals a is tot b, zo is x tot y. Zulke parallellen lijken in veel opzichten op spreekwoorden. Ook zij zijn in sterke mate geformaliseerd, zij zijn instructief en gezaghebbend, maar zij zijn iets langer dan de meeste spreekwoorden en zij zijn eenvormiger.

Wij kunnen ons afvragen of dit manuscript wellicht gediend heeft als een soort ‘cheat book’, zoals dat tegenwoordig vaak door jazzmusici wordt gebruikt: een handig naslagwerkje voor verschillende linguïstische ornamenten in de landstaal,

[pagina 228]
[p. 228]

met een bijzondere aandacht voor formele versiering. In ieder geval bevestigt het feit dat Erasmus' aan de Oudheid ontleende parabolae, die expliciet werden opgevat als een dergelijke versiering, werden opgenomen in een verzameling in de landstaal (met soms ook nog eens zeer aardse spreekwoorden), dat de overgangen tussen wat wij nu ‘elite-’ en ‘volkscultuur’ zouden noemen buitengewoon vloeiend zijn geweest. Misschien moeten wij zelfs in twijfel trekken of deze termen wel gehanteerd kunnen worden bij het materiaal dat wij hier bestuderen. En daarmee zijn wij teruggekomen bij ons uitgangspunt. Terwijl het vroegste voorbeeld van een spreekwoordenverzameling in de landstaal, de Proverbia communia, als een middel diende om scholieren in te wijden in het Latijn via bekende, autochtone zegswijzen, hebben wij nu het moment bereikt dat zorgvuldig verzameld Latijn vertaald wordt in de landstaal als bijdrage aan het repertoire van beschikbare vormen die toneelstukken, gedichten of de dagelijkse conversatie kunnen verrijken.

Epitomes van Erasmus

Zoals geen enkele algemene bespreking van spreekwoorden in de zestiende eeuw volledig zou zijn zonder aandacht te besteden aan Erasmus, zo moet iedere gedetailleerde bespreking van Nederlandse spreekwoordenverzamelingen, geschreven in de landstaal en verschenen in diezelfde periode, melding maken van de vele epitomes van Erasmus' monumentale werk. Een aantal hiervan hebben wij al zijdelings genoemd in onze bespreking van andere spreekwoordenboeken. Het is tijd dat wij ze nu beschrijven als een apart verschijnsel. Gezien het aantal, de omvang en de complexiteit van deze werken kan ik dit slechts in algemene lijnen doen.

In de laatste uitgave van de Adagiorum chiliades omvatte Erasmus' verzameling duizenden spreekwoorden, elk vergezeld van verwijzingen en een commentaar dat in veel gevallen de lengte had gekregen van een volledige verhandeling. Het werk werd gedrukt in een folio-uitgave van enige honderden bladzijden en vereiste een complex geheel van indices om de lezer de weg te wijzen in deze doolhof. Hoewel het gebruikt werd als schoolboek, vooral op universitair niveau Ga naar eind89, was de Adagia voor de meeste scholieren, vooral voor hen die in de eerste jaren van hun studie Latijn zaten, te duur en te onhandzaam geworden.

Om in deze lacune te voorzien werden door een reeks auteurs bepaalde spreekwoorden geselecteerd. Excerpten of samenvattingen van de verklaringen die Erasmus aan de adagia had toegevoegd werden nu eens wel, dan weer niet overgenomen. Het resultaat werd gepubliceerd als ‘epitomes’ of ‘florilegia’ uit de Adagia. Zulke geschriften hadden dus vooral een praktisch doel. Zij waren bedoeld als schoolboeken voor het onderricht in het Latijn. Zij moesten scholieren die het Latijn niet machtig waren, inleiden in de complexiteit van de zeer formele en meerduidige literatuur van het oude Rome. Dit concrete doel bracht met zich mee dat de epitomes niet alleen een bloemlezing boden uit het werk van Erasmus, maar ook andere elementen bevatten waarmee zowel het vinden als het begrijpen van het materiaal werd vergemakkelijkt.

Een eerste verandering die in veel epitomes werd aangebracht was de invoering van het systeem van ‘loci communes’, dat zo ‘wijselijk’ door Erasmus zelf terzijde

[pagina 229]
[p. 229]

was geschoven. In wezen ging het om een herschikking van de adagia volgens de indexen die al aan Erasmus' eigen werk waren toegevoegd. Op deze wijze kon de scholier betrekkelijk eenvoudig een aantal spreekwoorden met verwante betekenis bestuderen en kon hij adagia selecteren die pasten bij het opgedragen onderwerp voor een declamatie of oratie in de klas.

Een tweede verandering, die ook een duidelijk belang heeft voor ons eigen onderzoek, was de toevoeging in de marge naast de Latijnse of Griekse spreekwoorden van equivalenten in de landstaal. Deze werden, in contrast met de romein van de eigenlijke tekst, in gothische letter gezet. Misschien gebeurde dat ook uit een gevoel van decorum om de letter te laten aansluiten bij de taal. Het lijkt waarschijnlijk dat de spreekwoorden dezelfde functie hebben vervuld als die wij hierboven al signaleerden in onze bespreking van de Proverbia communia en Johannes Murmellius. Voor de scholieren zullen zij vertrouwd en algemeen toegankelijk zijn geweest, terwijl zij een toegang verschaften tot de meerduidigheid van de klassieke adagia en misschien ook een basis legden voor vertalingen in en uit het Latijn. Tegenwoordig gelden deze geschriften als een onvervangbare bron van de spreekwoorden in de landstaal. Zij geven immers duizenden spreekwoorden en verbinden deze aan Latijnse adagia, die op hun beurt in de florilegia in het kort en door Erasmus meer uitvoerig worden uitgelegd. Ga naar eind90

In feite kunnen wij Murmellius' verzameling opvatten als het vroegste epitome, omdat de sectie in zijn leerboek die aan spreekwoorden werd gewijd vijftig spreekwoorden van Erasmus bevat, die alle zijn opgenomen in dezelfde volgorde als in de oorspronkelijke tekst. Hierna verscheen een werkelijk epitome, van Duitse herkomst en samengesteld door Eberhard Tappius. Ga naar eind91 De oorspronkelijke Duitse editie uit 1539 werd vijf jaar later gevolgd door een Nederlandstalige. Ga naar eind92 Tappius heeft de spreekwoorden al gerangschikt volgens de loci communes van de indexen van Erasmus. Het aantal opgenomen spreekwoorden in de landstaal is zeer klein. Het gaat om twee korte gedeeltes met klassieke adagia, waaraan in de marges equivalenten uit de landstaal zijn toegevoegd. Het eerste gedeelte bevindt zich helemaal aan het begin, het tweede iets verderop in de verzameling. Men krijgt de indruk dat deze toevoegingen onvolledig zijn gebleven en nog niet waren afgerond op het moment van publikatie.

De toevoegingen zouden echter snel worden afgemaakt. Eveneens in 1544 publiceerde Johannes Servilius een uitgebreide versie van Tappius' werk, waarin nu 1106 adagia waren opgenomen, die in de marge bijna allemaal zijn voorzien van één en een enkele keer zelfs van twee spreekwoorden in de landstaal. Ga naar eind93 Op het titelblad worden zij met hun specifieke functie ook vermeld:

Ten behoeve van de leergierige jeugd zijn zij allen op de juiste plaats vergezeld van die spreekwoorden uit de landstaal die de betekenis van het adagium lijken te bevatten. Ga naar eind94

De spreekwoorden zijn ook hier, ten behoeve van de ‘leergierige jeugd’, gerangschikt volgens de loci communes.

Geheel buiten deze geschriften om publiceerde Johannes Sartorius in 1544 een kleine bloemlezing uit Erasmus, de Centuria Syntaxeon, met 300 Latijnse adagia.

[pagina 230]
[p. 230]

Verklaringen ontbreken, maar de meeste zijn voorzien van Nederlandse equivalenten. Ga naar eind95 Het boek is ingedeeld in drie honderdtallen, die op hun beurt zijn onderverdeeld in tientallen. Typografisch stelt het boek weinig voor. De Latijnse en Nederlandse spreekwoorden in ieder tiental zijn in dezelfde letter en direct achter elkaar gedrukt. Omdat zowel de oorspronkelijke verklaringen van Erasmus als enige thematische ordening ontbreken, moeten wij wel aannemen dat het boek vooral een linguïstisch doel heeft gehad, als oefenboek bij het vertalen.

Het boek is opgedragen aan de rector of gymnasiarch van de Latijnse school, Cornelius Crocus, een van de belangrijkste Amsterdamse humanisten uit de eerste helft van de zestiende eeuw. Deze opdracht heeft geleid tot enige discussie, omdat Crocus twee jaar voor het uitkomen van het boek een zekere Johannes Sartorius had genoemd als ketter, aanhanger van de ‘lutherije’. Vandaar dat men heeft geopperd dat er misschien twee mannen zijn geweest met dezelfde naam, de één een schoolmeester en de ander een religieuze hervormer. Ga naar eind96 Wat hiervan ook waar mag zijn, onze Sartorius was zonder enige twijfel een schoolmeester, en zijn tekst is tot stand gekomen als een hulpmiddel in het klaslokaal.

Sartorius zou zijn eigen verzameling aanzienlijk uitbreiden. Uiteindelijk publiceerde hij een boek met meer dan drieduizend adagia, ondergebracht in drie delen, met nog een fragment van een vierde deel, terwijl alle spreekwoorden waren voorzien van, zij het sterk ingekorte, verklaringen. De delen zelf waren onderverdeeld in honderdtallen en tientallen, maar de auteur heeft geen moeite gedaan de spreekwoorden binnen deze indeling nog eens thematisch te ordenen. Afgezien van een paar kleine wijzigingen worden zij eenvoudig weergegeven in de volgorde die Erasmus had aangebracht. Daarnaast is er een alfabetische index op de Latijnse adagia. Bij de meeste worden niet alleen Nederlandse equivalenten of vertalingen verstrekt - wij vinden in feite beide - maar ook Griekse equivalenten. Elk adagium is genummerd, terwijl de toepassing van drie verschillende lettertypes voor de Latijnse, Griekse en Nederlandse spreekwoorden het werk zeer leesbaar heeft gemaakt. Het ontbreken van enige thematische ordening, zowel in de tekst als in de index, maakt het echter lastig een adagium te vinden dat bij een bepaald thema past. Wij kunnen hier opnieuw uit afleiden dat Sartorius' collectie in de eerste plaats was bedoeld voor linguïstische studie.

Gedurende de gehele zestiende eeuw zouden er nog andere bloemlezingen verschijnen uit Erasmus' werk, maar zij verschillen nauwelijks van de geschriften die wij hier in grote lijnen beschreven hebben. Zij vallen ook buiten de chronologische grenzen van dit artikel. De bloemlezingen laten zien dat de banden tussen de Latijnse spreekwoorden en de spreekwoorden in de landstaal ook in later tijd in de onderwijsprogramma's en de schoolboeken van de Latijnse scholen bleven bestaan. Daarmee werden ook deze generaties scholieren in kennis gebracht met een verantwoord en gericht gebruik van materiaal dat uit hun moedertaal bijeen was gebracht.

Tot besluit

Rest nog, zo lijkt het mij, dat wij met een paar woorden antwoord geven aan diegenen van wie ik vermoed dat zij in onze verzameling wat meer zorg en nauwgezetheid hadden willen zien en alleen dat voor volmaakt houden waaraan niets meer kan
[pagina 231]
[p. 231]
worden toegevoegd. Zij houden alleen dat voor voldoende, waaraan zeer veel moeite is besteed en menen dat alleen daar van een rijke inhoud sprake is, waar alles tot vervelens toe wordt weergegeven. (…) Wie is er zo onrechtvaardig om in een dergelijk geschrift te eisen, dat werkelijk geen enkele passage over het hoofd wordt gezien?
Erasmus, ‘Herculei labores’, Adagiorum chiliades, 1536. Ga naar eind97
Het spreekwoordenboek, dat thans post multos casus gereed is, wil geen aanspraak maken op den naam van volledig. Het is slechts een begin, waarop kan worden voortgebouwd en waaraan uit den aard der zaak veel moet ontbreken.
F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegden, 1923.

Zoals beide auteurs aangeven, kan een spreekwoordenverzameling nooit als ‘volledig’ worden beschouwd. Hetzelfde geldt voor ieder onderzoek naar zulke collecties. Ik heb zeker niet de pretentie gehad een afgerond geheel te presenteren, noch in de vermelding van alle bekende verzamelingen, zelfs binnen de gestelde geografische en chronologische grenzen, noch in de behandeling van de verzamelingen die wel zijn opgenomen.

Zelfs binnen de aangegeven grenzen kunnen nog verschillende omissies worden aangewezen. Ik heb mij wat de taal betreft beperkt tot geschriften in het Nederlands en, in twee gevallen, in het Duits. Ga naar eind98 In de bestreken periode verschenen ook tweetalige Nederlands/Franse verzamelingen, maar deze vormen in veel opzichten een apart verschijnsel. Zoals ik hierboven al aangaf, waren de taalgrenzen tussen het Duits en het Nederlands vloeiend. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de regelmatige heruitgaven in de andere taal en het regelmatige verkeer van geleerden tussen de scholen in beide gebieden. Vertalingen uit de ene taal in de andere waren nauwelijks een probleem, omdat dit weinig meer vereiste dan het vervangen van het ene verwante woord door het andere. Wij kunnen dat gemakkelijk zien, als wij de Nederlandse en Duitse versies van de Proverbia communia met elkaar vergelijken, of de spreekwoorden van Johannes Agricola met die in de Gemeene Duytsche spreckworden. Nederlands/Franse compendia vereisten daarentegen òf het vervangen van gelijksoortige spreekwoorden, zoals bijvoorbeeld in de Goedthals-verzameling uit 1568 Ga naar eind99, òf het letterlijk vertalen van de spreekwoorden. Een voorbeeld van dit laatste is de Seer schoone spreeckwoorden oft prouerbia/Motz tresbeaux ou dictons et prouerbes uit 1549. Ga naar eind100 Uiteindelijk mondt dit uit in het kunstmatig creëren, in de ene of de andere taal, van ‘nieuwe’ spreekwoorden.

Een tweede omissie die ik hier wil noemen is die van de vertaalde historische bronnen van spreekwoorden, bijvoorbeeld van bijbelse of andere origine. Daartoe moeten onder andere worden gerekend de Prouerbia, oft wijse sprueken van Salomon uit 1544 en de Ecclesiasticus oft de wiijse sprueken van Iesu des soons Sirach, die in één band werden uitgebracht. Ga naar eind101 Deze Nederlandse vertalingen van bijbelse en apocriefe teksten bevatten geen werkelijke Nederlandse spreekwoorden en zij vallen ook buiten de familieverwantschap die de hier bestudeerde geschriften met elkaar verbindt. Daarmee wil ik niet hun belang ontkennen voor de geschiedenis van spreekwoorden in de Lage Landen. Integendeel, dergelijke geschriften vormen een van de kanalen waarlangs nieuwe spreekwoorden in een cultuur worden binnengevoerd. Eenzelfde verschijnsel zien wij in Johan de Brunes Nieuwe wijn in oude

[pagina 232]
[p. 232]

le'erzacken uit 1636. Ga naar eind102 Dit werk bestaat grotendeels uit spreekwoorden die vertaald zijn uit andere talen, onder andere uit het Latijn en Grieks maar ook uit moderne talen zoals het Frans, het Duits of het Italiaans. Laten wij hopen dat andere onderzoekers in deze en andere lacunes zullen voorzien:

‘Begonnen is half gewonnen.’
‘Alle baet helpt/ seyde de muys ende piste in de zee.’ Ga naar eind103

Summary

Popular or Humanist Culture? Proverb Collections in the Sixteenth-Century Netherlands

The Netherlands had a particularly lively interest in vernacular proverbs in the early modern period, an interest attested to by the vigorous publication of proverb collections from ca. 1480 onwards. This article surveys those collections as a first step towards establishing a history of the function of proverbs in Netherlandish society during this period. Of particular interest are the organizational structures - indices, alphabetization, thematic ordering principles - which help reveal the functions such books served.

Frequently seen as a window onto popular culture, particularly the elusive oral culture of the unlettered lower classes, the author argues that these works must be seen in terms of the context in which they were produced. Many of them served as introductory school texts for introducing young students to Latin, and therefore cannot be separated from Humanist concerns. Even in those books produced as reference works and leisure reading outside the classroom, the proverbs are valued for their formal qualities, for the manner in which they embodied much wisdom in few words, for their obscurity and ambiguity, for their use of balanced clauses, or witty puns, or subtle games of alliteration and assonance, for their embodiment of paradox and metaphor, for their demonstration of language as figuration. Thus the motivations underlying the proverb collections are largely shaped by a learned and critical approach to language, one shaped by the Humanist bent towards seeing language meta-critically, one with affinities to the Humanist disciplines of philology and etymology.

Many of the collections mentioned below, as with so many other literary and linguistic productions of the period, draw upon earlier printed sources, translating or reordering them, and then either augmenting or abbreviating them. In many instances, then, proverb collecting in this period has more to do with literary scholarship than with incipient field ethnology. Frequently the compilers of the various collections relied upon works produced in other vernacular languages, with a particularly fruitful cross-fertilization taking place between German and Netherlandish proverb books.

eind*
Dit artikel werd uit het Engels vertaald door Herman Roodenburg. Ik wil tevens Ari Wesseling bedanken voor zijn hulp bij het vertalen van de Latijnse citaten en Marijke Spies voor haar hulp in een voorbereidende fase van dit artikel.

eind**
Mark Meadow (1958) bereidt aan de University of California te Berkeley een proefschrift voor onder de titel ‘Pieter Bruegel the Elder and the Practice of Rhetoric in the Sixteenth-Century Lowlands’. Eerder publiceerde hij in dit tijdschrift een artikel, getiteld ‘On the Structure of Knowledge in Bruegel's Netherlandish Proverbs’.

eind1
De originele tekst luidt: ‘Videbam et ordinem nonnullum induci posse, si similium, dissimilium, contrarium confiniumque rationem secutus titulos quam plurimos proposuissem et vnumquodque prouerbium velut ad suam classem retulissem. Verum hunc prudens omisi, partim quod in huiusmodi miscellaneis hoc ipsum mihi videretur nescio quo pacto decere, si nullus adsit ordo, partim quia videbam, si omnia eiusdem sententiae uelut in eandem classem infulsissem, futurum vt ex aequalitate lectori taedium oboriretur, ac subinde nauseans clamaret illud: Δις κραμβη θανατος (…), partim quod me deterruerit magnitudo laboris. Cur enim mentiar? Perspiciebam id fieri non posse, nisi totum opus denuo, a capite usque ad calcem retexuissem (…). At nunc licuit etiam inter aedendum adiungere, si quid occurreret indignum quod praetermitteretur.’ D. Erasmus, Adagiorum Chiliades, 1536, ‘Herculei labores’, p. 641.
eind2
Ik doe in dit artikel geen poging om een onderscheid aan te brengen tussen de verschillende regionale varianten van de Nederlandse taal waarin deze verzamelingen verschenen, noch tussen de varianten van de Duitse taal. De termen ‘Nederlands’ of ‘Duits’, zoals zij in dit artikel gebruikt worden, zijn slechts gelegenheidstermen en verwijzen in geen van beide gevallen naar een standaardtaal. Zoals ik elders in dit artikel stel, waren de taalgrenzen tussen de Nederlanden en de Duitse gebieden vloeiend. Hetzelfde kan gesteld worden voor de verschillende gebieden daarbinnen.
eind3
Erasmus zelf was zeer vertrouwd met de spreekwoorden in zijn eigen taal en noemde veel van deze spreekwoorden in zijn verklaringen van de klassieke adagia. Voor een bespreking van deze aspecten, zoals voor zoveel andere, is het monumentale werk van Suringar nog steeds onovertroffen. Zie W.H.D. Suringar, Erasmus over Nederlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke uitdrukkingen van zijnen tijd (Utrecht 1873).
eind4
De bijna gelijktijdig verschenen verzameling klassieke adagia, bijeengebracht door Polydorus Vergilius, lijkt een veel minder grote invloed te hebben gehad. Erasmus en Vergilius bestreden elkaar op het punt wie de eerste was geweest, waarbij zij elkaar over en weer beschuldigden van plagiaat. Voor de verzameling van Vergilius, zie zijn Proverbium libellus, verschenen in Venetië in 1498. Zie tevens D. Hay, Polydore Vergil: Renaissance Historian and Man of Letters (Oxford 1952).
eind5
De literatuur over the loci is uitgebreid en zeer divers. Voor een eerste kennismaking, zie: Joan Marie Lechner, Renaissance Concepts of the Commonplaces (Westport 1962); Paul Joachimsen, ‘Loci communes. Eine Untersuchung zur Geistesgeschichte des Humanismus und der Reformation’, Luther-Jahrbuch 8 (1926 21-97; August Buck, ‘Die “Studia Humanitatis” und ihre Methode’, Bibliothèque d'Humanisme et Renaissance 21 (1959) 273-290; en Walter Ong, ‘Commonplace Rhapsody: Ravisius Textor, Zwinger and Shakespeare’, in: R.R. Bolgar (ed.), Classical Influences on European Culture A.D. 1500-1700 (Cambridge 1974) 91-126.
eind6
Erasmus bespreekt de ‘gemeenplaatsen’ als een studiemethode, die ik eerder heb aangeduid als het ‘notebook system’, in zijn schoolboek De duplici copia verborum ac rerum commentarii duo (Parijs 1512). De paragraaf waarin het systeem behandeld wordt, werd dikwijls afzonderlijk gepubliceerd als Ratio colligendi exempla. Zie bijvoorbeeld de editie van 1531, uitgegeven in Bazel bij Petri. Erasmus' ideeën zijn gebaseerd op een paragraaf van een wijdverspreide brief geschreven door Rudolph Agricola aan Jacob Barbireau in 1484, uitgegeven vanaf 1508 en algemeen bekend als De formando studio. Agricola zelf heeft waarschijnlijk kennis gemaakt met een basisvorm van deze methode tijdens zijn studie aan de school van Battista Guarino in Ferrara. Het ‘notebook system’ werd door velen van de belangrijkste onderwijshervormers in de zestiende eeuw overgenomen. Onder hen vinden wij Juan Luis Vivès (De ratio studii puerilis, 1523; Introductio ad sapientiam, 1524, en De tradendis disciplinis, 1531); Philipp Melanchthon (De locis communibus ratio, 1531); en Johann Sturm (De literarum ludis recte aperiendis liber, 1542).
eind7
Dit is niet helemaal waar. In de vroegste versie van zijn spreekwoordencollectie, de Adagiorum collectanea uit 1500, vinden wij een wijze van ordenen van de spreekwoorden die doet denken aan de ‘gemeenplaatsen’, maar deze aanpak is achterwege gelaten in de hieropvolgende uitbreiding tot de Adagiorum chiliades uit 1508. Als project is Erasmus' Adagia geheel in overeenstemming met de algemene houding ten aanzien van het verzamelen, die aan de ‘gemeenplaatsen’ veel te danken had.
eind8
Voor de vele uitgaven van de Adagia, zie in het bijzonder: F. vander Haeghen, R. vanden Berghe en Th.-J.-I. Arnold, Bibliotheca Erasmiana: Bibliographie des œuvres d'Érasme, I, Adagia (Gent 1897).
eind9
Er kan een hele historische verhandeling worden gewijd aan de indices van verzamelingen zoals die van Erasmus. De vroegste uitgaven van de Adagia bezaten geen index. Pas met de Froben-editie werden indices toegevoegd, waarin de spreekwoorden gerangschikt werden naar het eerste woord en naar loci communes, die geordend waren volgens een globaal, associatief systeem: Rijkdom, Armoede, Geld corrumpeert, Vorm en Misvorming, Verschillende vormen van verveling door herhaling, Kwebbelachtigheid, Kortheid in het spreken, Schreeuwen, Lachen, Zwijgzaamheid, Lof etc. De tweede index werd op zijn beurt weer voorzien van twee aanvullende indices. De eerste rangschikte de loci in de orde van de hoofdindex, maar zonder de incipits van de spreekwoorden; de tweede rangschikte de loci in alfabetische orde. Beide aanvullende indices vermelden de kolommen waarin de bewuste loci gevonden kunnen worden. Latere edities, zoals de Gryphius-editie uit 1557, voegden een derde index toe die meer in de buurt komt van het literaire apparaat waarmee wijzelf vertrouwd zijn. Hier worden de namen en onderwerpen, die voorkomen in de commentaren die zijn toegevoegd aan ieder adagium, in alfabetische volgorde vermeld. Op deze wijze kan men dus de eerste alfabetische index raadplegen om een bepaald spreekwoord op te zoeken, de tweede index met onderwerpen om een adagium te vinden dat bij een gegeven thema past, en de derde index om Erasmus' verklarende opmerkingen bij een bepaald onderwerp te vinden.
eind10
Dit verandert aan het einde van de zestiende eeuw, toen de drang naar het gebruik van de landstaal in het onderlinge verkeer al sterk was toegenomen. Merkwaardig genoeg werden de argumenten voor het hanteren van de landstaal ontwikkeld in discussies hoe men het best de antieke Latijnse stijl, vooral die van Cicero, kon navolgen. Spreekwoordenverzamelingen krijgen veel eerder een nationalistisch tintje in Duitsland, waar de verhoudingsgewijs vroege en stevige verankering van het lutheranisme in bepaalde gebieden niet alleen het gebruik van de landstaal heeft bevorderd (een directe toegang tot het evangelie vereiste dat religieuze teksten vertaald werden), maar ook een opkomend gevoel van nationale identiteit teweeg heeft gebracht tegenover het katholicisme van Rome en het diffuse internationalisme van de keizerlijke politiek. De verzameling van Johannes Agricola van Eisleben, die verderop in dit artikel meer gedetailleerd aan bod komt, is een duidelijk voorbeeld van een Duits spreekwoordenboek waarin de bevordering van de landstaal expliciet als een van de oogmerken naar voren wordt gebracht.
eind11
Erasmus heeft zijn rhetorische verhandeling over de rijke stijl, De copia, verdeeld in rijkdom van uitdrukking en rijkdom van stof, copia verborum en copia rerum. In de inleiding merkt hij op: ‘Men zou kunnen menen dat deze twee aspecten in werkelijkheid zo met elkaar verweven zijn dat ze moeilijk van elkaar te scheiden zijn, en dat ze zo op elkaar inwerken dat elk onderscheid tussen hen eerder van theoretische dan van praktische aard kan zijn. Toch heb ik besloten ze om onderwijstechnische redenen te scheiden (…)’. D. Erasmus, De copia, liber I, in: Opera omnia. I, 6 (Amsterdam etc. 1988) 32.
eind12
Voor de hervorming van het onderwijs in Noordwest-Europa, zie in het bijzonder Marc G.M. van der Poel, De declamatio bij de humanisten. Bijdrage tot de studie van de functies van de rhetorica in de Renaissance (Nieuwkoop 1987) en A. Grafton en L. Jardine, From Humanism to the Humanities: Education and the Liberal Arts in Fifteenth- and Sixteenth-Century Europe (London 1986).
eind13
Het rhetorische fundament van de onderwijshervorming werd versterkt en voortgezet in Noordwest-Europa onder de invloed van het protestantisme, met name het lutheranisme zoals dat werd verspreid door Philippus Melanchthon. Een aspect dat hier niet behandeld kan worden is het onmiskenbare verband tussen het protestantisme en de belangstelling voor spreekwoorden in de landstaal. In Duitsland, bijvoorbeeld, waren twee van de meest vooraanstaande verzamelaars van spreekwoorden, Johannes Agricola van Eisleben en Sebastian Franck, nauw verbonden met het lutheranisme. Onder de Nederlandse verzamelaars van spreekwoorden is Johannes Sartorius wellicht een bekende exponent van het protestantisme geweest. De lijfspreuk van Reyer Geurtz, ‘Tgheloof moet wercken’, zou eveneens kunnen wijzen op een neiging tot het protestantisme; voor meer aanwijzingen in die richting, zie M. Spies, ‘Rederijkers en Reformatie in de tweede helft van de zestiende eeuw in Amsterdam’, De zeventiende eeuw 8 (1992) 66-74. Daarnaast moeten wij niet vergeten dat Maarten Luther zelf een handschrift samenstelde met spreekwoorden. Zie E. Thiele & O. Brenner (ed.), ‘Luthers Sprichwörtersammlung’, in: Wander's Angaben 51 (Weimar 1908) 634-731.
eind14
‘Adagia historiarum memoria utilia sunt; fabularum notatione suauia; consuetudinum obseruatione iucunda. Copiam verborum augent; ingenium acuunt; congressiones familiarium et amicorum exhilarant. Sed quod in omnibus rebus: id etiam hic retinendum est: ut ne quid nimis.’ J. Sturm, Adagia classica: Schola Argentinensibus digesta (Straatsburg: Ribelius, 1573). Met dank aan Christine Göttler voor haar hulp bij de vertaling.
eind15
‘Verum multo aliud est commendare paroemiam, & quaenam sit optima demonstrare: aliud quid ea sit in genere definire. Mihi, quod grammaticorum pace fiat, absoluta, & ad nostrum hoc institutum accommodata, paroemia finitio tradi posse videtur ad hunc modum, paroemia est celebre dictum, scita quapiam nouitate insigne.’ Erasmus, Adagiorum chiliades, 1536, p. 3.
Voor deze transcriptie, zie D. Erasmus, Opera Omnia (Hildesheim 1961) II, p. 2.
eind16
A. Dundes, ‘On the Structure of the Proverb’, Proverbium 25 (1975) 961-973.
eind17
Zie o.a.: A. Taylor, The Proverb (Hatboro 1962); A. Dundes, ‘On the Structure’; J. Obelkovich, ‘Proverbs and Social History’, in: P. Burke (ed.), The Social History of Language (Cambridge 1987) 43-72, met name 44; N. Barley, ‘“The Proverb” and Related Problems of Genre Definition’, Proverbium 23 (1974) 880-884; H. Matta, ‘Das Sprichwort: Versuch einer Definition’, Proverbium 5 (1988) 69-84. Voor dit netelige probleem zijn verschillende oplossingen naar voren gebracht, waaronder structurele (metaforische, bi- of quadri-partite), functionele (zedelijke leiding in onduidelijke situaties) en verklaringen gebaseerd op gezond verstand (je herkent hem als je hem tegenkomt). Tot nu toe heeft echter geen enkele gezag verworven.
eind18
Erasmus besteedt enige aandacht aan het onderscheiden van adagia van andere vormen, zoals aforismen, apopthegmata, gevatte opmerkingen, fabels en beledigingen. Deze onderscheidingen worden echter niet overgenomen in spreekwoordenverzamelingen in de landstaal. Zie D. Erasmus, ‘Quomodo parœmia differat ab iis quae videntur illi confinia’, in: Adagiorum chiliades, in: Opera omnia (Hildesheim 1961) II p. 3.
eind19
Proverbia communia (Delft: Snellaert, [ca. 1495]) nr. 623.
eind20
Symon Andriessoon, Duytsche Adagia ofte spreecwoorden (Antwerpen: Alssens, 1550) 78.
eind21
S. Andriessoon, Duytsche Adagia 73.
eind22
Johannes Agricola, Sybenhundert und fünffzig. Teütscher Sprichwörter (Hagenau 1534) nr. 605.
eind23
S. Andriessoon, Duytsche Adagia, 77. Ten onrechte in het origineel vermeld als ‘Apuleus hantwerck’.
eind24
Een van de belangrijkste gebreken aan P.J. Harrebomée, Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal, of verzameling van Nederlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke uitdrukkingen van vroegeren en lateren tijd (3 dln., Utrecht 1858-1870) is diens normering van de spreekwoorden, waardoor alle varianten in een enkele, gemoderniseerde vorm worden samengeperst. Daardoor wordt de verwantschap tussen de spreekwoordenverzamelingen aan het oog onttrokken en worden de veranderingen in betekenis en functie die onlosmakelijk verbonden zijn aan veranderingen in vorm ter zijde geschoven. Toch is Harrebomée nog steeds het standaardwerk voor Nederlandse spreekwoorden. F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegden (Zutphen 1923; eerste druk 1901) biedt varianten van de spreekwoorden in hun oorspronkelijke vorm, maar hij heeft maar weinig bronnen gezien en behandelt slechts een fractie van de spreekwoorden vermeld bij Harrebomée. Ook zijn veel van de verklaringen die hij van de spreekwoorden geeft twijfelachtig, vooral in het licht van Symon Andriessoons Duytsche Adagia, die de enig gedrukte zestiende-eeuwse spreekwoordenverzameling in de Nederlandse taal is waaraan verklaringen van de spreekwoorden zijn toegevoegd. Noch Harrebomée noch Stoett hebben Symon Andriessoon onder ogen gehad.
eind25
Alle spreekwoorden zijn ontleend aan dezelfde bron: J. Sartorius, Adagiorum Chiliades tres (Antwerpen: Loëi, 1561); het betreft achtereenvolgens de nrs: III.8.11, III.5.62, I.5.52, II.3.86 en II.5.89.
eind26
S. Andriessoon, Duytsche Adagia, 24.
eind27
S. Andriessoon, Duytsche Adagia, 75 en Gemeene Duytsche spreckwoorden (Kampen: Warnersen, 1550) 70.
eind28
J. Sartorius, Adagiorum Chiliades tres, nrs. I.5.19, I.1.11. Dezelfde verzameling bevat twee andere varianten op hetzelfde spreekwoord: ‘een vercken onder de roesen’ (I.6.3), en ‘Tis verdrietlich roosen by verckens te stroyen’ (II.10.83).
eind29
Erasmus verschaft hier ook een codificatie en erkenning van dit proces in zijn beschrijving van ‘enallagè’. Zie D. Erasmus, De duplici copia verborum ac rerum commentarii duo, in: Opera omnia. I, 6 (Amsterdam etc. 1988) 54-56.
eind30
M. Meadow, ‘On the Structure of Knowledge in Bruegel's Netherlandish Proverbs’, Volkskundig Bulletin 18 (1992) 141-169.
eind31
Wat node gemist wordt is een equivalent voor de Nederlandse literatuur van Tilley's of Dents alomvattende studies van Engelse spreekwoorden in de tijd van Shakespeare. Aangezien Engeland in de zestiende eeuw geen vergelijkbare bloei heeft gekend van eigenlijke spreekwoordenverzamelingen, is de prikkel voor moderne onderzoekers om spreekwoorden te achterhalen in de literatuur veel groter geweest dan voor Nederlandse literatuurhistorici. Er is echter geen reden om enige bijzondere volledigheid, zorgvuldigheid of degelijkheid te veronderstellen voor de bewaard gebleven verzamelingen van Nederlandse spreekwoorden. Bovendien bieden de verzamelingen ons slechts beperkte, zij het belangrijke informatie over het concrete gebruik van spreekwoorden. Zie M.P. Tilley, A Dictionary of the Proverbs in England in the Sixteenth and Seventeenth Centuries (Ann Arbor 1950); R.W. Dent, Shakespeare's Proverbial Language: An Index (Berkeley 1981); R.W. Dent, Proverbial Language in English Drama Exclusive of Shakespeare, 1495-1616 (Berkeley 1984).

eind32
Een groot verschil tussen bloemlezingen die door middeleeuwse predikers werden samengesteld, of het nu ‘gemeenplaatsen’, spreekwoorden of ander materiaal betreft, en de boeken die wij hier zullen onderzoeken, is hun kennelijke doel. De compendia van predikers werden bijeengebracht met het specifieke doel ondersteunend materiaal te leveren voor hun preken. In het algemeen bestreken deze slechts een beperkt aantal thema's, bepaald door de morele en religieuze behoeften van het publiek voor wie ze gehouden werden. Daarentegen dienden zestiende-eeuwse verzamelingen, die voor en door humanisten werden samengesteld, geen enkele van te voren vastgestelde behoefte. Zij vormden neutrale bewaarplaatsen van gezaghebbend materiaal, waarop voor ieder mogelijk onderwerp een beroep kon worden gedaan of waaraan op zichzelf al eenvoudig plezier kon worden ontleend.
eind33
Er bestond een vergelijkbare kruisbestuiving tussen Franse en Nederlandse verzamelingen, zoals blijkt uit zowel het bestaan van Frans-Nederlandse tweetalige edities als uit ontleningen over en weer in eentalige collecties.
eind34
Sebald Heyden, In hoc libello insunt: Formulae puerilium colloquiorum autore Sebaldo Heyden (Keulen: Gymnich, 1536). Er bestaan vroegere uitgaven van dit boek die ik niet heb kunnen inzien. Deze editie bestaat uit ontleningen aan Erasmus en andere bronnen, aanvankelijk gekoppeld aan Duitse, en in andere edities aan Nederlandse spreekwoorden. Zij werden gebruikt op eenzelfde wijze als in Murmellius. Zie Suringar, Erasmus, xlvii-xlix, die een uitgave uit 1540 aanhaalt.
eind35
Seer schoone spreeckwoorden/ oft prouerbia/ in Franchoys ende Duytsch/ om wiselick te leeren spreken ende antwoorden/ voor die ionghers en eenen yeghelijcken/ so wel in Franchoys als in Duytsch (Antwerpen: De Laet, 1549). Dit boek wordt hier niet besproken. De verzameling bestaat uit 906 spreekwoorden in het Frans en Nederlands, in een globale alfabetische volgorde gebaseerd op het eerste woord van ieder Frans spreekwoord. Zie de moderne transcriptie met inleiding van G.G. Kloeke, Taalkundige bijdragen van noord en zuid. XIII (Assen 1962).
eind36
S. Andriessoon, Duytsche adagia ofte spreecwoorden. Zie de paragraaf over dit werk verderop in dit artikel.

eind37
Zie W. Ong, ‘Commonplace Rhapsody’, over de geschiedenis van ‘alfabetisering’ (m.n. pp. 107-119). De Proverbia communia past bij de vroegste fase van de typografische, alfabetische evolutie aangeduid door Ong, dat wil zeggen alfabetisering gebaseerd op de eerste letter van het eerste woord van ieder trefwoord. Een dergelijke alfabetisering is de zwakste organisatiestructuur voor een spreekwoordenverzameling, vooral wanneer eerste lidwoorden en voornaamwoorden worden opgenomen (een hont en es niet langhe aen een worst ghebonden; hi moet langhe gapen die den oven ouergapen sal). Het opzoeken van een bepaald adagium is slechts mogelijk, wanneer men de precieze formulering die in de collectie gebruikt wordt al kent, terwijl het opzoeken van een spreekwoord dat verbonden is aan een bepaald thema of onderwerp slechts mogelijk is door tot vervelens toe te bladeren. Een index gebaseerd op sleutelwoorden en een indeling in onderwerpen zijn veel sterkere structuren. Moderne spreekwoordenverzamelingen combineren dikwijls deze twee methoden.
eind38
Voor de edities van de Proverbia communia, zie Richard Jente (ed.), Proverbia Communia: A Fifteenth-Century Collection of Dutch Proverbs Together with the Low German Version (Bloomington 1947) 10-17.
eind39
Suringar, Erasmus, xxix-xxx. Zie ook W.H.D. Suringar, Over de Proverbia communia ook Proverbia seriosa geheeten, de oudste verzameling van Nederlandsche spreekwoorden (Leiden 1864).
eind40
Zie M. van der Poel, De declamatio, en R.R. Post, The Modern Devotion: Confrontation with Reformation and Humanism (Leiden 1968) over de rol van de Broeders in het onderwijs. Zoals deze auteurs overtuigend aantonen, waren de Broeders minder direct betrokken bij het bestuur over de scholen dan voorheen werd aangenomen. In Deventer heeft het plaatselijke kapittel waarschijnlijk zorg gedragen voor het huisvesten van de scholieren, maar het had geen bemoeienis met het beheer en het functioneren van de school.
eind41
M.E. Houck, ‘Iets over Deventer's oudste drukkers’, Vereeniging tot beoeffening van Overijsselsch regt en geschiedenis: Verslagen en mededeelingen 23 (1904) 19-34, spec. 21.
eind42
Voor Deventer, zie: G. ter Kuile, Gedenkboek van het Stedelijk Gymnasium te Deventer 1848-1948 (Deventer 1948); voor Delft: L. van Klinka, Opkomst en ontwikkeling van het schoolwezen binnen Delft (tot ± 1700) (Delft 1930); voor 's-Hertogenbosch: M.A. Nauwelaerts, Latijnse school en onderwijs te 's-Hertogenbosch tot 1629 (Tilburg 1974); voor Zwolle: J. Frederiks, Ontstaan en ontwikkeling van het Zwolse schoolwezen tot omstreeks 1700 (Zwolle [1960]); voor Keulen: H. Milz, Geschichte des Gymnasiums an Marzellen zu Köln 1450-1630 (Keulen 1886).
Voor een meer algemene behandeling van het humanistische onderwijs in de Nederlanden en de Nederrijn, zie: K. Krafft en W. Crecelius, Beiträge zur Geschichte des Humanismus am Niederrhein und in Westfalen (2 dln., Elberfeld 1873); R.R. Post, Scholen en onderwijs in Nederland gedurende de Middeleeuwen (Utrecht 1954); P.N.M. Bot, Humanisme en onderwijs in Nederland (Utrecht 1955).
eind43
Voor de houtsnede, zie W.T. Conway, The Woodcutters of the Netherlands in the 15th Century (Cambridge 1884) nr. 328.
eind44
R. Jente (ed.), Proverbia Communia, 17-21. Erasmus' verwaarlozing van de Proverbia communia kan niet erg belangrijk worden geacht, zoals Jente zelf erkent, aangezien hij uitsluitend gericht was op het verklaren van adagia uit de Oudheid. Het overnemen van spreekwoorden uit de Proverbia communia in geschriften met een uitgesproken pedagogisch nut, zoals die van Bebel en Tunnicius, is van veel groter belang.
eind45
Heinrich Bebel, Proverbia Germanica collecta atque in Latinum traducta per Henricum Bebelium (Grüninger 1508). Er zijn verschillende latere edities verschenen, waaronder een vertaling terug in het Duits in de grotere spreekwoordenverzameling van Sebastian Franck. Voor een moderne transcriptie van de tweede Latijnse uitgave, zie W.H.D. Suringar (ed.), Heinrich Bebel's Proverbia Germanica (Leiden 1879).
eind46
A. Tunnicius, Antonii Tunnicii Monasteriensis in proverbia sive paroemias Germanorum Monostica. Cum Germanica interpretatione. Quae noviter nunc recognita et plerisque in locis ad studiose iuventutis utilitatem aliter sunt immutata (Keulen: Quentel, 1515). Let op de expliciet pedagogische functie vermeld in de ondertitel. Een eerdere uitgave werd gepubliceerd door Martin de Werden in Keulen in 1513. Deze eerste uitgave bevat veel verbasterde Nederlands/Duitse woorden, die verwijderd werden in de uitgave van Quentel. Tunnicius, geboren in Münster, keerde in 1513, het jaar waarin Murmellius naar Alkmaar vertrok, in zijn geboorteplaats terug om les te geven aan de St. Ludgerischool. Er is weinig meer bekend, zowel over zijn leven als zijn werk.
Het is moeilijk om het precieze aantal ontleningen vast te stellen, omdat Tunnicius verregaande wijzigingen aanbracht in de originele spreekwoorden. Suringar vermeldt 723 ontleningen; Jente houdt zich aan de voorzichtige kant en schrijft: ‘Tunnicius took over about 670 of the P.C. (…)’. Suringar, Erasmus, xxxvi; Jente (ed.), Proverbia Communia, 35.
Hoffmann von Fallersleben (ed.), Tunnicius. Die älteste niederdeutsche Sprichwörtersammlung von Anton Tunnicius gesammelt und in lateinische Verse übersetzt(Berlin 1870) geeft een moderne maar ook gebrekkige transcriptie van de verzameling.
eind47
Sebastian Franck, Sprichwörter, schöne, weise, herrliche Clugreden und Hofsprüch (2 dln., Frankfurt: Franck, 1541). Beide verzamelingen spreekwoorden worden door Franck afzonderlijk vermeld met aanwijzing van de bron. Hiernaast heeft Franck spreekwoorden opgenomen, met bronverwijzing, uit Murmellius, Juan Luis Vivès, Seneca en een toneelstuk van Caspar Bruschius. De dramatis personae in dit stuk zijn de zeven wijzen uit Athene.
Een eerdere verzameling is ook toegeschreven aan Franck: Sibenthalbhundert Sprichwörter, Wie von wo sie in Teutscher Spraach, van zier van bkürtzung wegen der zeden, gebraucht werdenn (Frankfurt: Egenolph, 1532). Voor een kritische editie met moderne transcriptie, zie: F. Latendorf (ed.), Sebastian Franck's erste namenlose Sprichwörtersammlung vom Jahre 1532 (Poesneck 1876).
eind48
Een aantal latere verzamelingen wijst eveneens op bekendheid met het eerste spreekwoordenboek in de Nederlandse taal. Het gaat hier om: T.N. Zegerus, Proverbia Tuetonica Latinitate donata (Antwerpen: Loëi, 1558); F. Goedthals, Les proverbes anciens flamengs et françois correspondants de sentence les uns aux autres (Antwerpen: Plantin, 1568); en H.L. Spieghel, Byspraax Almanack (Amsterdam: Theunissen, [ca. 1606]).
eind49
De volledige titel luidt: Ioannis Murmellii, Ruremundensis, cui titulus Pappa, in quo haec insunt: Variarum rerum dictiones latinae cum germanica interpretatione; oratiunculae variae puerorum usui expositae; praecepta moralia adjecta interpretatione germanica; potrita item quaedam proverbia et latino et vernaculo sermone conscripta. (Keulen 1513). Een van de vele Nederlandse edities is: Ioannis Murmellii, Alcmariensis ludimagistri, Pappa puerorum aesui atque vsui percocta et ab ipso auctore diligenter reuisa et a mendis repurgata (Deventer: T. de Borne, 1518).
eind50
Voor de biografie van Murmellius, zie m.n.: D. Reichling, Johannes Murmellius: Sein Leben und seine Werke (Freiburg 1880, reprint Nieuwkoop 1963).
eind51
Reichling, Johannes Murmellius, vermeldt 32 uitgaven en schat dat minstens 30.000 exemplaren van het boek gedrukt werden in de eerste helft van de zestiende eeuw. Nijhoff en Kronenberg vermelden echter tien andere uitgaven in de Nederlandse taal die bij Reichling ontbreken. Reichling blijft het beste naslagwerk voor de vele uitgaven van Murmellius. Zie m.n. pp. 132-165. Een moderne transcriptie van de Pappa en andere geschriften van Murmellius in: A. Bömer (ed.), Des Münsterischen Humanisten Johannes Murmellius (5 dln., Münster 1892-1895) en: J. Freundgen (ed.), Des Johannes Murmellius pädagogische Schriften (Paderborn 1894).
eind52
Hoe alledaags kan het best met een aantal korte citaten uit een van de Duitse uitgaven worden aangegeven: ‘Joannes heft myn schoen bepyst’; ‘Hoede dy dat du soe vele nicht en supest, dat du onse bedde bespyest’; ‘Ist sach dat du my mitter vuyst salst slaen, die meister sal dynen errs mit bercken roden houwen’. Pappe Caput secundam, in J. Murmellius, Pappa nova Joannis Murmellij, pueroru esui atque percocta (Keulen: Quentel, 1521).
eind53
Latere uitgaven bevatten nog een vijfde hoofdstuk, een elementaire Latijnse grammatica van Montanus.
eind54
Het precieze aantal varieert in iedere uitgave met een of twee getallen.
eind55
Sebastian Franck, Sprichwörter, schöne, weise, herrliche Clugreden und Hofsprüch (1541) 74r-75v. Hoewel zij ruwweg overeenkomen met de spreekwoorden vermeld in de Pappa, zijn zij in aanzienlijke mate herzien en worden zij in een andere volgorde opgenomen.
eind56
Er is zeker een professionele band geweest tussen de drie spreekwoordenkenners. Zo heeft Murmellius zijn Latijnse adagia aan Erasmus ontleend, terwijl Tunnicius een lofdicht schreef voor de Bazel-uitgave van 1517, gepubliceerd door Langendorf (Libellus optatissimus cui titulus Pappa, in quo haec insunt). Ook moeten wij in het oog houden dat Murmellius en Tunnicius in hetzelfde jaar verbonden waren aan de St. Ludgerischool in Münster.
eind57
Voor een andere visie, zie Natalie Davis, ‘Proverbial Wisdom and Popular Error’, in: Id., Society and Culture in Early Modern France (Stanford 1975). Davis interpreteert de Franse gedrukte spreekwoordenverzamelingen in termen van een verlies aan culturele eigenheid, een soort ‘gentrification’ van het spreekwoord, dat zij als verlies of een daad van geweld beschouwt tegen dat wat oorspronkelijk het eigendom van het volk was.
eind58
Zie noot 27.
eind59
Zie Suringar, Erasmus, xlvii, die hier verwijst naar J.C. Bijsterbos, ‘Mededeelingen over de geschiedenis van het Onderwijs te Kampen’, Verzameling van stukken die betrekking hebben tot Overijsselsch regt en geschiedenis 2:7 (1872) Bijlage I, p. 52.
eind60
Het meest elementaire onderdeel van dit repertoire was misschien het epitheton: enkele nader bepalende woorden die de kenmerken noemen waarmee mensen, plaatsen of dingen geïdentificeerd kunnen worden. Aan het andere uiteinde van deze scala vinden wij de zgn. ‘gemeenplaats’: een stereotiepe formulering van een bepaald thema, een kort karakteristiek verhaal dat in de juiste context kon worden aangehaald.
eind61
Uit de Gemeene Duytsche spreckwoorden (Kampen: Warnersen, 1550). Zie de volgende paragraaf en noot 71.

eind62
Voor de vele edities van de drie boeken van Agricola, zie: Sander Gilman (ed.), Johannes Agricola, Die Sprichwörter Sammlungen (Berlin 1971) 319-335. Gilman vermeldt acht uitgaven van de Drey hundert Gemeyner Sprichworter, gepubliceerd tussen 1529 en 1539, vier uitgaven van Das ander Teyl, eveneens uit 1529-1530 en vijf uitgaven van de gecombineerde Sybenhundert und fünffzig Teütscher Sprichwörter, daterend van 1534 tot 1558. Er is één uitgave bekend van de Fünfhundert Gemainer Newer Teütscher Sprüchwörter uit 1548.
eind63
J. Agricola, Sybenhundert und fünffzig Teütscher Sprichwörter verneüwert und gebessert (Hagenau 1534) A 1r, Vorrhede. ‘Wie schwer es ist/ Deutsche sprichwort nicht alleine zu schreiben/ sondern auch zu deutten/ wissen die wol/ welchen kundt ist/ das wir Deutschen keine schrifft haben/ darynne solchs zuvorhyn angezeigt/ odder geleret worden were. Erasmus von Roterodam had auß den Schreibern und Lerern/ Grichischer und Latinischer sprach einen grossen hauffen zusammen gelesen/ wir Deutschen aber haben so viel forteils nicht.’
eind64
Zie het nawoord in Sander Gilman (ed.), Johannes Agricola, Die Sprichwörter Sammlungen, 335, voor een kort overzicht van Agricola's loopbaan. Voor het theologische werk van Agricola, zie Kjeldegaard-Pedersen, Gesetz, Evangelium und Busse. Theologiegeschichtliche Studien zum Verhältnis zwischen dem jungen Johann Agricola (Eisleben) und Martin Luther (Leiden 1983).
eind65
Voor de documenten die betrekking hebben op deze controverse, zie het nawoord bij Sander Gilman (ed.), Johannes Agricola, Die Sprichwörter Sammlungen, 336-353. De controverse ontstond vanwege de kritiek die men bespeurde op Ulrich van Württemberg. Zie ook Gilmans beschrijving van de controverse in: ‘Johann Agricola of Eisleben's Proverb Collection (1529): The Polemizing of a Literary Form and the Reaction’, Sixteenth Century Journal 8 (1977) 77-84. Over de afwezigheid van polemiek bij Erasmus, zie Gilman, op. cit.
eind66
‘Von anbegynn der welt haben die weisen leute alle gesetze und rechte ynn kurtze wort verfasset auff das man sie leichtlich behalten kunde.’ J. Agricola, Sybenhundert und fünfftzig Teütscher Sprichwörter (Hagenau 1534) A1v.
eind67
‘Goldt ist kleyn aber es gildt viel, geringe müntze ist viel aber sie gildt wenig.’ J. Agricola, Sybenhundert und fünfftzig Teütscher Sprichwörter (Hagenaw 1534) A2r.
M. Carruthers, The Book of Memory (Cambridge 1990) noemt voorbeelden van het gebruik van gouden munten als een metafoor voor kennis en de geldbuidel of sacculus, waarin deze geordend, opgeslagen en later teruggevonden kunnen worden als een verwante metafoor voor het geheugen. Dit komt overeen met de duurzame band tussen het geheugen aan de ene kant en deugd of Prudentia aan de andere kant, aangezien sparen een van de traditionele handelingen vormt die aan die deugd gerelateerd werden. Zie bijv. de prent Prudentia van Pieter Bruegel de Oudere uit 1559. Hier wordt de aandacht gericht op een man die zijn geld veilig opbergt in een stevige kist, temidden van allerlei voorbereidingen voor de winter: het opstapelen van brandhout, het zouten van het vlees, het repareren van het dak, etc. Voor Johannes Agricola is het spreekwoord dus de kostbare munt, terwijl het spreekwoordenboek de thesaurus vormt, de schatkamer waar deze rijkdommen met vooruitziende blik zijn ondergebracht voor toekomstig gebruik.
eind68
Walter Ong, ‘African Talking Drums and Oral Noetics’, in: Interfaces of the Word: Studies in the Evolution of Consciousness and Culture (Ithaca 1977) 92-120, merkt op dat in een werkelijk mondelinge cultuur kennis die niet specifiek is gestructureerd in formules voor het opslaan in en terugroepen uit het geheugen, in feite niet bestaat. Hij heeft deze argumenten gebaseerd op: E. Havelock, Preface to Plato (Cambridge 1963) en zijn eigen The Presence of the Word (New Haven 1967).
eind69
Zie mijn eerdere artikel: ‘On the Structure’, 150-159, voor een meer uitgebreide behandeling van het ‘notebook system’. Zie ook noot 5 voor literatuur over de ‘gemeenplaatsen’.
eind70
Zie noot 6.
eind71
Meadow, ‘On the Structure’, 150-151.
eind72
Gemeene Duytsche spreckwoorden (Kampen: Warnersen, 1550). Een moderne transcriptie van de verzameling, met kruisverwijzingen naar andere spreekwoordenverzamelingen, met name die van Johann Agricola, in: G.G. Kloeke, Kamper spreekwoorden naar de uitgave van Warnersen Anno 1550 (Assen 1959).
eind73
Suringar, Erasmus, lxii, wijst op Warnersen. Kloeke, Kamper spreekwoorden, xxxiii-xxxvi, noemt Bogerman.
eind74
Jente stelt dat ‘(…) Johann Agricola (…) knew neither the P.C. or the works of Bebel and of Tunnicius based upon them’. Kloeke daarentegen noemt 191 overeenkomsten tussen de Proverbia communia en de Gemeene Duytsche spreckwoorden, waarvan hij er 46 als directe ontleningen beschouwt. Jente (ed.), Proverbia Communia, 36. Kloeke, Kamper spreekwoorden, xiii-xiv.
eind75
Gemeene Duytsche spreckwoorden (Kampen: Warnersen, 1550).
eind76
De verwijzing naar Erasmus in dit voorwoord is gebaseerd op de inleiding van Agricola en moet niet worden opgevat als een aanwijzing, dat de samensteller van deze verzameling het werk van Erasmus gebruikt als een uitgangspunt voor zijn eigen werk. Zie Suringar, Erasmus, lxiii.
eind77
Gemeene Duytsche spreckwoorden (Kampen: Warnersen, 1550).

eind78
Het boek wordt vermeld door Suringar, Erasmus, lix-lx. Ik heb slechts één enkel exemplaar kunnen vinden, hetzelfde dat ook door Suringar werd gebruikt. Het bevindt zich nu een privé-collectie. Een kritische editie van deze belangrijke tekst is in voorbereiding.
eind79
De volledige titel luidt: Dits moraulx des philosophes et sentences poetiques colligez en Franchoys et bas Aleman. Manierlijcke spreecwoorden der Philosophen ende sentencien der poeten vergadert in Franchoys ende nederlants Duytsch (Antwerpen: Alssens, [c. 1549-1550]).
eind80
J. Sartorius, Centuria Syntaxeon in decades distincta (Antwerpen: Hillenius, 1544). Op zijn beurt lijkt Sartorius Symon Andriessoon als bron te hebben gebruikt, toen hij zijn eigen verzameling uitbreidde tot meer dan 3000 spreekwoorden in de Adagiorum chiliades tres (Antwerpen: Loëi, 1561).
eind81
J. Servilius, Adagiorum epitome post novissimam D. Erasmi Roterodami exquisitam recognitionem, per Eberhardum Tappium (Antwerpen: Hillenius, 1545).
eind82
Suringar oppert dat Warnersen gedurende een aantal achtereenvolgende jaren hetzelfde titelblad heeft gebruikt, met het aangegeven jaartal 1550, en dat de verzameling om deze reden enige tijd later kan zijn verschenen. Kloeke verwerpt deze theorie zolang er geen gegeven voorhanden is dat de Gemeene Duytsche spreckwoorden in een ander jaar plaatst. De overeenkomsten tussen zijn werk en de Duytsche Adagia kunnen al of niet een dergelijk bewijs verschaffen. Zie Suringar, Erasmus, lxiii en Kloeke, Kamper spreekwoorden, xxxv-xxxvi.
eind83
Er is nog een derde mogelijkheid: dat niet Warnersen maar Symon Andriessoon de Kamper collectie heeft samengesteld.
eind84
‘Principio nihil vetat interdum, quo, minus idem dictum ad complureis sensus accommodes, ut illud τετριμμενος πιθος, i.e. pertusum dolium, vel ad obliviosum, vel ad profusum, vel ad auarum, vel ad futilem, vel ad ingratum traduci potest. Effluit enim, quicquid infuderis in animum immemoris. Apud prodigium nihil durat. Avari cupiditas nunquam expletur. Futilis & garrulus nihil continet. Perit quicquid contuleris in hominem ingratum.’ Erasmus, Adagiorum chiliades (Basel: Froben, 1536) 10.
eind85
Ibidem.
eind86
S. Andriessoon, Duytsche adagia ofte spreecwoorden, 73. Er zijn meer voorbeelden in dit boek. De Gemeene Duytsche spreckwoorden bevat één voorbeeld: ‘Ey holdet v doch stemmich’, waaraan de opmerking ‘Ironice’ is toegevoegd. Zie p. 7 van het origineel of p. 4 van de Kloeke-editie.

eind87
Voor biografische informatie over Geurtz, zie M. Spies, ‘Rederijkers en Reformatie’, en M. Jutten-de Brouwer, Een onderzoek naar de (eventuele) bron(nen) van de verzameling spreekwoorden ‘adagia ofte spreeckwoorde’ in het handschrift Gheurtz. (onuitgeg. doctoraalscriptie Neerlandistiek, Universiteit van Amsterdam, 1991) m.n. 11-13.
eind88
Hoewel het onderzoek van M. Jutten-de Brouwer af en toe onnauwkeurig is wat de vergelijking van de bronnen betreft, biedt het voldoende fundament voor deze conclusie. Zie noot 87.

eind89
Zie T.W. Baldwin, William Shakspere's Small Latine and Lesse Greeke (2 dln., Urbana Ill., 1944) voor uitgebreide verwijzingen naar de Adagia in de Engelse onderwijsprogramma's van de zestiende eeuw en de lijsten met boeken van scholieren.
eind90
Een systematisch onderzoek naar de verbanden is zeer gewenst.
eind91
E. Tappius, Germanicorum adagiorum cum Latinis ac Graecis collatorum Centuriae septem (Straatsburg: Ribelius, 1539).
eind92
E. Tappius, Epitome adagiorum D. Eras. Roterodami, per Eberhardum Tappium castigata, & ad numerum omnium Adagiorum magni operis locupletata (Antwerpen: Loëi, 1544).
eind93
J. Servilius, Adagiorum epitome post nouissimam D. Erasmi Roterodami exquisitam recognitionem, per Eberhard Tappium, ad numerum Adagiorum magni operis nunc primum aucta (Antwerpen: Loëi, 1544). Michael Hillenius bracht een tweede Antwerpse uitgave van Servilius op de markt in 1545. Die uitgave is hier geraadpleegd.
eind94
‘Oppositae sunt in iuventutis studiosae gratiam suo loco phrases omnes vernaculae, quae aliquam adagii speciem videbantur obtinere.’
eind95
J. Sartorius, Centuriae Syntaxeon in decades Distincta (Antwerpen: Hillenius, 1544).
eind96
H. De Vocht, History of the Foundation and the Rise of the Collegium Trilingue Lovaniense 1517-1550 (4 dln., Leuven 1951-55). Zie deel II, 477-482. Voor een verdere behandeling van de controverse tussen Alardus, Crocus en Sartorius, zie ook A.J. Kölker, Alardus Aemstelredamus en Cornelius Crocus. Twee Amsterdamse priester-humanisten (Nijmegen-Utrecht 1963) m.n. 83-86, 194-198, 217-224.

eind97
‘Reliquum esse videtur, vt paucis occurramus et iis, quos auguror in hac nostra sylua curae diligentiaeque plusculum (…) et id demum absolutum existiment, vbi nihil adiungi possit, supersint pleraque; quibus nihil satis, nisi quod impendio nimium, atque ibi denique copiam esse iudicant, cum ad satietatem vbique dicuntur omnia. (…). Quis tam iniquus, vt exigat, in huiusmodi scripti genere ne quis omnino praetereatur locus?’ Erasmus, Adagiorum chiliades (Basel: Froben, 1536) 640.
eind98
Althans voor zover dit artikel handelt over spreekwoorden in de landstaal. De Proverbia communia en Murmellius' Pappa puerorum zijn beide tweetalig, zowel Nederlands (of Duits) als Latijn.
eind99
F. Goedthals, F. Les proverbes anciens flamengs et françois correspondants de sentence les uns aux autres (Antwerpen: Plantin, 1568).
eind100
Seer schoone spreeckwoorden/ oft prouerbia/ Motz tresbeaux ou dictons/ et prouerbes (Antwerpen: De Laet, 1549). Gepubliceerd in een moderne transcriptie door G.G. Kloeke (Assen 1962).
eind101
Prouerbia, oft wijse sprueken van Salomon (Antwerpen: Mierdmans, 1544).
eind102
Johan de Brune, Nieuwe wijn in oude Le'erzacken: Bewijzende in Spreeck-woorden, 't vernuft der menschen, ende 't gheluck van onze Nederlandsche Taele (Middelburgh: Roman, 1636). Dit werk is interessant voor ons, omdat het de organisatiestructuur expliciet maakt, die besproken werd in verband met de Gemeene Duytsche spreckwoorden en de verzamelingen van Johannes Agricola. De Brune heeft zijn spreekwoorden in het algemeen ondergebracht in kleine groepjes van minder dan tien adagia, terwijl hij ze onder verschillende thema's heeft geplaatst, die boven ieder groepje worden vermeld.
eind103
J. Servilius, Adagiorum Epitome Post Nouissimam (Antwerpen: Hillenius, 1545) 2v en 10v.

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Adagiorum collectanea


auteurs

  • over Desiderius Erasmus

  • over Alexandra Andreasová

  • over Joannes Murmellius

  • over Reijer Gheurts