| |
| |
| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk I.
De ontvangst.
Tegen het eind van Mei kwam Koningin Rosa in het bezit van haar tuintje. Hoewel het nog ver van warm was, want er woei een scherpe Oostenwind, stonden toch de boomen en heesters, witte seringen, gouden regen en sneeuwballen in vollen bloei. Haar eerste levensjaren had Rosa doorgebracht in een warm land, zoodat deze koude temperatuur haar onaangenaam aandeed. Zij was ruim veertien jaar en flink lang voor haar leeftijd. Haar houding was bevallig, zij had een blozend gezichtje, zacht bruin krulhaar, en een lief, klein mondje. Zij deed zich goed voor, bewoog zich netjes, had een welluidende stem en een vriendelijk voorkomen.
Het gezin, waar zij tijdelijk haar intrek moest nemen, bestond uit vader, moeder en vier meisjes, die onderwijs ontvingen van een gouvernante. Toen de kinderen vernamen, dat Koningin Rosa bij hen in huis zou komen, heerschte er groote opgewondenheid en werd vooral de naam druk besproken.
Waarom heette zij Koningin en waarom Rosa? Waarom heette zij niet alleen Rosa? Wat voor een
| |
| |
soort van meisje zou het zijn, om Koningin Rosa te heeten?
Toen de meisjes haar echter zagen, waren zij niet langer verwonderd. Zij begrepen, dat er een zeker iets in haar wezen, gang en gelaat lag, waardoor deze benaming terecht op haar kon toegepast worden. Op het eerste gezicht moesten zij haar als koningin huldigen; zij vatten vriendschap voor haar op, en gaven haar een plaatsje in haar hart, waar zij voor altijd als de schoonste koningin tronen zou.
De tuin lag, geheel buiten, in een zeer mooi gedeelte van Devonshire, midden in een park, waar het huis stond, dat reeds aan verscheiden geslachten van de familie Dallenger behoord had. De villa droeg den naam van Chorleywood, en was evenzeer bekend door haar prachtige ceders als door haar schoone oprijlaan van kastanjeboomen. Deze laatsten stonden in vollen bloei, toen Rosa voor het eerst deze plek betrad. Haar vader, mijnheer Gilroy, bevond zich in een der dichtste maagdelijke bosschen van Indië, waar hij zich met cultuur bezighield. Na den dood van haar moeder, die zij vroeg verloren had, was Rosa altijd bij haar vader geweest, tot haar achtste jaar; toen was zij in Engeland op een goede school geplaatst, was daar ziek geworden en in huis gekomen bij een tante, die overleed, toen het meisje dertien jaar oud was. In de laatste twee jaar had zij van de eene plaats naar de andere gezworven, telkens een paar maanden bij het een of ander familielid vertoevende. Eindelijk hoorde mijnheer Dallenger van haar spreken. Mijnheer Gilroy was nog een oud vriend van hem, en zonder zich lang te bedenken, schreef hij hem een brief, waarin hij voorstelde Koningin Rosa bij zich in huis te ne- | |
| |
men, tot mijnheer Gilroy van zijn reis teruggekeerd zou zijn, of tot het meisje oud genoeg zou wezen naar haar vader te gaan.
De namen van de meisjes Dallenger waren: Eveline, Greta, Dora en Kitty. De gouvernante heette juffrouw Mackenzie. Gedurende een reeks van jaren was zij bij de familie in betrekking geweest, en oefende over haar leerlingen een onbeperkt gezag uit. De eenige, die het somtijds in den zin kreeg haar niet te gehoorzamen, was Greta. Dit kind had een ongelukkig humeur; meestal was zij slecht geluimd, zag van veel zaken de lichtzijde niet, hoewel die wel degelijk te vinden was, maakte grooten ophef van haar zoogenaamde grieven en telde haar genoegens niet. Toen zij hoorde, dat Rosa Gilroy bij hen in huis zou komen, vond zij dit veeleer vervelend dan pleizierig.
‘Het was juist zoo goed, dat wij met ons vieren waren,’ zeide zij tot haar zusters, toen zij het geval bespraken, ‘want, niet waar, als wij wandelen, loopen wij twee aan twee, - Eveline en ik, Dora met Kitty, en nu komt er een vijfde bij; wij weten niet aan wie van ons zij zich hechten zal, en, als zij aan een onzer de voorkeur geeft, zullen de anderen boos en jaloersch zijn. Ik vind het heel verkeerd, dat zij hier komt.’
‘Ik ben het niet met je eens,’ zeide Eveline. ‘Vader en moeder hebben mij het een en ander van Rosa verteld. Zij moet al een heel akelig zwervend leven geleid hebben; nu eens was zij hier, dan weer daar en had geen eigen tehuis. Ik hoop dikke vrienden met haar te worden, en -’
‘Heb ik het niet gezegd?’ viel Greta haar in de rede. ‘Als je van haar gaat houden, zal je mij aan mijn lot overlaten. Dat is erg hard voor mij. Ik heb nu al een
| |
| |
hekel aan haar, want zij zal zeker als een familielid behandeld worden.’
‘Misschien nog meer,’ zeide Dora, die nu haar blozend, blond kopje tusschen de schouders van haar twee zusjes stak. ‘Vader zegt, dat wij vreeselijk lief voor haar moeten zijn, omdat zij zoo wat een wees is, wel geen echte, maar het heeft er toch wat van. Zij krijgt een hit en een daarbij behoorend wagentje, een eigen tuintje, en, als zij lust in planten kweeken heeft, een broeikas voor haar alleen. Juffrouw Mackenzie zal haar ook leeren en zij zal dezelfde onderwijzers en onderwijzeressen krijgen als wij. - En natuurlijk geeft pa haar ook kleedgeld, omdat zij even oud is als Eveline.’
‘Ik blijf het onrechtvaardig vinden!’ zeide Greta. ‘Ieder woord, dat ik over haar hoor, hindert mij vreeselijk en maakt mij kwaad.’
‘Heb je haar slaapkamer al gezien?’ ging Dora voort. ‘Het is het mooiste kamertje, dat je nog ooit aanschouwd hebt.’
‘Ik weet niet, welke slaapkamer voor haar bestemd is,’ antwoordde Eveline.
‘Maar ik wel: zij krijgt de kleine roode pronkkamer. Ga jullie eens met mij mee naar boven, dan kan je zelf zien.’
Dit gesprek had plaats in de groote vestibule. De meisjes keerden zich nu om en gingen vlug achter elkaar de breede marmeren trap op. Deze deelde zich in tweeën en leidde naar de slaapkamers op de eerste verdieping. De geheele trap was van zuiver wit marmer, dat voor dit doel voor een aanzienlijke som uit Italië was aangevoerd. De meisjes geleken wel witte duiven, toen zij zoo de trap opvlogen; twee gingen rechts, en twee links. Zij hadden alle vier witte fla- | |
| |
nellen jurken aan en het lange blonde haar - zij waren allen blond - hing golvend over haar schouders. Op het breede portaal gekomen, liepen zij de gang door, tot zij aan de vier in elkander loopende slaapkamers kwamen, die aan de meisjes toebehoorden. De kamertjes waren lichtblauw geschilderd, de meubelen blauw geëmailleerd en de gordijnen van lichtblauwe zijde, keurig met zijden franje afgezet. Het zou moeilijk geweest zijn, ergens mooier kamertjes te vinden.
‘Waar is haar kamer nu?’ vroeg Eveline, zich omkeerend en Dora aanziende.
‘Hier,’ zeide Dora, die er trotsch op was, in het geheim te wezen.
Zij wendde zich linksom, deed een deur open en een zeer fraaie kamer vertoonde zich aan aller blikken. Het ameublement bestond uit keurig gebeeldhouwd notenhout, dat zeer afstak bij de kleine geëmailleerde meubeltjes van de slaapkamertjes der zusters. Het uit zicht, dat men op het balcon, voor het boogvenster, had, was verrukkelijk De gordijnen waren, evenals die in de kamers van de meisjes, van zijde, maar de kleur was rozerood. Aan den muur hingen mooie platen; hier en daar stonden gemakstoelen met zachte kussens; in het midden was de toilettafel geplaatst, waarop allerlei zilveren ornamentjes gerangschikt waren en een groote spiegel, waarin het meisje zich ten voeten uit beschouwen kon, voltooide, met een fraaien schoorsteenmantel, het keurig ameublement. In één woord, alles wat op gemak of weelde aanspraak kon maken, was in de roode kamer te vinden.
‘Alles is hier zoo rood om haar naam,’ zeide Dora; ‘zij heet immers Koningin Rosa!’
‘Och, zanik niet,’ zeide Greta knorrig. ‘Ik heb er al meer dan genoeg van. Om jullie de waarheid te
| |
| |
zeggen - ik neem je in vertrouwen - ben ik mij zelf niet van jaloerschheid.’
Dit zeggende, ging zij de mooie kamer uit. De andere zusters zagen elkander aan. ‘Het zal mij benieuwen, wat voor een soort van meisje Koningin Rosa inderdaad zijn zal,’ zeide Dora. ‘Het zou verschrikkelijk wezen, als Greta een hekel aan haar kreeg.’
‘Ik heb gehoord, dat zij heel mooi en lief is,’ zeide Eveline, ‘maar, hoe het zij, wij moeten ons voornemen om van haar te houden. O, daar is het rijtuig! Roep Greta. Zij moet met ons naar de vestibule gaan, om haar te ontvangen. Lieve hemel, wat een koude Oostenwind! Dat verbeeldt nu zomer! Roep Greta dan toch, gauw wat, Dora!’
Dora haastte zich naar Greta's kamertje.
‘Kom dadelijk mee, Greta,’ riep zij. ‘Koningin Rosa is in aantocht; het rijtuig is al voor de deur!’
‘Jullie hoeft op mij niet te wachten,’ antwoordde Greta norsch.
De drie andere meisjes liepen nu gauw naar beneden. Greta bleef midden in haar mooi blauw kamertje staan, met neerhangende armen en gevouwen handen. Zooals zij daar stond, was zij een echt aristocratische verschijning. Zij was slank, zeer blank en blond en kon een mooi meisje genoemd worden. Zij behoorde tot de eerste familiën van Engeland, haar vader had fortuin en al haar wenschen werden vervuld. Langzaam liep zij in de kamer op en neer en keek in den spiegel, waar zij eenige oogenblikken bedaard haar beeld aanschouwde. Zij zag een gelaat, dat haar volkomen tevredenheid kon wegdragen. De trekken, hoewel wat lang, waren zeer regelmatig; haar oogen waren schitterend en van een lichtbruine kleur; zij had een vrij laag voorhoofd en fijn geteekende
| |
| |
wenkbrauwen. Maar daar, waar de wenkbrauwen eindigden, was een scherpe lijn of rimpel - de rimpel van ontevredenheid, die Greta's leven ongelukkig maakte. - Daar hoorde zij stemmen - er werd gepraat en vroolijk gelachen - en één stem behoorde niet aan haar zusters.
Greta klemde haar handen nog vaster ineen. Zij keerde het raam den rug toe en genoot niet meer van het schoone uitzicht, maar keek in haar kleine, doch keurige kamer rond. Het volgend oogenblik deed een eigenaardig gevoel van nieuwsgierigheid en minachting haar in de gang komen.
‘Zij behoeft niet te denken, dat ik bang voor haar ben,’ dacht Greta
Daar kwamen de meisjes aan met Koningin Rosa in haar midden. Deze bleef staan, zoodra zij Greta zag.
‘Bent u nummer vier?’ zeide zij. ‘Mag ik u een kus geven? O, wat ben ik blij, dat ik eindelijk een tehuis heb!’
Het was niet veel bijzonders, wat Rosa zeide, maar de toon, waarop zij sprak, was zeer hartelijk, en in het gezichtje, dat zich naar Greta boog - want Rosa was zelfs iets langer dan deze - was duidelijk lezen.
een verlangen naar vriendelijkheid en liefde te
‘Is dit uw kamertje?’ ging zij vroolijk voort. ‘O, hoe lief! Mag ik binnenkomen?’
De vier meisjes gingen de kamer in, en Greta moest nu wel de honneurs van haar eigen vertrekje waarnemen. Ofschoon dikwijls norsch en onvriendelijk, was zij ten minste een jonge dame, of verbeeldde het zich te zijn. Zij vergat voor een poos haar boos humeur en wees Rosa alles heel beleefd aan.
Ter eere van de aankomst van haar nieuwe zuster,
| |
| |
zooals zij Koningin Rosa noemden, kregen de meisjes dezen dag vacantie, en na het tweede ontbijt nam mijnheer Dallenger Rosa mee om haar het park en den tuin te laten zien. Mevrouw Dallenger was ziekelijk, moest op haar kamers blijven en liet zelden iemand bij zich, voor het eten.
‘Je moogt na de thee eens bij tante Mary komen,’ zeide mijnheer Dallenger.
‘Tante?’ vroeg Rosa verwonderd.
‘Ja; zij wil, dat je haar tante noemt. Wij zullen alles doen, om je op je gemak te doen komen en maken, dat je je heelemaal thuis gevoelt.’
‘Mag ik u dan ook Oom Rudolf noemen?’
‘Zeker; dat zal mij zeer aangenaam zijn.’
‘O, dan ben ik al gelukkig; dat zal ik vader schrijven. Hoe zal ik het u kunnen vergelden? Het is meer dan vriendelijk van u, om mij hier in huis te nemen. Och, ik heb zoo'n treurig leven gehad! Ik kan het nog maar niet gelooven; mag ik heusch op Chorleywood blijven, tot vader terugkomt?’
‘Het zal van je zelf afhangen, Rosa,’ antwoordde mijnheer Dallenger ernstig, ‘of je hier blijven wilt. Als ik je oom ben en mijn vrouw je tante is, moeten de kinderen je nichtjes wezen. Je moet elkander bij den naam noemen, en je zelf zooveel mogelijk als een lid van het gezin beschouwen. Je vader heeft mij geschreven en zijn toestemming gegeven. Ik hoop en vertrouw, dat de meisjes een zuster in je zullen vinden en dat tante en ik een lief nichtje zullen gekregen hebben. Chorleywood ligt nogal afgelegen; wij moeten onze genoegens dus buiten zoeken. Ik heb besloten mijn kinderen thuis op te voeden en te laten onderwijzen, en je zult natuurlijk opvoeding en onderwijs deelen. De gouvernante, juffrouw Mackenzie, heeft vandaag
| |
| |
vrijaf; je kunt dus nog geen kennis met haar maken, maar ik kan je al vast zeggen, dat er moeilijk een meer ontwikkelde vrouw zou kunnen gevonden worden; van alle vakken van het lager onderwijs is zij volkomen op de hoogte, en mijn meisjes leeren de vreemde talen, en krijgen muziek-, zang- en teekenles van afzonderlijke leeraren. Maandags en Donderdags komt er een Française, en op die dagen wordt er niets dan Fransch gesproken. Ik vertel je dit een en ander vooruit, dan kom je zoowat op de hoogte. - Ik geloof zeker, dat je hier heel gelukkig zult zijn,’ ging mijnheer Dallenger opgeruimd voort, ‘'s zomers is het op Chorleywood heel mooi; het is er nooit te warm, want onze prachtige cederboomen geven zooveel schaduw, dat de heetste dag daaronder nog koel is. In Augustus gaan wij er gewoonlijk voor een maand op uit en in September krijgen wij logé's. Dit gebeurt in Juli ook, maar dan behooren onze gasten tot het jonge volkje, en, daar niemand van jullie school gaat, schik ik het zoo, dat de vacantie op den eersten Juli begint en den eersten September eindigt. Zoo heb je een heerlijke maand in je eigen tehuis en heelemaal buiten. In Augustus gaan wij naar verschillende plaatsen, en meestal naar een stad, voor een veranderingetje. Dit jaar zullen wij waarschijnlijk naar Scarborough gaan, maar het is nog niet zeker. Met Kerstmis is er weer een geheele maand, die voor de kinderen bestemd is; dan komen er weer gasten van jullie leeftijd. Nu zullen wij dezen weg nemen, Rosa, dan zal ik je het mooiste uitzicht van Chorleywood eens laten zien; naar mijn idee ten minste.’
Rosa liep vroolijk met oom Rudolf mee. Hoe prettig was het toch, dat zij hem oom Rudolf mocht noemen!
‘Je hebt gelijk. Eveline en Greta zijn tweelingen;
| |
| |
Hij zag er zoo sterk, oprecht en ernstig uit, en wat had hij mooie, vriendelijke oogen! Zij was er zeker van, dat zij hem kon vertrouwen; hij zou nooit iets zeggen, dat hij niet meende en, als hij eens zijn woord gegeven had, zou hij het voor niets ter wereld breken. Zij begon reeds van hem te houden; dat was zeker. Wat een prettigen brief zou zij vanavond aan haar vader schrijven! Hij zou dien ontvangen in zijn eigenaardige boschwachterswoning in het Himmalaya-gebergte, en in haar verbeelding zag zij hem reeds lezen met een glans van genoegen op zijn gelaat, hoorde hem een zucht van verlichting slaken, en misschien enkele woorden van lof en dank prevelen.
‘Nu, Rosa, wat zeg je hiervan?’ vroeg mijnheer Dallenger.
Rosa keek in het rond en uitte een kreet van verrassing.
‘Zoo iets schoons heb ik zelfs in het Himmalaya-gebergte niet gezien!’ riep zij uit.
Zij hadden een kleine hoogte beklommen en zagen verscheiden graafschappen, als een panorama, aan hun voeten liggen. De rivier, de groene weiden, de kronkelende weg, uitgestrekt boschland en, ver aan den horizon, de helderblauwe zee, waren zeer duidelijk van dit ‘toegiftheuveltje’, zooals mijnheer Dallenger het noemde, te aanschouwen.
‘Ja, het is mooi,’ zeide hij, ‘en ik ben er trotsch op. Zoover als je nu zien kunt, in Zuidelijke richting, Rosa, behoort dat alles aan mij. Chorleywood is een uitgestrekt landgoed en de kinderen zullen eens zeer rijk zijn.’
‘Uw meisjes hebben veel van een kwartet; zij schijnen even oud,’ zeide Rosa glimlachend.
gepasseerde maand zijn zij vijftien jaar geweest; Dora
| |
| |
is pas veertien, en Kitty, onze baby, zooals wij haar noemen, zal over vier weken dertien zijn. Toevallig is zij iets grooter dan Dora; het is dus geen wonder, dat je ze even oud schat.’
‘Ik ben er zeker van, dat ik veel van haar houden zal. O, ik ben nu al zoo gelukkig,’ zeide Rosa.
‘Hoû je van tuinieren, Rosa?’
‘Ik heb het nog nooit gedaan.’
‘Nu, hier tuinieren wij allemaal, en jij zult ook een stukje grond krijgen. Je zult verstandig doen bij den aanleg Greta's raad in te winnen. Onze tuinman, Jacob, mag jullie wel een handje helpen, maar ik heb graag, dat je zelf meewerkt. Ik wil, dat je wat verstand krijgt van bloemen en planten.’
‘O, dat zal vader ook pleizierig vinden!’ riep Rosa met schitterende oogen. ‘Wat zou ik hem graag bij zijn terugkomst willen vertellen, dat ik ook wat bedreven ben in zijn lievelingsvak!’
‘En nu zal ik je nog wat zeggen,’ zeide mijnheer Dallenger. ‘Ik twijfel er volstrekt niet aan, dat hij je een kleine broeikas zal willen geven, vlak bij de grootere van de vier meisjes. Als dit zoo is, kan deze, evenals de hare, verwarmd worden, en zal je vader je zeker wat mooie exemplaren van planten en varens uit Indië sturen.’
‘Dat zal hij al heel pleizierig vinden! Wat een heer lijk idee! Het is net, alsof hij nu al wat dichter bij mij is!’
‘Komaan, dat is dus afgesproken. Binnenkort praten wij er over, hoe je broeikas ingericht moet worden. Greta zal je morgen je plekje grond wijzen. Ik geloof, dat wij nu alles besproken hebben, behalve je ponny.’
‘Mijn ponny?’
| |
| |
‘Ja, natuurlijk. Je denkt er toch niet aan, op Chorleywood te wonen zonder een ponny? Kan je rijden?’
‘Toen ik in Indië was, kon ik overal op rijden, maar ik ben heengegaan, voor ik negen jaar was, en na dien tijd heb ik nooit meer paard gereden.’
‘Enfin, dat komt terecht. Nu is het tijd om thee te gaan drinken,’ zeide mijnheer Dallenger, op zijn horloge ziende. ‘Daarna wil tante Mary wat met je praten. Ga dus naar binnen, beste meid; wij heeten je van harte welkom.’
|
|