Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zonde in het deftige dorp (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zonde in het deftige dorp
Afbeelding van De zonde in het deftige dorpToon afbeelding van titelpagina van De zonde in het deftige dorp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.26 MB)

Scans (3.21 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zonde in het deftige dorp

(1912)–Johan de Meester–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 101]
[p. 101]

Negende hoofdstuk.

WAS die vervloekte hond er nu toch weer van door?

- Staart!

Maar de eenzame duisternis bleef strakstil. Gelukkig, datde ou'e boschwachter op een avond van noord-oostenwind na sneeuw strooperswerk ondoenlijk dacht! Stork grabbelde diep in zijn jaszak en, staan blijvend, floot hij, lang. Tot hij beweging schimmen zag, achter het bouwland, tegen het akkermaalshout. Werkelijk kwam de hond, dwars over de hobbeligheid van het land, zonder zich te haasten, telkens met één poot doorzakkend in de bevroren sneeuw.

- Zou je bij me willen blijven? Anders komt de riem, vriend.

Het weêr was te mooi voor straf en boosheid. Als Van Rooien dat straks ook maar besefte! Veerkrachtig stapte Stork voort. Het verheugde hem, dat hij naar Cornelia geluisterd en de fiets had thuisgelaten. Je aangewezen wandelweêr! Hij ging veel te zelden te voet. Slachtoffer van den mekaniek-tijd! Een mensch op een fiets tróónt, als op een paard. Hier in het dorp genoten de menschen van de natuur nooit anders dan op tronen. En nog maar, zoover hier natuur wàs. Al dat omrasterde, bijgeharkte! Maar nu, onder den uitgesneeuwden, zacht-stralenden eerste-kwartiers-hemel,

[pagina 102]
[p. 102]

lag zelfs dit te deftige dorp devoot; eenzelfde sneeuwkorst dekte alles; eenzelfde fijne duistering doezelde hekken en schuttingen weg; 't was nu veel meer één landelijkheid: het leek tegelijk grooter dan anders, want meer een gehéél, en kleiner van stille liefelijkheid. Niemand genoot daarvan, rijk noch arm. Men woonde buiten, maar opgesloten. Tegen vieren hadden de menschen huiverend zich voortgerept, om lijven en zielen weg te bergen. In de societeit, waar langer geplakt was, had Geerkens gezegd: - Geef mij nog een tikje port, ik zie er tegen op om er door te gaan. Later, buiten, tegen hem: - Dokter, ga je nù op de fiets!? En toen Stork mee was opgeloopen, was dat ook weêr mis geweest; hij wist wel, het stond niet: een heer naast zijn fiets, zoo iets mocht enkel de slagersjongen!

Met den avond lag al de kleinzieligheid veilig gegrendeld in de huizen. Behalve den slungeligen brievenbesteller en een paar niet herkenden, die van den trein gestapt kwamen, had Stork op heel zijn weg niemand ontmoet. Hij wist zich ongeneeslijk eenzelvig. En toch.... Aan Kleestra, die bij de Berkemeiers was blijven hangen, dit nest toch boven Amersfoort en den blauwe-knoopszwager verkiezend, had hij nu al twee keer een medewandelaar gehad bij ver ziekebezoek. In de societeit verscheen hij haast elken namiddag. Beleefdheidsvisites verzuimde hij nooit. Wat moest hij meer ondernemen tegen de stijfheid? Hij kon het Deftige Dorp niet hervormen! Lief werd het hem weer op momenten als nu. Van dezen open veldweg gezien, die om het kasteel en de kom heen boog, lag het vriendelijk, stil en eenvoudig, zoo gemoedelijk rustig en klein, met al dat wit, dat de Kerstmis gebracht had, dat huiveren deed en toch ook een dek was, nu vergrauwd en verblauwd in het maanlicht,

[pagina 103]
[p. 103]

waaronder de daken, in ongeregelde hoogterij, zich als schuine vlakken van gedoezelden glans leken bloot te leggen.

Bij een kronkel van den weg eindigde de openheid. Daglooners-erfjes aan weerskanten. Vrouw Lamper, die juist haar deur zou ingaan, draalde, wenschte dokter g'en avent, bleef staan kijken bij wie hij ging. De buurt zou er weldra alles van weten! Toen hij het erf van Van Rooien opstapte, sloeg de hond van een buurman aan.

- Hier Staart! beval hij, zachter sprekend.

Het beest, dat zich verveelde, lobbesde gedwee na.

Op Stork's tikken kwam vrouw Van Rooien. Het verschrikte achteruitwijken en handen aan den boeze-laar wrijven kende Stork van de zieken-bezoeken.

- Kan ik Van Rooien een oogenblik spreken?

- Me man is thuis, Dokter. -? En de vrouw zuchtte. Zijn bezoek gaf evenveel beklemming, alsof er een ernstige zieke was. Stuursch keek Dina's broer naar hem op; die dacht wellicht: waar bemoei jij je mee? Van Rooien was opgestaan, pet in de hand. Op een wenk der moeder verdween de jongen in de duisternis van het achterhuis. Op de tafel, onder de lamp, kromrugde poes en blies naar De Staart. Stork greep den hond in zijn halsband.

- 'k Heb weer een van me kinderen bij me....

Heel het dorp was gewend aan die honde-bezoeken. Stork maakte er toch een paar grapjes over, tot afleiding in de verlegen triestheid.

Hij zat nu tusschen de ouders. De Staart lag naast hem uitgestrekt; de broer had van moeder de kat overgenomen. Het lamplicht druilde over de armelijke gezelligheid der avondkoffie op de klaptafel, werd weerkaatst in het visschenglas, deed het blad van een bloemlooze azalea glimmen en stolpen fonkelen op een

[pagina 104]
[p. 104]

lage kast, waarachter fotografietjes hingen: - Dina was daar zeker bij, de dochter op verschillenden leeftijd....

Stork wilde volstrekt geen aandoening of ook maar verlegenheid laten blijken. Bij het binnentreden, toen hij dien broer zag, had hij een glimp van schaamte gevoeld over zijn verliefdheidsvlagen; maar nu was hij geheel de dokter, de heer die raadgeven wilde en helpen.

- Je weet, waarom ik hier kom, Van Rooien.

- Dokter.... ik mot 'et wel zoowat denke.

IJverig viel de moeder in, dat dokter zoo bezonder vriendelijk Dina had te woord gestaan. De meid was zooveel goedheid nie' waard.

- Moeder, moeder, dáár meen je niks van. Dina heeft dom gedaan, vrééselijk dom. Wat ik niet van 'er begrijp, is die domheid. Maar de schuld, de slechtheid ligt bij d'er verleider. Dat zal de Dominee zéker eens zijn.

Stork had met gulle grifheid gesproken, snel - en nu duurde een pijnlijk zwijgen. Juist wilde hij nog wat zeggen, toen Van Rooien langzaam sprak:

- Daumenee zei d'er nie' g'leuve.

- Wat! niet gelooven? Maar man, ben je dwaas!... Je denkt toch niet, dat de jongen het loochenen zal?

- Daumenee zei 'et nie' kunne g'leuve.

Wat wilde de vent met dit starre praten, dit herhalen, dat als een formule klonk? Had hij zich deze opgedrongen, wantrouwde hij ook Stork, als bloedverwant? Of was het een domme manier van te klagen? Of de nederigheid van den arme in het deftige gezagsdorp?

Stork werd er kregelig onder.

- Kijk 'es, Van Rooien, je neemt daarmee aan, dat Herman Wedelaar, de verleider, het je dochter

[pagina 105]
[p. 105]

zal heeten liegen. Ja, als ie dat deed, ofschoon.... dan nog.... Maar dat zal dan toch eerst moeten blijken. En voor zóó slecht houd ik Herman niet. Wàt ie deed, is al ellendig genoeg!

- Och dokter...., griende de moeder.

Stork zat van zijn stuk gebracht. Wat dachten, wat wilden deze menschen? Speelden ze misschien komedie, bang dat een woord te veel tegen hem Dina nog maar tot nadeel zou kunnen zijn in de pastorie? Of.... loog Dina en wisten zij dat? Met weerzin gaf Stork toe aan deze gedachte, doch het kon van goed beleid zijn, haar onbewimpeld uit te spreken.

- Kijk 'es, jullie gelooft je kind toch? Ik heb geen oogenblik getwijfeld, of Dina heeft me de waarheid gezegd. In dat geloof ben ik naar jullie toe gekomen om samen te overleggen. Wat ik op 't oog heb, is Dina's belang. Ik acht het me plicht, de meid te helpen, maar ik wou natuurlijk niets doen buiten d'er ou'ers om.

Soebatterig-huilerig kwam weer de moeder:

- As se nau mot thuuskomme, net mit de winterdag...

Was het dat? Vrees louter voor het ontdekt-worden nù? Niet verder gingen de berekeningen der ouders?... Stork had al zooveel gezien in zijn armen-praktijk, maar dergelijke stompe domheid....

Hij stond op. Dat was hem te kras. Hij zou dan wel zien. Er wàs ook nog tijd.

- Ik zal nog eerst eens met Dina spreken.

- As Dokter soo goed wou sijn, asteblieft.

- Dan motte we de dokter bedanke....

- Volstrekt geen dank, Van Rooien, g'en-avent!

Buiten zag hij de schim van den broer, die scheen gepraat te hebben met een deem bij de buren en ter zij van het huis zich onzichtbaar maakte.

In Stork kneep een verward gevoel van ergernis en

[pagina 106]
[p. 106]

van zelfverwijt. Waar had hij zich toch ook mee bemoeid! Zijn ijver wàs niet volkomen zuiver. Eenige naijver kwam er bij. Hadden die menschen dat begrepen?

- ‘Laat jij d'er met rust!’ had de vader bedoeld en het hem vernuftig doen voelen. Dina had immers ook zoo gedacht. Niets anders had zij hem verzocht dan haar geheim toch niet te verraden. Dus dacht zelfs Dina voorloopig niet verder?.... Och, misschien hóópte ze nog op Herman!.... In elk geval, hij, de belangstellende dokter, had van die arme-lui moeten leeren, dat ongevraagde diensten onwelkom kunnen zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken