Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zonde in het deftige dorp (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zonde in het deftige dorp
Afbeelding van De zonde in het deftige dorpToon afbeelding van titelpagina van De zonde in het deftige dorp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.26 MB)

Scans (3.21 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zonde in het deftige dorp

(1912)–Johan de Meester–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 167]
[p. 167]

Zeventiende hoofdstuk.

BEIDER zenuwspanning had een verschil van meening tusschen Wedelaar en zijn vrouw even verheftigd. Het was een ijlings-beraadslagen geweest, met de bitsheid van snelgezegde tegenwerpingen door haar en den droeven angst van radelooze weifelingen bij hem.

Tegen Stork had Aleida een antipathie, in den loop der jaren, bij zijn oplettendheid voor de kinderen, niet te boven gekomen. Uiten deed zij dien weerzin niet anders dan met kleine woorden of met gebaartjes van instemming, wanneer bijvoorbeeld freule Constance klaagde over dien man zijn vreemde mânieren. Aan Wedelaar deed zij er zelden van blijken. Stork's gedrag in deze vreeselijke zaak van Dina had den ouden afkeer aangebitst met een ergernis over verongelijking, daar een eigen fâmieljelid, uit voor haar onverklaarbare beweegreden, voor die Van Rooien's geporteerd scheen. Toen zij alleen bij haar theetafel was gebleven, nadat zij hem naar Wedelaar had gezonden, was deze aanstoot de verhitting van hare gepeinzen geweest. En nu had Wedelaar, zoodra vrouw Van Rooien de kamer uit was, haar gesproken van wat hem geheel vervulde, dat Herman dadelijk over moest komen, dat dit den jongen misschien moest geseind - dat Stork het zoo had voorgesteld.

[pagina 168]
[p. 168]

- Wat!? Máér, Man!

Al haar saamgeperste trots van in een burgerfamielje getrouwde jonkvrouw, was door haar wrevel heengevaren, toen ze met dezen uitroep van verbolgen verbazing de bemoeizucht van Stork en het verregaande van zijn ijver spottend wraakte.

En onmiddellijk was zij praktisch geworden en had over de mogelijkheid van Herman's schuld onverholen gesproken met schielijke woorden, in termen, onverbloemd en nuchter, zooals zij nooit anders zou hebben gebruikt, die nu uit haar waren geprest door het besef, dat haar huis in gevaar, haar lieve eigen gezin in gedrang kwam. Opgewonden had zij 't waarschijnlijk genoemd, dat Dina, nu hier binnengeroepen, wel blijken zou de schromelijke beschuldiging niet te kunnen volhouden. En de onrustvoren ziende op Wedelaar's gelaat, had zij haar vertrouwen opgedreven en als een zekerheid voorspeld, dat Dina door de mand zou vallen, vanavond nog haar verleider zou noemen, om de aanklacht tegen Herman geheel terug te nemen. Meteen had zij driftig om Dina gebeld. Wedelaar, koortsig van angst en wroeging, had op het laatst verwezen gezwegen, in half bewustzijn zijne lieve hooren spreken, even die uitkomst zien schemeren, hoewel zijn diep besef er niet meer aan geloofde.

En nu stond Dina ter zijde vóór hem, in het midden der kamer, naast de tafel, lange gestalte achter den stoel, waarop haar moeder daarnet had gezeten.

- Dina.... begon Dominee. Het klonk als een aanroep, een kreet van leed. Er volgde niets op den heesch-flauwen klank. Dominee had haar niet aangezien, wel even het hoofd iets opgeheven. Nu zat hij weer diep gekromd en snikte.

- Je ziet, hoe Dominee lijdt. De afdwaling van

[pagina 169]
[p. 169]

een katechisante is op zichzelf al genoeg geweest om Dominee diep te schokken. Maar je hebt de jongemeneer genoemd als je medeschuldige. Nu zie je, wat dat is voor zijn vader. Als niet alle goede gevoelens in je dood zijn, zul je ons nu de waarheid zeggen.

Dina sprak niet, haar lippen bewogen, terwijl zij strak Mevrouw aankeek, met doffe, doch groot-open oogen. Daarna week haar blik en zonk. Zij zag niet naar Dominee; zij wist zijn smart, die had zij al boven gehoord.

- Ga daar zitten, beval Mevrouw.

Onhandig trok Dina den stoel van de tafel en viel erop neer, plots haar moeheid gevoelend.

- Zeg ons nu de volle waarheid.

Zacht, bijna gefluisterd, doch vast achter elkander kwamen de woorden:

- Mevrouw en Domenee weten alles.

- Nee, heftigde Aleida op, zoo kom je niet van me af. - Je bènt dus.... zwànger, nietwaar?

- Ja, Mevrouw.

- Zeg me na: Mevrouw ik ben zwanger.

Dina's schouders schokten, zij sloeg de handen vóór het gelaat.

- Wil je nu je schuld belijden?

Even een luid uitsnikken, terwijl hoofd en bovenlijf in smarttrekkingen bewogen; toen, van achter de handen, met een huilstem:

- 'k Ben zwanger, Mevrouw.

En onmiddellijk een luider schreien.

- Sedert wanneer?

Uitgesnikt werd:

- Augustus, Mevrouw.

Wedelaar's lijf voer op tot een rechtheid; het hoofd heffend, de oogen sluitend, zuchtte hij met open mond.

- En nu, Dina, denk aan het behoud van je ziel!

[pagina 170]
[p. 170]

Bezwaar je gemoed niet met nog een zonde. Als je het niet doet om ons, uit medelijden met Dominee, bedenk dan, dat God de leugen zwaar straft. Wie is de vader van je kind?

Dina sloeg de hand aan den tafelrand tot een steun. Dominee had het hoofd naar haar toegewend. Met haar groot-open oogen zag zij Dominee aan. En prevelend zei ze 't aan den vader:

- Her.... de jongenéér.... Herman....

Wedelaar's hoofd zonk op zijn hand.

Doch Aleida gaf het niet op.

- Je begrijpt, dat Dominee vanavond nog naar Edinburg schrijft en dat meneer Herman, als je onwaarheid spreekt, desnoods hierheen zal komen om ons van zijn onschuld te overtuigen....

Droef, weemoedig haast, kwam het antwoord:

- Dat kan niet, Mevrouw. Hij zou me trouwen. Hij heeft 'et me genoeg gezeid en geschreven.

- Geschreven? Kreeg je brieven van hem?

- Niet meer na z'en vertrek, maar hier, in de fekansie, schreef ie briefjes.... Moeder zou ze Domenee geve.

- Heeft je moeder die? Waarom heeft ze ze ons dan niet laten zien?

Nog verzwaarde dreiging den vraagtoon. Wel was ook Aleida de moed ontzonken. Doch zij wilde de schuld niet aanvaarden - niet, uit liefde voor Wedelaar; niet, uit moederlijk zelfbehoud. Hierom dròng ze zich wantrouwen op. Als de moeder briefjes had kunnen toonen, dan was zij daar straks wel mee aangekomen. Maar, het was waar, er was daar geen aanleiding toe geweest! Zij noch Wedelaar had gedacht aan het vragen naar eenig bewijs. Eigenlijk hadden zij heelemaal verzuimd, aan die vrouw, wat ook, te vragen! Op haar last was vrouw Van Rooien gekomen en zelve

[pagina 171]
[p. 171]

was zij schuld, dat het gesprek niets had opgeleverd. Een onmachtswoede vervulde Aleida....

Dina had bescheiden geantwoord, niet te weten, waarom Moeder de briefjes had achtergehouden. Wel schrikte zij van Mevrouw haar dreigtoon:

- Je begrijpt, dat we je zóó maar niet gelooven! Dominee zal natuurlijk schrijven en we willen die briefjes zien. Je kunt nu gaan. Je blijft dus vannacht nog hier in huis. Maar je weet: Neeltje slaapt bij de kinderen. Is de verschikking van het beddegoed klaar?

- Ja, Mevrouw.

- Dan kun je gaan.

***

Als gevonnisten bleven de ouders.

- Ja, nu moet je Herman schrijven. Ik begin ook wel te vreezen, dat Dina de waarheid spreekt.... Maar natuurlijk komt hij niet over.

- Niet over?

- Neen. Natuurlijk niet. Ik kan Dina niet dadelijk missen. En het is ook beter, haar niet zoo opééns te laten gaan.... Het zou wat wreed zijn, liet zij, Wedelaar aanziend, bedachtzaam volgen.... Ik dacht zoo, over een groote week.... In die tijd kan Herman natùùrlijk niet komen! Stel je voor, dat hij haar hier vond! Bovendien zou het immers voet geven aan de praatjes in het dorp, zoo de menschen opeens hem zagen. Schrijf hem een flinke brief, dan zal hij evenmin tegen de waarheid durven ingaan, als in een gesprek.... Maar ik zou niet te lang wachten met die brief.

- Vanavond nog! leefde Wedelaar op. In doffe radeloosheid had hij naar zijn vrouw geluisterd. De lieve, zij dacht altijd verstandig.... Doch haar overreden kwam nu toch slechts schijnbaar uit kalmte voort. En in hem dròng het: Herman mòest komen....

[pagina 172]
[p. 172]

Maar ja, als Dina nog hier in huis bleef....Aleid kon niet zonder hulp blijven. Ook was het wreed tegenover het meisje, haar als het ware het huis uit te zetten. Arme gevallene, wat zou van haar worden?.... Herman kon altijd nog komen.... Dus eerst schrijven? Was het voldoende?

Daar Aleid er op aandrong, dat hij spoedig zou schrijven, kon Wedelaar eindigen, met zijn vrouw ook nu gelijk te geven. Hij moest zich uitspreken tegen zijn jongen. God zou hem steunen. Ach, als het zoo was. ..


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken